afb. A.F.A.M. Wetzer, 2 januari 2008
RHETORIESTRAATJE. Toegang, in de Kerkstraat, tusschen perc. 1142 en 1143, tot de voormalige Rhetoriekamer. Indentiek met Keizersgang. | 82 |
Dit straatje liep vanaf de Kerkstraat langs laatstgemeld huis tot achter eenige in de richting van de St. Janskerk zich opvolgende huizen. Het bestaat thans voor het grootste gedeelte niet meer, zoodat het nu moeilijk is te bepalen waar precies de huisjes stonden, die oudtijds langs gezegd straatje gebouwd waren. Zeker was het, dat er zes huisjes aan stonden, daar toch Petrus ab Angelis, koopman, woonachtig te den Bosch, 19 Juni 1721 (Reg. n°. 540 f. 41) aan mr. Paulus Suyskens, advocaat aldaar, verkocht een huisje met een poortje en gangske in de Kerkstraat uitkomende, staande tusschen het huis van Marcus Keysers ex uno en dat van het Groot Ziekengasthuis ex alio, zijnde het zesde huisje van dien gang, en dat huisje in eene volgende akte van dat jaar gezegd werd te zijn het laatste in dien gang. (Reg. n°. 551 f. 85).
Een dier huisjes was een tijdlang een geheim Katholiek bedehuis, daar toch dat bedehuis blijkens na te melden aan-
| 360 |
halingen uit het Memoriaal stond achter het huis der Wed. Kuysten en blijkens eene Bossche Schepenakte van 18 Mei 1623 (Reg. n°. 359 f. 504) een in gezegd straatje staand huisje achter dat huis zich bevond; die akte houdt toch het volgende in: Mathijs, zoon van wijlen Gerard Mathijszn van Soerendonck; zijne broeders Jan, Peter en Jacob; zijne zuster Jenneken, huisvrouw van Arnd Willemszn; de momboirs over Jannen, Maria en Margaretha, zijne zusters; Maria, dochter van Mathijs Slaets, zuster van wijlen Henrick Mathijszn Slaets genaamd Coninck, (die geboortig was van Zoerendonk) en weduwe van Jan Martens, allen als erfgenamen van genoemden Henrick Mathijszoon van Soerendonck genaamd Coninck, verkoopen aan Jor. Henrick Franszn van Gestel, president van den Bosch, een huis, staande in een gangske tegenover de Groote Oude school, tusschen het huis van Mathijs Gijsbertszn van den Ancker ex uno en het huis van mr. Bartholomeus Le Biffe, kanonik der kerk van St. Jan Ev. te den Bosch, ex alio, strekkende achterwaarts tot op het erf van Joostken van de Velde weduwe van Jan Thomaszn van Turnhout, welk huis door Maria, dochter van Lambert Jasparszn van den Broeck en weduwe van Quirijn Rogierszn van Niel 27 October 1617 (Reg. n°. 319 f. 38 vso) verkocht was aan meergenoemden Henrick, den zoon van Mathijs Janszn van Soerendonck. Het door Henrick Franszn van Gestel, als laatstgezegd, gekocht huisje wordt in eene Schepenakte van den Bosch van 21 Juli 1683 (Reg. no. 477 f. 182 vso) gezegd te zijn eene logie (= loods); dat die logie het huisje was, dat genoemde van Gestel kocht, blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 14 Januari 1627 (Reg. no. 364 f. 148 vso).
Het door van Gestel gekocht huisje zal in eene loods veranderd zijn om er in het geheim den R. Katholieken godsdienst te kunnen uitoefenen, nadat die godsdienstoefening in den Bosch verboden was geworden; het was daartoe uitstekend gelegen, omdat men het bereiken kon door het Rederijkerskamersstraatje en het huis der genoemde Wed. Kuysten.
| 361 |
Martinus Ackersdyck verhaalt als volgt in zijn Memoriaal hoe hij tot tweemaal toe de Katholieken betrapte op het houden van godsdienstoefeningen in dit gebouw: Den 22 February 1654 gestoort eene Paepschz conventicul, dewelcke wierdt gehouden in de huysinge, toebehoor ende de Wede. van N. Kuysten, gestaen in de Kerckstraet achter de Drie maechden; is voor het huys betaelt de volle peene van fl. 300 ende daervan aen mijn Heer betaelt syne gerechticheyt.
