Het zuidelijke gedeelte van de Parade heeft tot 1966 Weesstraat geheten. De naam herinnert aan het weeshuis dat hier ter plaatse eeuwen heeft gestaan. Op 22 januari 1563 bestemt priester Frans van Uden per testament een deel van zijn bezittingen aan de stichting van een nieuw op te richten weeshuis. Via een ingewikkelde constructie komt het bestuur van het weeshuis in handen van de stadsregering. Vanaf begin 1566 begint men daadwerkelijk weeskinderen op te nemen; eerst in een huis in de Verwersstraat, maar al spoedig in een huis aan de Parade. De zorg voor de weeskinderen wordt toevertrouwd aan de cellebroeders of alexianen, die aan de oostkant van de Parade een klooster hebben. Deze orde van lekenbroeders (in 1410 voor het eerst vermeld) was net als de cellezusters of zwartzusters gespecialiseerd in het verplegen van lijders aan de pest en andere besmettelijke ziekten. Zij begroeven de daaraan overledenen ook (cella = grafkamer). Tijdens de Beeldenstorm in augustus 1566 blijft het klooster van de cellebroeders gespaard, dankzij hun werk voor de weeskinderen. In 1576 wordt het klooster definitief tot Stadsweeshuis bestemd, vanwege het uitsterven van de cellebroeders. Rond 1616 kan door een schenking een nieuw gebouw worden geplaatst. In 1629 komt het weeshuis onder protestants bestuur, in 1865 wordt het afgebroken. Op de plaats van het huidige pand Parade 17 komt het Gereformeerd Burger Weeshuis. In 1934 wordt het Weeshuis gesloten. In de gevel van het hoekpand Triniteitstraat en Parade herinnert een gevelsteen uit 1616 aan de werkzaamheden van de cellebroeders. | 16 |
WEESSTRAAT. Heet zoo naar het daar thans gevestigde Prot. Weeshuis, in 1566 als stadsweeshuis opgericht. | 84 |
Het Weeshuis dat aan de Weesstraat stond, was een gedeelte van het klooster der broeders Alexianen. De mooie maar beschadigde gevelsteen uit 1619 die in de Triniteitstraat op de hoek van de voormalige Weesstraat in de muur gemetseld werd en nog altijd aanwezig is, is vermoedelijk van dit weeshuis afkomstig. | 39 |
Van oudsher droeg de straat, welke thans nog de Peperstraat heet, dien naam, welke in de Latijnsche Schepenakten van den Bosch vertaald werd in dien van vicus piperis.
Zij zal dezen naam gekregen hebben van de landerijen, welke daaraan gelegen waren vóór en aleer er huizen op gebouwd werden en die de Pepers genoemd plachten te worden, eene benaming, die men nog hier en daar aan perceelen gegeven vindt en die wel tot oorzaak zal hebben, dat ook in andere plaatsen van ons land aan straten of wegen de naam van de Peperstraat gegeven is.
Het open plein, dat thans aan de Bossche Peperstraat ligt, was bij den oorsprong van 's Hertogenbosch ook eene opene plaats; zij diende toen tot galgeveld, zooals blijkt uit het volgende, dat Molius daarover in zijne Kronijk mededeelt: nam a parte templi (de St Janskerk n.l.) meridionali, nunc in vico piperis nuncupata, quae magis elevatior ac permeabilis fuit, fere in eodem loco, ubi Begginarum hortus cernitur, olim Calvariae locus sive reorum palibalum sletit: verum hoc ante novae urbis conditionem fuit.
