Kloosterorde, tweede orde van Sint-Franciscus, gesticht in 1212 door St. Clara; vestigden zich omstreeks 1350 in 's-Hertogenbosch. Het klooster werd in de moeilijke tijden der generaliteit opgeheven. In Noord-Brabant hebben de Clarissen een klooster in Megen. De zusters Clarissen-Collectinen hebben zich in het begin van deze eeuw in Tilburg gevestigd; ook kloosters in Eindhoven en Helmond. | 279 |
Het klooster van de clarissen was eens een versterkt huis, dat toebehoorde aan een edelman die heer Gerlach van 's-Hertogenbosch heette. De stenen brug, de Gerlachbrug genoemd, vlak naast het klooster, bewaart nog altijd de herinnering aan zijn naam. Toen nu deze heer Gerlach gestorven was, stichtte een graaf van Horne daar rond het jaar des Heren 1359 het klooster van de zusters clarissen, dat hij op eigen kosten rijkelijk begiftigde. Ofschoon deze zusters een zeer strenge clausuur onderhouden en steeds dag en nacht het goddelijke officie verrichten, verschillen zij veel van de overige zusters van hun orde in habijt, in de overige gebruiken en in hun levenswijze. In het jaar 1359, op het feest van Mattheus, hebben de zusters clarissen deze plaats betrokken. | 133 |
Naast het Vondelinghuis stond voorheen in de Clarastraat een huis, dat 28 December 1656 door den Raad van State - het was alzoo blijkbaar geestelijk goed - verkocht werd aan Willem van Houte, raad van den Bosch, die 5 Maart 1670 stierf; van dezen erfde het Magdalena Besemer, weduwe van Jacobus Cuchlinus, predikant en professor in de Grieksche taal aan de Illustre school te 's Hertogenbosch; zij verkocht het 28 Augustus 1706 (Reg. n°. 485 f. 108) aan Wilhelmus van Heeswijk, koopman aldaar, als wanneer het omschreven werd als: een groot huis met erf en tuin , daaronder begrepen de kamer boven de groote keuken, die voorheen een stal was, staande in de Clarastraat tusschen het Vondelinghuis ex uno en een ander huis van verkoopster 1) ex alio en uitkomende met eene poort op het St. Janskerkhof; van dit huis bestaat thans niets meer.
Tegenover hetzelve bevond zich het achtergedeelte van het voormalig Clarissenklooster van den Bosch; een plattegrond bestaat daarvan, voor zoover mij althans bekend is, niet, zoodat niet meer valt mede te deelen hoe de inrichting daarvan was. Dit is echter zeker, dat het hoofdgebouw daarvan
| 587 | ||||||||||||
stond in de Hinthamerstraat ter plaatse, waar thans staat het huis genummerd 141, nu het eigendom van mr. P.H. Loeff, president der Arrondissements-Rechtbank te den Bosch; dat hoofdgebouw was, in elk geval bevond zich ter plaatse waar eens stond het kasteel, dat het eigendom was van Geerling van den Bosch, ridder. Tot welk geslacht deze behoorde is tot dusverre nog niet uitgemaakt geworden. In een charter van Driekoningendag 1303 2), waarbij de Hertog van Brabant vrijstelling van verschillende diensten verleende aan al zijne laten, die zich onledig hielden met het in cultuur brengen van zijne gronden, gelegen onder Erp, Vechel, Hetsrode, Oirschot, Hilvarenbeek, Gestel, Oost-Tilburg, Haaren, Berkel, Udenhout, Osse, Berlicum en Middelrode, staat vermeld, dat hij was een nepos van zaliger Heer Willem, heer van Hoerne en Altena. Vermits nepos zoowel kleinzoon als oomzegger beteekent, zoo brengt ons deze vermelding zijner bloedverwantschap niet veel verder. Mogelijk is het, dat hij behoorde tot het geslacht van Erp, omdat zijn na te noemen broeder Willem heer van Erp was en er in het begin der 13e eeuw van Erp's schepenen van den Bosch waren, wier voornamen Geerling was 3). Volgens eene oude Bossche kronijk, gedrukt in het werk van Dr. C.R. Hermans Kronijken p. 46, zou hij echter tot het geslacht van Hornes behoord hebben, daar toch daarin over hem en zijnen broeder het volgende voorkomt: Dat clooster van Sinte Clara binnen der stat van den Bosch is te voren geweest een borchte ofte een casteel, toebehoorende een rycke en treffelick joncker, genamt joncker Geerlinck van den Bosch, wiens gehoechnis noch onderhout die steenen brug, die over die Diese leet en is geheiten die Geerlinxse brug 4) en dese joncker Geerlinck is gestorven | 588 | ||||||||||||
sonder wettige geboort after te laten ende soo quam dat slot op synen brueder Joncker Jan van Hoorn, die op die tijt woonde in die huysinge, daer nu die verwer woont, tegen die Schilderspoorte over ende dese joncker Jan van Huerne heeft van dat slot ende huysinge gemaect een jouffrau clooster van Clarissen, assigneerende groote renten ende gueden om dat clooster te onderhouden.
