Het archief van de Tafel van de H. Geest van 's-Hertogenbosch
Inleiding
Op een tweetal punten verschilt dit deel van de regestenlijst van de voorgaande. Wij wilden niet langer wachten met de publikatie van regesten op de soms zeer uitgebreide, volledige testamenten. Tot nu toe werd volstaan met het geven van een zeer kort regest, terwijl de authentieke uittreksels en aanvullingen op de gebruikelijke wijze worden behandeld. De volledige testamenten zijn in bijlage IV opgenomen. De gebruiker zij er ten overvloede nog op gewezen, dat ook deze uitvoerige regesten lang niet alle gegevens bevatten die in het stuk voorkomen. De onderzoeker die zich met testamenten wil bezighouden doet er dus verstandig aan de originelen ook te raadplegen. Voorts zijn de personennamen gestandaardiseerd en tevens gemoderniseerd. Dit vergemakkelijkt de vervaardiging van een persoonsnamenindex. Zo zijn de benamingen Arnoldus, Aert, Aard. Aardt, Art en Arnt alle herleid tot Aart. Gherys en Gherisius zijn herleid tot Gerijs. Te zijner tijd zal er naast de persoonsnamenindex ook een lijst worden gepubliceerd van eigennamen met een verwijzing naar de gestandaardiseerde naam. De toponiemen zijn, op de namen van parochies en steden na, overigens niet gestandaardiseerd. Zoals vanouds zijn de toponiemen in de oorspronkelijke spelling weergegeven en met hoofdletters gedrukt.
Zoals uit bijlage II blijkt groeide het vermogen van het Geefhuis in het decennium 1430-1439 harder dan in de periode 1420-1429. Het aantal testamenten waarin werd gelegateerd aan het Geefhuis nam ook weer wat toe. Daarnaast kocht de meester van het Geefhuis geregeld stukjes land op die werden toegevoegd aan reeds bestaande hoeven.
Interessant is het testament van Gerard van der Aa uit 1443. Hij had zes zoons en twee dochters, waarvan er één ingetreden was in het Bossche Clarissenklooster en de ander was uitgehuwelijkt aan Robrecht de Loze. Gerard zelf was getrouwd met Anna van Schoonhoven en woonde op het kasteel Zegewerp onder St. Michielsgestel. Daar ligt nu nog een landhuis en een golfterrein. Zegewerp was een leengoed van de heer van Herlaer. Voordat Gerard zijn testament maakte had hij al een deel van zijn vermogen aangewend voor een ander doel namelijk een gasthuis in Gestel. Merkwaardig is de bepaling in legaat nr. 24, dat een zekere jonkvrouwe Aleid van Bommel het stamslot Zegewerp niet meer mocht betreden. Zij was kennelijk persona non grata, maar welk familiedrama hierachter schuilgaat wordt ons niet onthuld.
Een conflict ontstond over het testament van Dirk van der Stegen van Sevenum, de clericus van het Geefhuis. Deze overleed voordat hij over al zijn goederen had kunnen beschikken.
Wel had hij gezegd, dat het Geefhuis, zijn werkgever, in ieder geval iets zou krijgen namelijk een erfpacht van 6 mud rogge, die iemand anders aan schuldig zou zijn. Na het overlijden van Dirk ontkende de debiteur echter hem ooit iets beloofd te hebben. De zaak werd dermate belangrijk geacht, dat de bisschop van Luik erin werd gemoeid. Deze verzocht een van de kanunnikken van de St. Jan de zaak uit te zoeken. Aldus geschiedde, maar de debiteur ontkende, zelfs na onder ede gesteld te zijn, dat hij aan Dirk iets schuldig was geweest. Hoe de kwestie tenslotte geregeld werd, valt te lezen in nr. 2071.
Zaken over testamenten kwamen normaliter voor het hof van de officiaal van het bisdom, maar bij het testament van Dirk van der Stegen was dit merkwaardig genoeg niet het geval. Wel trad de officiaal op tegen de vice-plebaan van de St. Janskerk en de pastoor van Vught die zich wederrechtelijk hadden meester gemaakt van de huisraad van ene Geertrui. Deze had een groot deel van haar leven doorgebracht als kluizenares op het kerkhof van de St. Lambertuskerk van Vught.
Het verschijnsel kluizenares (kluizenaars zijn mij niet bekend) kwam in de 15e eeuw in de lage landen meer voor. Vrouwen lieten zich inmetselen in een klein kamertje dat tegen de kerk was aangebouwd of op het kerkhof stond. De rest van hun leven verbleven zij daar, biddend, mediterend en vastend. Voorbijgangers gaven aalmoezen. Geertrui die ook uit andere bronnen bekend is genoot een vaste uitkering van het Geefhuis. Dat betekende, dat haar eigendommen na haar overlijden volgens het Bossche gewoonterecht zouden toevallen aan de instantie die de uitkering verleende. De beide pastoors werden door de officiaal bedreigd met excommunicatie, schorsing uit het priesterlijk ambt en een forse boete (de Engelse nobel was een zware gouden munt).
Tenslotte wil ik nog attenderen op een oorkonde, waarin verslag wordt gedaan van de verkiezing van een nieuwe deken van het Luikse domkapittel (nr. 1978 en 1979). Het kapittel kwam korte tijd na het overlijden van de oude deken, Gerard Rondelli, in vergadering bijeen. De leden waren voor een groot deel subdiaken en geen priester, zoals verwacht zou mogen worden. Binnen vergaderden de heren en schreven stembriefjes uit, buiten wachtte geduldig het volk en de gewone geestelijkheid. Na de verkiezing werden de klokken geluid en werd den volke van dit heuglijk feit kond gedaan. Hoe dit stuk in het archief van het Geefhuis terecht is gekomen, is niet duidelijk.
Ton Kappelhof | 22 september 1986