Den 19 November 1656 gestoort eene paepsche Conventicule, dewelcke wierdt gehouden in de huysinge, staende achter de Drie maechden, toebehoor ende de Wede N. Kuysten; is voor het huys betaelt de volle peene enz.
Bedoelde weduwe Kuysten was de dochter van de hier vorengenoemde Joostken, (dochter 1) van Jan Peterszn van den Velde en Heylken Loeckemans) en van Jan Thomaszoon van Tuinhout; haar voornaam was Elisabeth en die van haren man Jan; zij schonk hem deze kinderen: Johan Kuysten, kanonik van Tongerloo en Huybert Kuysten, die van zijne vrouw Maria Splinter van Voorn deze kinderen had: a. Isabella, die ongehuwd stierf en b. Johan, koopman te den Bosch, die 13 September 1717 stierf en bij zijne vrouw Michaeletta van den Ancker (gest. November 1717), dochter van Gerard Michielszn en Jenneken 't Zaers, deze kinderen verwekte: Isabella, geestelijke dochter; Angelina, die 21 Januari 1720 huwde met Christiaan van Rysingen; Maria, ongehuwd gestorven 19 Mei 1719 en Huybert, die in 1716 ongehuwd overleed.
Het in dit straatje gestaan hebbend bedehuis was naar alle waarschijnlijkheid het eerste bedehuis der Predikheeren in de Kerkstraat en zal dan voor het eerst omstreeks het jaar 1610 door hen bediend zijn geworden 2), wat zij bleven doen tot dat het hiervoren op blz. 339 vermeld bedehuis tot de uitoefening van den Katholieken godsdienst werd ingericht.
Volgens van Heurn Beschrijving en Dr. Hermans Bij-
| 362 |
dragen I blz. 54 is het bedehuis, dat in dit straatje stond, naderhand eene rederijkerskamer geworden. Evert Voet, burger van den Bosch, broeder der kamer van Rhetorica, genaamd Moses Bosch, onder den titel In Vierigheyt groeyende, kocht het 24 Juni 1721 (Reg. n°. 551 f. 85) daartoe aan van mr. Paulus Suyskens, advocaat te den Bosch; het werd toen gezegd te zijn het laatste huisje in voormeld gangske of straatje; laatstgenoemde had het 19 Juni 1721 (Reg. n°. 540 f. 41), - als wanneer het werd gezegd te zijn een huisje met een poortje en gangske in de Kerkstraat uitkomende, zijnde het 6e huisje van dien gang, - gekocht van Petrus ab Angelis, koopman te den Bosch 3), die het 2 Juli 1700 kocht van de hiervoren reeds genoemde Catharina de Cock weduwe van Jor. Lambert Becx, welke het van hare ouders erfde; als belendende eigendommen werden bij dien koop vermeld het huis van Marcus Keysers ex uno en dat van het Groot Ziekengasthuis ex alio.
Genoemde Evert Voet had voor zijne Rederijkerskamer 30 Mei 1721 (Reg. n° 540 f. 20) van Lambertus van Balen,
| 363 |
apotheker te den Bosch, reeds aangekocht: a. eene kamer of woning, staande in een in de Kerkstraat uitkomend gangetje tusschen het erf van Huybert Kuysten ex uno en eene andere kamer ex alio, zich achterwaarts uitstrekkende van af het erf van Jor. Jacob de Cock tot aan het erf der Wed. Henrick Timmerman; b. eene kamer met een erf, dat voorheen een tuin was, staande als voren naast het erf van vrouwe Becx ex uno et fine uno en de sub a genoemde kamer ex alio, (welke beide kamers Johan Peymans 22 Mei 1681 gekocht had bij gerechtelijke uitwinning, geschied ten laste van Perijntke en Wouterke van den Dungen voor de eene kamer en ten laste van de kinderen van Isabella van der Hulst voor de andere kamer 4), en door hem, Lambertus van Balen, geërfd waren van Maria, de dochter van voornoemden Johan Peymans. Deze kamers werden door Evert Voet met het verlaten Katholiek bedehuis voor zijne Rederijkerskamer vergroot. Over dit gezelschap deelt van Heurn in zijne Beschrijving het volgende mede: „Deze kamer, welke denkelijk de oudste was, had tot een blazoen Mozes Bosch 5) en tot sinspreuk In vuurigheid groeyende. Het gedenkt my zeer wel, dat ik in myne jeugt op de gordijn van hun schouwburg, hetwelk in de