Later werd van deze opene plaats het stuk, dat tusschen de St. Janskerk en het Begijnhof lag en over welk gedeelte nu de straat loopt, die tusschen de Kerkstraat en de Choorstraat ligt, gevoegd bij het kerkhof der St. Janskerk, wat van Heurn Beschrijving als volgt verhaalt; „in het jaar 1452
| 391 |
werd het kerkhof ten Zuiden der St. Janskerk volgens eene vergunning des Bisschops van Luik vergroot en door een muur van de straaten afgescheiden; na het overgaan der stad (in 1629) werd er tusschen die kerk en den Begijnhof een straat gemaakt, die van de Koorstraat tot aan de Kerkstraat loopt"; waarna van Heurn over dit kerkhof nog schreef: „het schijnd my toe, dat het kerkhof oudtyds vry grooter geweest zy (dan thans) en dat er van tijd tot tijd stukjes afgenoomen zijn en het komt my meer als waarschynelijk voor, dat alle de huisen, die ten Oosten van de Torenstraat en van daar ten Zuiden van de Hinthamerstraat tot aan het wagthuis (tegen) over het huis van den Kommandeur staan, op den grond des Kerkhofs getimmerd zijn; ik gronde myne gissinge hierop, omdat alle die huisen voorheen de Kerk toebehoorden, welken om de kosten van het nieuwe oxaal te vinden in het jaar 1611 of daaromtrent verkogt zyn." Dat van Heurn waarheid sprak, waar hij zeide, dat de door hem bedoelde huizen op een deel van het kerkhof der St. Janskerk staan, is hieruit gebleken, dat toen eenige jaren geleden de huizen werden afgebroken, op wier erven thans de parochiale meisjesschool in de Torenstraat staat, vele menschelijke geraamten uit die erven te voorschijn zijn gekomen en dit eveneens in 1912 het geval was, toen een beerput werd gemaakt in het plein, dat tusschen gezegde school en de O.L.V. kapel ligt. Dat het ook waar is, dat van een deel van het kerkhof der St. Janskerk de straat tusschen de Kerk- en de Choorstraat gemaakt is, is hieruit gebleken, dat toen langs die straat op de tegenwoordige Paradeplaats boomen geplant werden, eveneens vele menschelijke geraamten opgegraven zijn. Niet juist is evenwel het beweren van Van Heurn, dat laatstbedoelde straat na de overgave van den Bosch in 1629 zoude gemaakt zijn, omdat o.a. uit de na te melden Schepenakte van 1733 volgt, dat zij in laatstgezegd jaar nog niet bestond.
Tusschen die laatstbedoelde straat en de tegenwoordige Weesstraat werd in het jaar 1274, volgens anderen in 1280,
| 392 |
het Groot Begijnhof gebouwd, dat niet alleen besloeg de tegenwoordige Paradeplaats, maar ook de plaats, waarop thans staan de huizen, die zich bevinden ten Zuiden der tegenwoordige pastorie van St. Jan, de stallen der Veldartillerie en de huizen, die staan aan de Oostzijde der Triniteitstraat. De hoofdingang van het Groot Begijnhof was aan den kant der St. Janskerk, waarschijnlijk tusschen die kerk en hare tegenwoordige pastorie, want ongeveer daar ter plaatse stond oudtijds eene poort; de andere ingang, welken dit Begijnhof had, zal zich bevonden hebben schuins tegenover de Lange Putstraat, daar toch oudtijds aan, het begin der Weesstraat tusschen het Begijnhof en het hoekhuis, dat zich bevindt aan die straat en de Peperstraat, stond eene poort, die afgebroken werd, toen in 1640 de Weesstraat werd aangelegd 1); deze poort gaf tevens toegang tot het klooster der Cellebroeders, op het erf waarvan thans het Weeshuis staat, dat in het jaar 1576 door de Regeering der stad den Bosch voor hare weezen werd opgericht en nu het Gereformeerd Burgerweeshuis is.
Het Groot Begijnhof was verdeeld in het eigenlijk Hof, waarop de welgestelde Begijnen woonden en de Groote en de Kleine Infirmerie, waarin de arme Begijnen hare huisvesting vonden. Volgens Foppens Historia Episc. Sylvad. p. 309 waren er wel eens 300 Begijnen in dit Hof 2). Zij hadden eene eigene kerk, welke aan den H. Nicolaus was toegewijd; deze schijnt gestaan te hebben ongeveer in het midden der tegenwoordige Paradeplaats.