Dit verhaal zou, in verband met hetgeen in voormeld charter omtrent de bloedverwantschap van Geerling van den Bosch met Willem, heer van Hoerne en Altena voorkomt, het vrij zeker doen zijn, dat jonker Geerling tot het geslacht van Hornes behoorde, ware het niet, dat de Kronijk abusievelijk vermeldt, dat zijn broeder Jan heette, daar toch uit het testament, waarbij die broeder het Clarissenklooster in den Bosch stichtte, duidelijk blijkt, dat diens voornaam niet was Jan, maar Willem.
Dit is in ieder geval zeker, dat Geerling van den Bosch, zoo hij al niet, zooals ik geloof, behoorde tot, dan toch verwant was aan het geslacht van Hornes.
Dirk van Hornes, heer van Cranendonk, als uitvoerder van den uitersten wil van genoemden Willem van den Bosch richtte het kasteel van Geerling van den Bosch in tot een Clarissenklooster 5) en bouwde voor hetzelve in 1344 eene kapel, wier ingang in de Clarastraat was; de Clarissen betrokken daarop dat klooster in het jaar 1359, hetgeen als volgt in meergezegde Kronijk p. 46 verhaald wordt: Int jaer ons Heeren 1359 op sinte Matheus dach is dat convent van den Clarissen eerst begonnen ende is geworden een scerpe besloten clooster ende die eerste Clarissen van dit convent waren gecomen uut dat Clarisseclooster tot Brussel 6)
Dit klooster was rijk aan goederen; zoo bezat het in den Bosch bijna het geheele erf, dat vanaf de Hinthamerstraat tot aan het huis der Bonenfanten op de Papenhulst zich uit-
| 589 | ||||||||||||
strekte en dat voorts begrensd was eenerzijds door twee huizen, staande aan den hoek van de Clarastraat en anderzijds door de Dieze. Zij bezaten aldaar ook het vischwater, zoo als blijkt uit den volgenden post, staande in de Rekening van den Rentmeester der Domeinen van Brabant van 7 Mei 1404-7 Mei 1405 (Rijksarchief te Brussel Rekenkamer Reg. no. 5233): „Van den cloosterreligieusen, abdisse ende convent van Sinte Claren in tshertogenbosch, die jairlix plagen te geldene te vastelavont 27 oude grooten voor XI getalle paeldinge van der vischerien te s hertogenbosch uit watre, gaende van der voerde totter Hijnthemerstraten, dwelcke in tiden voorleden uutgegeven was om die voirscr. XI getalle paeldinge enen Gerlic Knode ende dairna hoirden toe Here Willem van den Bosch, die se mit dien last overgaf met anderen goeden den voersc. cloester, denwelcken mijn Vrouwe van Brabant quite gesconcen heeft erflic met sulker condicie, dat zy tewigen doen zullen des graven Willems van Henegouwen ende van Hollant hairs mans, jaergetiden alle jair ende oec van haren manne Hertoge Wencelijns ende van hair, al si verschiden werden, ende dat alsoe lange als mijn voirscr. Vrouwe leven sal, dat si sullen doen singen of lesen bi den godtshuse voirscr, daghelijx een misse etc." Door eene poort had dit klooster eenen uitgang in de Clarastraat; binnen die poort stond, zooals in 1608 vermeld werd, een rosmolen, die door hetzelve verhuurd werd en daarnaast binnen diezelfde poort tusschen de erven van het klooster een huis, dat het 26 Augustus 1609 voor zijne vrijheid aankocht 7), terwijl ten Z. daarvan stond, zooals in 1603 vermeld werd, de woning van deszelfs rentmeester, zijnde toen Henrick Franszn van Gestel 8), die zich destijds noemde rentmeester des Convents ende Goidthuys van Sancta Clara binnen 'sBosch; naast dit laatste huis stond ook in Zuidelijke richting,
| 590 | ||||||||||||