| 364 |
Kerkstraat in eene geweesene Koomschgezinde kerk was, den braambosch, waarin Mozes zijne schoenen ontbond, heb gezien; deeze kerk is thans nog onder den naam van de Rhetoriekamer bekend. Van oude lieden is my verhaald, dat de Redenrijkers (vóór dat zy dit gebouw bezaten) het bovenste gedeelte van de Vleeschhalle alhier gebruikten (In het laatst van hun bestaan) bestonden deze Redenrykers alleen uit tooneelspelers, die treur of blyspelen vertoonden; naderhand is dit Genootschap geheel vervallen en alle derzelver goederen en toneelsieradien zijn openbaarlijk, naar mijn beste geheugen in de jaaren 1739 of 1740 verkogt geworden. Hunne vertoonplaats is na dien tijd door de eigenaars van dezelve aan verscheide tooneelspelers, die op de kermisse of op andere tyden alhier kwamen, verhuurd" 6). Tot zooverre van Heurn. Wat hij omtrent het verval dezer Rederijkerskamer mededeelde, wordt als volgt door na te melden Bossche Schepenakten bevestigd: 1743 2 Februari. Willem van Herck, Joachim Haghbiens, Hendrik van Wolfsbergen, Hendrik de Ruyt, Gerard Verhaeren, Hendricus Johannes Vervenne, Jan Spelters, Francis Smeyers, Evert Voet, Michiel van de Ven, Louis Begero, Antony Suyskens, Judocus Hoevenaars en Godefridus van Eyl, allen broeders van Rhetorica, genaamd Moses Bosch, ander den titel In Vierigheyt groeyende, wonende te den Bosch, nemen voor haar geld op van Johan Ransecremer, burger van den Bosch. (Reg. n°. 561 f. 148).
1744 13 Augustus (Reg. n°. 561 f. 369). Gerechtelijk wordt verkocht aan Johan François Tybosch, rentmeester van de domeinen der Baronie van Boxtel, wonende aldaar op het huis van Stapelen 7),: een huysinge, sijnde voor desen geweest
| 365 |
drie cameren of woningen, nu geapproprieert tot een schouwplaats, met syne banken, logies, schermen, deuren, theater, met sijn agter-, middel en voordoeken, alsmede een aparte woninge, alle staande in de Kerkstraat in een gangske aldaar in te gaan, so en in dier voegen als 't selve met een open plaats, pomp en kookhuys aldaar gelegen is en toebehoort heeft de Rethoristen binnen deze stad, Evert Voet, in der tijt een der Rethoristen, ten behoeve alsvoor aangekomen, enz.
Maria Lamberdina van Ravesteyn, weduwe van genoemden Tybosch 8), verkocht 4 Juli 1752 (Reg. n°. 571 f. 85 vso) de Rederijkerskamer, zooals die in laatstgemelde akte was omschreven, aan voorzegden schermmeester Jean Georges Simon; deze verkocht daarvan, zooals reeds gezegd is, den 9 Maart 1768 een gedeelte aan Jean Louis Touchon, terwijl hij 2 September 1774 (Reg. n°. 584 f. 56 vso) het overige - zijnde nu omschreven als huis, erf, open plaats en achterhuis, voorheen gebouwd tot eene schouwplaats, staande in de Kerkstraat in een gangske naast het erf van den heer Touchon ex uno en naast dat van Willem Ferrison ex alio en zich uitstrekkende tot aan het erf van het in de Hinthamerstraat staand huis, genaamd de Klokhen, - verkocht aan Pieter van de Weetering, koopman te den Bosch 9). Zooals uit laatstbedoelde koopakte valt op te maken, was in 1774 de Rederijkerskamer geene schouwburg meer en zullen toen alzoo de tooneelspelers, welke in den Bosch het een of ander stuk kwamen opvoeren, naar een ander gebouw hebben moeten omzien.