Met de overgave van den Bosch in 1629 was ook het lot van het Groot Begijnhof beslist 3); er werd toen toch be-
| 393 |
paald, dat het moest ophouden te bestaan wanneer de laatste van deszelfs Begijnen zoude overleden zijn; dit geschiedde in 1675; te voren waren reeds verscheidene huisjes van dit Hof, doordien zij door den dood der Begijnen ledig waren geworden, door de Regeering van den Bosch aan hare bestemming onttrokken en tot verschillende doeleinden verhuurd. Hoewel er na 1629 nog Begijnen op het Groot Begijnhof waren overgebleven, schijnt sedert dat jaar in hare kerk niet meer de Katholieke godsdienst te zijn uitgeoefend, behoudens, dat zij in 1672 voor dien godsdienst werd ingericht ten behoeve van de vele Katholieken, welke destijds tot het garnizoen van den Bosch behoorden 4); in de reeds meermalen aangehaalde en nog niet uitgegeven Bossche Kronijk staat dit volgenderwijze vermeld: „In 1672 's maendaegs in de Bosch kermisweek is den oversten Schellart met 2300 hoogduytse soldaten door St. Janspoort in den Bos gecomen ende sy deden haeren publiecke roomsen godsdienst soo met luyen als andersints in de kerck op den grooten bagijnhoff”; dit duurde tot het jaar 1673, toen het regiment van Schellard, waarin die Katholieke militairen dienden, uit den Bosch trok 5). Vóór 1671 had de Engelsche gemeente deze kerk een tijdlang in gebruik gehad, welke gemeente hoofdzakelijk bestond uit Engelsche militairen, die ook in den Bosch in garnizoen lagen; de Begijnenkerk bleef eene Anglicaansche kerk tot laatstgezegd jaar, als wanneer zij werd ingericht tot gehoorzaal der Bossche Illustre school, waartoe zij op den 5 Januari 1672 door Christophorus de Cock van Kerkwijk, hoogleeraar in de geneeskunde aan die school, plechtig werd ingewijd. Na, als gezegd, een jaar lang ingericht te zijn geweest tot Katholieke garnizoenskerk, werd deze kerk weder gehoorzaal der Illustre school, wat zij bleef tot dat zij instortte, hetgeen omstreeks 1701 zal zijn geschied 6), omdat in dat jaar de Raad van State
| 394 |
last gaf om de bouwstoffen der ingestorte Begijnenkerk van den Bosch te verkoopen en weg te ruimen. Toen in 1675 de laatste Begijn van het Groot Begijnhof was komen te overlijden, ontstonden er hevige twisten tusschen den Raad van State en de Regeering der stad den Bosch over den eigendom der gebouwen, waaruit dat Hof bestond; zij werden eerst in 1721 beëindigd en wel in dier voege, dat bepaald werd, dat de Staat eigenaar zou worden van de terreinen, waarop thans de stallen der Veldartillerie staan en de stad den Bosch eigenares zoude blijven van de overige gronden en gebouwen, waaruit het Begijnhof bestond, mits aan den Staat 's jaarlijks uitkeerende 2/3 van de inkomsten van dat Hof, gerekend over de laatste 16 jaren; nadat dit alzoo was overeengekomen gaf de Raad van State jaarlijks van dit 2/3 fl 132 aan het Bossche Geefhuis totdat dit in 1764 van den Raad van State het recht van den Staat op die 2/3 kocht; de Regeering van den Bosch schonk later en wel in 1810 aan datzelfde Geefhuis haar 1/3 in gezegde inkomsten, die zij tot dusverre besteed had tot het snoeien der boomen en het met klinkers bestraten van de Paradeplaats.
Na de overeenkomst van 1721 werden in 1741 en volgende jaren door den Raad van State op het 's Lands gedeelte van het Begijnhof de tegenwoordige stallen der Veldartillerie gebouwd in de plaats van de twee houten paardenstallen, welke dat College aldaar in 1701 had doen zetten, terwijl de Regeering van den Bosch in 1749 de haar toegekende gebouwen van het Begijnhof, met uitzondering van deszelfs pastoorshuis, deed sloopen en het daardoor vrijgekomen terrein deed inrichten tot eene paradeplaats voor het garnizoen; zij deed ze, als reeds gezegd, met klinkers bestraten en voorts met steenen paaltjes afzetten; ook deed zij er eenige jaren later boomen op planten 7); te voren had de Markt tot paradeplaats gediend.
| 395 |
Het Pastoorshuis van het Groot Begijnhof, dat zich bevond nabij den Noord- Westelijken hoek van de Paradeplaats, verkocht de Regeering der stad den Bosch met een inspringend hoekperceel den 23 December 1723 (Reg. n°. 541 f. 127) aan Johan van Proijen, notaris en klerk ter secretarie aldaar 8); deze vergrootte het erf van dat huis door op 6 Maart 1725 (Reg. n°. 541 f. 388 vso) van den Rentmeester der goederen van de St. Janskerk aan te koopen: a. een geerhoek, behoorende tot het kerkhof van die kerk en loopende ten N. van zijn gezegd huis tot aan na te melden huisje, alsmede door op 7 Mei 1728 van gezegden rentmeester en van de stad den Bosch aan te koopen den grond of erf van een huisje, staande op dat kerkhof ten Oosten van zijn voormeld huis; b. een ander stuk erf, behoord hebbende tot het Groot Begijnhof.