een huis, dat eveneens aan dit klooster toebehoorde en dat in 1608 bewoond werd door Christina van Erp, de moeder van genoemden rentmeester 9). Verder op langs de Papenhulst, lag een deel van den tuin van dit klooster, dat beschreven is in Dl II blz. 523 en vlgd. Toen den Bosch zich in 1629 aan Prins Frederik Hendrik had moeten overgeven werd ook dit klooster, evenals al de andere, die men destijds in die stad had, ten behoeve van den Staat verbeurd verklaard, waarna het bij Resolutie van den Raad van State van 1 Mei 1659 met de vlak daarbij gelegen en daartoe behoorende onroerende goederen verkocht werd aan Cornelis Cuchlinus, ontvanger der gemeene middelen te den Bosch, die eveneens een ontrouwe beheerder van 's lands geldmidden blijkt geweest te zijn, want ook hij had bij zijn overlijden een groot tekort in kas. Na zijnen dood werd dit klooster met voorschreven onroerend goed door den Rentmeester der geestelijke goederen Johan baron van Leefdael 5 December 1692 (Reg n°. 507 f. 314) getransporteerd op zijne beneficiaire erfgenamen Johannes Crollius, predikant te Muiden en mr. Cornelis Cuchlinus, den zoon van Jacobus en Magdalena Besemer voornoemd (Reg. n°. 507 f. 314); zij verkochten daarvan het hoofdgebouw, dat aan de Hinthamerstraat stond, ter plaatse waar nu zich bevindt het voorschreven huis van mr. P.H. Loeff, 5 Juni 1693 (Reg. n°. 508 f. 95) aan Thomas Minten, wijnkooper te den Bosch. Het werd alstoen omschreven als volgt: „huyssinge, erve, met een poortte, stallinge, camer daerneffens, hoff ende bogaert daeraengelegen in de Hinthamerstraet neffens de Geerlinxe brugge, streckende van de straet tot aen de scheytsmuer van de huyssinge ende erve van Quirinus Croll, soo ende gelijck die tegenwoordich in gebruyck is bij den Heere Grave van Niel.” Uit deze omschrijving kan men opmaken, dat het klooster toen reeds in een woonhuis veranderd en al wat aan zijne vroegere bestemming herinnerde, zooals
| 591 | ||||||||||||
de kapel, toen al weggebroken was. Zeker is het, dat het ten tijde van mr. Joh. Hendrik van Heurn al reeds sedert lang als kloostergebouw niet meer bestond, want hij deelt daarover in zijne Beschrijving het volgende mede: „Het Klarissenklooster had voorheen deszelfs ingang in de Hinthamerstraat door eene groote poort, niet ver van de Geerlingsche brug; het strekte zich uit langs de Klaarenstraat, die er ontwijfelbaar den naam naar draagt, tot ver op den Papenhuls, zo als de oude muuren dit duidelijk aantoonen. Volgens zekere oude teekening der stad. die ik bezitte en mij toeschijnd omtrent het jaar 1560 gemaakt te zijn, heeft de kerk des kloosters in de Klaarestraat, niet ver van de Koorstraat, gestaan. Van het klooster is genoegsaam niets overgebleeven; ik heb van den tijd van deszelfs slooping niets ontdekt. In de Klaarestraat staat nog eene oude dog sterke huysinge, waarin de rentmeester des kloosters voorheen woonde. Het verdere erf van het klooster is in een moestuin veranderd, die door een oude muur omringt word. Bij de poort des kloosters in de Hinthamerstraat staat een sierlijk en groot huis en in de Klaarestraat een tuinmanswoning, die nevens de moestuin door de eigenaars verhuurd word". Genoemde Minten behoorde blijkens het wapen, dat hij voerde, tot een geslacht, dat volgens L. de Herckenrode Collection de tombes etc. de la Hesbaye te St. Truyden gevestigd was en aldaar de Menten heette. Thomas Minten voornoemd was de zoon van Thomas Minten (ook wel Menten geheeten), gestorven te den Bosch 2 Juni 1680 en Johanna van Campen (dochter van Guiliam, heer van Bijsterveld, en Geertruy Vermeulen), wier eerste man was Johan van Hedel.