Blijkens de Adversaria van mr. Frans van Heurn 10) had
| 366 |
het in de tweede helft der XVIIIe eeuw in den Bosch veel voeten in de aarde om eene vergunning te bekomen tot het geven van eene tooneelvertooning, omdat toen aldaar de autoriteiten het niet met elkander eens waren over de beantwoording der vraag wie hunner die permissie geven moest. Mr. Frans van Heurn deelde toch t.a.p. daarover het volgende mede: „Wanneer zich een gezelschap comedianten aangeeft om binnen den Bosch vertooningen te doen, moet daartoe verlof gevraagd en verleent worden. Wie dat verlof geven moet is nooit betwist geworden; van alle tyden is dat by H.H. Schepenen gevraagd en door haar toegestaan of geweigerd naar welgevallen. Doch de Stad eenen magtigen Gouverneur aan den Hertog van Brunswijk - Wolfenbuttel hebbende, is in het jaar van 1772 of 1773 gebeurt, dat de Heer Baron Wilkes, grootmajoor der Stad 11), mij 's morgens op de Markt aansprak, zeggende, dat twee entrepreneurs van eene Hoogduitsche comedie, genaamd Abt en Schröder, binnen deze Stad eenige vertooningen wilden doen en dat zy zeer verlegen waren omtrent het gebouw, dat zy daartoe zouden gebruiken; wy spraken over verscheiden plaatsen, doch allen waren min of meer onbekwaam; sommige zouden te veel kosten om daartoe te vervaardigen, enz.; eindelijk vielen onze gedachten op den Jongen St. Joris Bogaard, alwaar zy ook gekomen zijn. De Heer Wilkes zeide my, dat hy hoopte, dat H.H. Schepenen, die menschen wel zouden willen admitteren en dat men den Heere Hertog, die hun niet ongunstig was, daarmede plaisier zoude doen, dat hy het Schepenen zoude gaan verzoeken; ik antwoordde, dat het genoeg was, als men maar te kennen gaf, dat die zaak zyne Vorstelijke Doorluchtigheid aangenaam was, om Schepenen over alle consideratie te doen heenstappen; dat bovendien de tegenwoordige Schepenstoel niet was zamengesteld uit zulke rigoristen, die tegen de openbare schouwspelen waren en dat ik, om hem daarvan te | 367 |
overtuigen, zelve de moeite wilde nemen om die vraag uit zynen naam aan Schepenen te doen; dat was hem dubbel aangenaam en hy zoude op de Markt blyven wandelen om het antwoord af te wachten. Ik ging dan in Schepens kollegie en deed den voorslag in naam van Wilkes en Schepenen lieten my door den griffier Santvoort andwoorden, dat zy het permitteerden. Hiervan deed ik den wandelenden Wilkes aanstonds rapport, die my bedankte met veele toegenegene uitdrukkingen. Weinige dagen daarna lieten de tooneelspeelers billetten aanplakken, beginnende aldus:
Met permissie van de Edel Achtb. Heeren van den Magistraat der stad 's Bosch zullen de Hoogduitsche comedianten, etc.
Des anderen daags waren daaroverheen geplakt andere biljetten in folio, met groote letters beginnende aldus:
Met permissie van Zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Hertog van Brunswyk-Wolfenbuttel, zoo zullen etc.
van welke overgeplakte billetten nog in July 1776 een exemplaar te zien is geweest in de Torenstraat op een toegemetseld deurtje in den stal van den Generaal-majoor of Luitenant-generaal van Eck.
Op andere plaatsen heeft men over de woorden: „van de Edel Achtb. Heeren van den Magistraat der stad 's Bosch” een strook wit papier heen geplakt, zoodat er maar overbleven de woorden van „Met permissie”. Van dit soort heeft er nog lang een exemplaar te zien geweest op de hofmuur van den Procureur Bopp aan de Paradeplaats of Bagynenhof.
De Magistraat, die dit wel zag, zweeg stil en wilde zich met den magtigen Gouverneur om eene troep comedianten niet brouilleren; ook komt dat niet uit den koker van dien goeden heer 12), maar uit eene soort van hofjonkers, die gaarne iets willen uitdenken om zich aangenaam te maken, lieden, waarvan Seneca zegt: Colit hic reges calcet ut omnes.
| 368 |
Wie nu in den Bosch de comedianten moet admitteeren, het Gouvernement of de Magistraat, blijkt alleen daaruit, dat de stad de hooge jurisdictie heeft en onbetwist uitoefent en dat het admitteeren van openbare tooneelspelers is van het departement van de middelbare en lage jurisdictie, hetwelk blijkt uit het vonnis van het Hof van Holland dato 5 November 1632, gewezen tusschen den Schout van Ryswyk en den Balliuw en Welgeboren mannen aldaar, waarbij zich officiewegen hadden gevoegd de Procureur-generaal en door dit vonnis zijn aan de ambachtslieden van Ryswyk de admissiën gelaten van Retorykers of kamerspeelers enz.