Johan van Proyen transporteerde het Pastoorshuis met hetgeen hij, als gezegd, er bij had gekocht den 23 Januari 1730 aan zijnen zoon Egmond van Proijen, ook notaris te den Bosch; waarschijnlijk was het toen al reeds verbouwd, omdat in na te melden akte van 1733 vermeld wordt, dat hij het huis, zooals het, blijkens hetgeen hierna volgt, in die akte werd omschreven, aan zijnen zoon had overgedragen. Zoowel deze als de curator over den boedel zijns vaders verkochten 17 November 1733 (Reg. n°. 546 f. 241) het Pastoorshuis aan Jacob Wolters, Protestantsch kanonik te Utrecht en wonende te den Bosch; het werd alstoen omschreven als: een groote, schone, moderne en wel doortimmerde huysinge, staande op den hoek van het Begijnhof aan de Peperstraat en begrensd ten Z. en O. door dat Hof, ten N. door het St. Janskerkhof en ten W. door de Peperstraat. Jacob Wolters vergrootte het erf van dat huis nog door 12 Juni 1734 van de stad den Bosch daarbij aan te koopen eene ledige plaats op het Begijnhof, begrensd ten W. door zijn huis, ten O. door een paaltje, ten Z. door zijn erf en ten N. door den muur, die het Begijnhof van het St. Jans-
| 396 |
kerkhof afscheidt. Uit deze laatste grenscheiding vooral blijkt duidelijk, dat in 1734 nog niet de straat bestond, welke thans tusschen het St. Janskerhof en de Paradeplaats loopt. Jacoba Vermeulen, de weduwe van genoemde Wolters, verkocht het Pastoorshuis van het Groot Begijnhof met bijbehoorend erf den 10 December 1748 (Reg. n°. 564 f. 339 vso) aan Isaacq Bopp, notaris en procureur te den Bosch; deze liet het na aan zijne dochter Roelandina Honesta Bopp, die het 30 Mei 1795 verkocht aan Johan Kremer, kapitein te den Bosch; het werd toen omschreven als: huis met erf, gewezen stal en tuin, staande aan de Peperstraat op den hoek van den Grooten Begijnhof of Paradeplaats. Later, toen de St. Janskerk weder in handen der Katholieken was gekomen, diende het tot woning van den rector en pastoor dier kerk, totdat zij in 1856 hare tegenwoordige pastorie in de Choorstraat bekwam; alstoen is dit huis, dat een gebouw zonder verdieping was, gesloopt en het terrein, waarop het stond, aan de gemeente den Bosch gekomen onder voorwaarde, dat zij op de Paradeplaats, waaraan dat terrein werd toegevoegd, geene tenten zou laten opslaan, waarin openbare vermakelijkheden plaats hebben. Blijkens Schutjes IV p. 371 vond men bij het sloopen van dat huis eenige doodsbeenderen, waaruit is af te leiden, dat het gebouwd was op een gedeelte van het voormalig St. Janskerkhof.
| 397 |
Noten | |
1. | Zooals uit J.C.A. Hezenmans 's Hertogenbosch p. 251 blijkt had het Groot Begijnhof toen nog meer poorten dan de door mij vermelde. Over deze poorten zie men verder G. Coeverincx Analecta II p 56. |
2. | Id St. Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Beschrijving der Stad en Meierij van den Bosch p. 239 noot h.h.h. |
3. | Men zie deszelfs lotgevallen tusschen 1629 en 1675 bij J.C.A. Hezenmans 's Hertogenbosch p. 45. 97, 126, 147, 251, 322, 323 en 345. |
4. | Van Heurn Historie III p. 181. |
5. | Heurn l.c. p. 223. |
6. | Men zie hierover nog J.C.A. Hezenmans 's Hertogenbosch 1629—1798 p. 345. |
7. | Van Heurn Historie IV p 127 en 128 en St. Hanewinbel Gesch. ep Aardrijkskundige Beschr. der stad en Meierij van den Bosch p. 239. |
8. | Zijne vrouw was Maria Magdalena Ousten. |
1909 : aan één zijde bebouwd 1..7