De kinderen, die genoemde Johanna van Campen had, waren:
a. Van haren eersten man JOHAN VAN HEDEL.
| 592 | ||||||||||||
b. Van haren tweeden man THOMAS MINTEN SENIOR 10).
| 593 | ||||||||||||
Voornoemde des Tombe, wiens vrouw was Anna Magdalena van der Hoeven (welke na zijnen dood in 1727 hertrouwde met mr. Jacob Jan Cosson), stierf met meer schuld dan goed, weshalve voorschreven gedeelte van het Clarissenklooster den 3 Januari 1732 (Reg. n°. 545 f. 206 vso) ten laste zijner erfgenamen gerechtelijk werd verkocht; kooper daarvan werd toen Reinier Plenus, solliciteur-militair in den Haag en het werd alstoen omschreven als: „eene huysinge, hof, coetshuys, stallinge voor agt paarden," (het was toen blijkbaar reeds verbouwd), staande aan de Hinthamerstraat aan de Geerlingsche brug, ex uno Hermanus van der Burgt, ex alio de Dieze en strekkende van de Hinthamerstraat tot aan het erf van den pensionaris Crollius, springende het met een hoek in in de Clarastraat. Van hem erfde het zijne vrouw Maria van Bruggen, die het metterwoon betrok; de executeur van haar testament, Johan Vorstenbosch, heer van Aalst en Zegenwerp, verkocht het 4 Aug. 1750 (Reg. n°. 570 f. 52 vso) aan Gerardus Jacobus Huygermans, priester, woonachtig te den Bosch; den 26 October 1773 (Reg. n°. 583 f. 346 vso), als wanneer hij te Mechelen woonde, verkocht deze laatste dat huis aan Willem Anne Praebentau van Wilmsdorff, die toen nog te Utrecht woonde; hij verkocht het 4 Juli 1780 (Reg. no. 593 f. 253) weder aan mr. Guillielmus Josephus Venantius van Hagens, woonachtig te den Bosch, heer van den Elzenbosch onder Nuland 12), zoon van Johan Willem en Maria Theresia Huygermans. Zijne vrouw was Anna Maria Lomans. Op zijne beurt verkocht hij dit huis en wel 15 Juni 1792 (Reg. n°. 598 f. 40); toen werd daarvan kooper Rudolf Florentius van der Niepoort, oud-schepen en raad van den Bosch. Later was eigenaar van dit huis mr. J.A. Loeff, minister van Justitie en thans is het diens broeder mr. P.H. Loeff, president der Bossche Rechtbank.