Ten andere heeft de stad den Bosch die admissiën of refusen altijd gegeven zonder voorkennis van den Gouverneur, ja my geheugt, dat zich eens binnen de stad een beerenbijt heeft willen ter nederzetten met permissie van den grootmajoor Godin, by absentie van den Gouverneur en Commandeur het militaire oppergezag voerende, gelijk ook dien beerenbijt van planken werd opgeslagen midden op het Bagynenhof, toen nog tot geen paradeplaats geschikt, alles zonder voorkennis van den magistraat, doch met dien ongelukkigen uitslag voor den heer Godin, dat de beerenbijt na ééne vertooning heeft moeten vertrekken.
Ook is er een geval geweest met comedianten te Bergen op Zoom; de Gouverneur wilde, dat men hen zoude admitteren, de magistraat was er tegen; op de klagten, aan H.H.M.M. gebragt, is verstaan, dat deze zaak alleen van den Magistraat afhing”.
En nu nog iets van de Bossche Rederijkerskamers.
Van die, genaamd Mozes Bosch vindt men na den verkoop van haar onroerend goed, geen gewag meer gemaakt en schijnt zij alzoo tegelijk met dien verkoop ontbonden te zijn. Vóór haar zullen de vier andere rederijkerskamers, welke men oudtijds ook nog in den Bosch had 13), behalve die der
| 369 |
Catharinisten, welke waarschijnlijk eerst in 1752 ontbonden werd, reeds sedert lang opgehouden te hebben bestaan, omdat men daarvan geruimen tijd voor den datum van bedoelden verkoop al niets meer vindt vermeld; zij waren a., als voorzegd, die der Catharinisten onder den zinspreuk: wilt trouw oorboren; zij werd gesticht door Amelis Spierinck en deed behalve aan de dichtkunst en het tooneelspel ook nog aan het schieten naar de papegaai; ingevolge haren stichtingsbrief moest zij op St. Catharinadag kaarsen laten branden aan de pilaren van het Hoogkoor der Bossche St. Janskerk; b. die der Jonge Laurieren of Barbaristen onder de zinspreuk houdt eendracht en vrede; c. die van St Agatha en d. die der Passiebloem of Passiebroeders onder de zinspreuk jeugd maakt vreugd 14). | 370 |
Noten | |
1. | Haar broeder was Jan van den Velde. |
2. | G.A. Meijer De Predikheeren te 's Bosch p. 159. |
3. | Over zijne familie komt het volgende in de Bossche Schepenregisters voor: Henrick, de zoon van Willem Henrickszoon van Engelen, had tot zoon Henrick van Engelen, die van Maryken, dochter van Henrick Willemszn., (welke na haren dood hertrouwde met Dirck Jacobszn Filters), een zoon had, Willem van Engelen, ook wel Guiliam ab Angelis geheeten, die nog in 1609 leefde. Deze laatste had een zoon Adriaan van Engelen, die 14 Januari 1627 (Reg. no. 364 f. 148 vso) van de executeurs van het testament van mr. Bartholomeus Le Biffe, priester en kanonik te den Bosch, kocht: huysinge, erve ende plaetse, staende in een ganxken in de Kerckstraete tegenover de Groote Papenschool naast het huis en erf van het Groot Zieken Gasthuis ex uno en het huis van Jor Henrick Franszn van Gestel, oud president, ex alio, strekkende van het gangske achterwaarts tot aan het erf der Wed. en kinderen Jan Thomaszn van Turnhout, voor zich in kocht en voor zijne kinderen Roelof, priester en Aelken, die hij had van zijne vrouw Heylwich, dochter van Jan Mathijszn, in eigendom onder fideicommissair verband ten behoeve hunner naaste erfgenamen. De andere kinderen, welke hij van die vrouw had, waren Guiliam ab Angelis, doctor in de godgeleerdheid, mr. Henrick ab Angelis en Maria van Engelen, die huwde met Jacob Gijsselen, wien zij deze kinderen schonk: Johan, advocaat, Guiliam, Jacob en Agnes, de huisvrouw van Johan de Bacquer. Over de voorouders van den koopman Petrus ab Angelis zie men Algemeen Nederl. Familieblad VII blz. 178 en Schepenregister van den Bosch no. 256 f. 500. |