| 594 |
Noten | |
1. | Haar man had het 1 Nov. 1685 gekocht van Johan van den Bergh als vader en voogd over zijne dochter Maria en van G. van Noort q.q. |
2. | Inventaris van het Gemeentearchief van Schijndel B. 61 no. 48. |
3. | De Stein d' Altenstein Annuaire de la noblesse Belge 1883 p. 198. |
4. | Op de Geerlingsche brug stond oudtijds aan de Zuidzijde in of tegen eenen hoogen muur een O.L.V. huisje; omdat die muur in 1633 bouwvallig was geworden, zoo werd in dat jaar tegelijk met dien muur dat huisje of kapelletje op last der Bossche Regeering afgebroken. Blijkens Dr. C.R. Hermans Kronijken p. 59 werd in 1453 „die Geerlinxse brugge gebreyt" |
5. | In het schepenregister van den Bosch no. 155 f. 4 verso wordt gesproken van een erf in de Hinthamerstraat aldaar voorheen van heer Willem van den Bosch, ridder, nu van het Clarissenklooster aldaar. |
6. | Zie nog J. van Oudenhoven l.c. p. 121. |
7. | Reg. no. 278 p. 279. |
8. | Men zie over hem Taxandria VII p. 256 en R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen II p. 1053. |
9. | Dr. C.F. Xav. Smits. De Grafzerken der St. Janskerk p. 282. |
10. | Zijn broeder was Jacobus Minten, koopman te den Bosch, de man van Wilhelmina Elisabeth van Bree. |
11. | Hij was met haar in tweeden echt gehuwd. Zijne eerste vrouw schonk hem een zoon Coenraad Gideon, wiens dochter Aldegonda Petronella huwde met Victor de Girard de Mieldt. |
12. | Hij had dit slotje 29 Augustus 1788 gekocht van mr. Petrus Nagelmaeckers, die toen te Brussel woonachtig was. Zie p. 105 noot 2. |
Op verzoek van de bisschop van ’s-Hertogenbosch gaf de bisschop van Antwerpen twee Nederlandse zusters van de ONGESCHOEIDE KARMELIETESSEN toestemming zich in ’s-Hertogenbosch te vestigen. In 1624 gingen ze met vijf novicen wonen in het refugiehuis, dat ze huurden van de clarissen. Na de bouw van een kapel kon het huis als slotklooster dienen. Later verhuisden de zusters naar een pand op de hoek van de Sint Jorisstraat. Tijdens het beleg van ’s-Hertogenbosch in 1629 moesten ze vluchten, na een paar maanden kwamen ze weer terug om even later opnieuw verjaagd te worden. Uiteindelijk waren alle zusters in 1633 naar Aalst bij Brussel vertrokken. Toen het kloosterverbod in 1848 werd opgeheven besloten de Ongeschoeide Karmelietessen opnieuw een klooster in ’s-Hertogenbosch te stichten. Ze vonden daarvoor een terrein aan de Clarastraat: de grond van het vroegere clarissenklooster. Op de ruïne van de oude Clarakerk begon in het najaar van 1870 de bouw van het nieuwe klooster naar ontwerp van L. Hezenmans uit ’s-Hertogenbosch. In 1872 keerde een achttal zusters voor het eerst sinds 1622 terug en betrok het nog niet voltooide Bossche klooster. Twee jaar later konden ze de refter en de recreatiezaal in gebruik nemen. Klooster en de kapel waren in 1879 voltooid. Daarbij hoorde het grote en deftige buitenhuis van hun weldoener, graaf De Brouchoven de Bergeijck. Ruimten in dit huis werden door de zusters verhuurd aan verscheidene katholieke verenigingen. Bijzonder was de Lourdesgrot in de kapel, de eerste in de stad. De zusters voorzagen grotendeels in hun onderhoud door de was te doen voor de buitenwereld (hotels, restaurants e.d.). Om meer werkruimte te creëren kreeg het gebouw er begin 1960 een verdieping bij. De laatste Theresiaantjes verlieten ’s-Hertogenbosch na 99 jaar in 1971. Voorafgaand aan de sloop werd het pand tijdelijk bewoond door gastarbeiders. Vervolgens werd het tijdelijk bewoond en uiteindelijk behouden. Architect E. Hoogenberk restaureerde en verbouwde het klooster in 1983-1985 tot wooneenheden. | 488 |
De bakstenen gevel aan de Clarastraat oogt als een reeks eclectische woonhuizen. Hij heeft een hardstenen plint, getoogde T-ramen en een kordonlijst en wordt afgesloten met een rijk gedetailleerde kroonlijst met consoles. Opvallend zijn de paneeldeuren met gietijzeren roosters. Het schilddak heeft Oudhollandse pannen, een zeskantige schoorsteen op sokkel en een opgemetselde dakkapel met topgevel. De noordelijke vleugel heeft maar een bouwlaag met mezzanino en op het schilddak liggen verbeterde Oudhollandse pannen. Tussen beide vleugels een rondboogpoort. Het achter deze voorbouw gelegen uiterst eenvoudige klooster omvat verder drie sober gedetailleerde tweelaagse bakstenen vleugels rondom een kloosterhof. Deze hebben schuiframen met kleine roedenverdeling. De eenbeukige bakstenen kapel sluit de hof aan de westzijde en maakt een gesloten indruk met haar drie spitsboogvensters en roosvensters. Het was een eenbeukige, zes traveeën diepe zaalkerk met een driezijdig gesloten koor en zijkoor. Er is een slanke dakruiter. De kapel is verbouwd tot woningen, waarbij de bijzondere muurschilderingen deels nog herkenbaar zijn gebleven. Dat geldt ook voor enkele fragmenten van de in de kapel aanwezige Lourdesgrot. De ligging van het gebouw, met een ruime ommuurde tuin met leilinden grenzend aan de Dieze, bepaalt mede de waarde van het geheel. | 489 |
1335 |
Op 28 augustus maakt Willem van den Bossche, heer van Erp, zijn testament. Hij bestemt zijn kasteel in de Hinthamerstraat, tegenover de Schilderstraat, tot klooster van de H. Clara. Bovendien schenkt hij dit toekomstig klooster nog een jaarlijkse rente van 350 gouden gulden. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1344 |
Dirk van Horne, heer van Cranendonck, executeur-testamentair van Willem van den Bossche, laat alvast een kloosterkerk bouwen voor het nog op te richten Clarissenklooster. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1348 |
Paus Clemens VI geeft aan Dirk van Horne, executeur-testamentair van Willem van Bossche, op 28 mei toestemming om een Clarissenklooster te stichten. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1359 |
De eerste Clarissen komen eindelijk in Den Bosch aan en vestigen zich in het gebouw, hen nagelaten door Willem van den Bossche in de Hinthamerstraat. De kloostergebouwen zullen zich uit gaan strekken langs de Clarastraat. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1654 |
De laatste Clarissen vestigen zich vanuit 's-Hertogenbosch in Mechelen. Het stadsbestuur tracht het voormalige klooster in te richten als weeshuis. Sinds 1629 wonen er namelijk in de stad vele wezen van arme soldaten. Deze wezen kunnen niet in het Burgerweeshuis worden opgenomen, daar het geen Bosschenaren zijn. Het Bossche verzoek wordt door de Staten Generaal afgewezen. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
Fr. Dalmatius van Heel O.F.M., 'Bijdragen tot de geschiedenis van het Clarissenklooster te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1933) 248-273 (1934) 135-143
P. Dalmatius van Heel O.F.M., 'Bijzonderheden over de Clarissen te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1936) 41-64
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 63, 140
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 251, 269-271
J.A.M. Hoekx e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom : Heyman Voicht van Oudheusden over de godsdiensttwisten in zijn stad 's-Hertogenbosch en in Breda (1577-1581) (2008) 91
G.C.A. Juten, 'Het klooster der Clarissen te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1943) 193-200
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 5, 59, 60, 131
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 111, 117, 121, 139, 146n, 181, 244, 245
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 31, 65, 101, 133
Jan Sanders, 'Verkloostering in het vijftiende-eeuwse 's-Hertogenbosch' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 80
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 461-466
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 80, 221
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 34