4. | Blijkens Scbepenakte van den Bosch van 24 Juli 1676 (Reg. no. 455 f 390 vso) verkocht Isabella van der Hulst weduwe van Marcus Keysers in dat jaar aan Peryntke en Wouterke van den Dungen, gezusters: seeckere erve, bestaende tegenwoordich in drie caemeren ofte plaetsen, te weten de caemere aen d'erve van Thysken wed. Henrix, den timmerman; item de caemere, daer Baertjen in plach te wonen ende noch het nieuw affhanxten camerkens gewyse aldaer gestaen mette solderinge daerboven ende daer beneffens een stuck van een hoff, etc, alles gestaen ende gelegen in de Kerckstraet tussen erve Huyberts Kuysten ex uno ende tussen d'erve van vercoopersse ex alio, streckende voor van erffenisse van Jor. Jacob de Cock tot aen erve der voors. Thysken. In het hiervoren reeds vermeld huis (blz. 363 noot 1), dat Adriaan van Engelen kocht, woonden in 1683 (Reg. no. 477 f. 182 vso) als huursters Hesther en Geertruid, dochters van Jan van Gestel; dat huis werd toen door Johanna Donckers weduwe van Johan Ghijsselen c.s. verkocht aan Huybert Kuysten, koopman te den Bosch: het heette alstoen te staan in een gangske tegenover de Papenschool tusschen het huis van het Groot Ziekengasthuis ex uno en een logie ex alio. |
5. | Zij heette ook wel Mozes doorn. |
6. | Men zie hierover nog St. Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Beschrijv. der stad en Meierij van den Bosch p. 136 en 146 en Reize door door de Majorij I. p. 16, alsmede Dr. C.R. Hermans Bijdragen I blz. 54. |
7. | Hij was een zoon van Roelof, wijnkooper te den Bosch en Barbara van Wolfswinckel. Eene dochter dezer echtelieden was Beatrix Angela Tybosch, geboren 19 Mei 1687; zij huwde met Willem Jozef van Engelen, (ook wel genaamd ab Angelis), zoon van Lucas en Johanna Pottey. |
8. | Hunne kinderen waren: mr. Arnoldus Wilhelmus Tybosch en Barbara Tybosch, welke te Boxtel woonden; Andreas Rudolf Tybosch, en Maria Anna Tybosch, welke huwde met mr. Melchior Lambertus van Gorkum, advocaat te Mechelen. |
9. | Dr. C.R. Hermans deelt in zijne Bijdragen I blz. 55 mede, dat ten zijnen tijde de heer A. van de Wetering in dit gebouw eene kousenfabriek had. |
10. | Hij was de zoon van mr. Jan van Heurn en Antonia Amelia Wolffsen. Den 6 September 1717 werd hij te den Bosch geboren en hij overleed aldaar 16 Jan. 1781. De thans adellijke familie van Heurn stamt van hem af. |
11. | Hij heette Willem Frederik baron van Wilcke; de eigenlijke titel van zijne militaire waardigheid te den Bosch was sergeant-majoor, een ambt, dat gelijk stond met dat van groot-majoor in de andere steden van ons land. |
12. | De Hertog van Brunswyk is hier bedoeld. |
13. | Men zie over de Bossche Rederijkerskamers Dr. C.R. Hermans Geschiedenis der Rederijkers in Noordbrabant p. 117 en vlgd en J. van Oudenhoven l.c. p. 40. |
14. | Men zie over deze Rederijkerskamers nog Dr. C.R. Hermans ter laatst a. p. blz. 150; Dr. C.R. Hermans Kronyken p. 106; 111, 112, 113, 124, 126, enz.; id. Bijdragen I p. 17 en vlgd.; Van Oudenhoven t.a.p. blz. 40; J.C.A. Hezenmans 's Hertogenbosch p. 46, 145 en 146 en Mr. W.D. Ackersdijck in de tweede proeve van Oudheid-, taal- en dichtkunde (Utrecht 1782) p. 213 en vlgd. |
Geen