Cler. Luik, I. 1416-1443 (1410-1467) Den Bosch Meester Marten van Zoemeren, meester Merten van Zoemeren, So(e)meren, werd te Someren geboren als zoon van Henric Martens van Zomeren die vóór 1422 overleed. Hoewel meester Marten in de literatuur ook wel meester Marten van Eckerbroeck wordt genoemd is hiervoor in de bronnen geen aanleiding te vinden. Wel was hij verwant aan de familie Vanden Eckerbroeck, evenals aan de familie Moens alias Keteler. Meester Martens vader Henric had minstens twee broers: Goyart en heer Peter. Heer Peter Martens van Zomeren was van 1418 tot zijn dood in 1431 rector van Someren. Hij resideerde doorgaans niet in deze plaats maar in 1421 bediende hij er zowel de kerk als het H.Geest-altaar. Meester Marten zelf had minstens vier broers: Goyart, meester Henric, heer Peter en heer Dirc. 1) Goyart wordt vermeld op 10 juli 1415 toen meester Marten aan hem alle goederen overdroeg die gelegen waren in de parochie Someren en die hadden toebehoord aan de ketelsmid Pauwels, zoon van wijlen Jan Monijns (Moens). Goyart leefde nog in 1435. Zijn broer meester Henric Henric Martens van Someren studeerde vanaf 1427 artes te Leuven en wordt van 1436 tot 1443 vermeld als absent rector van het altaar van Maria, St.Catharina, St.Anthonius en St.Cornelius in de kerk van Someren. Hij was geen priester maar clericus en overleed omstreeks 1458. Zijn broer heer Peter studeerde van 1417 tot 1426 canoniek recht te Keulen. Hij wordt tevens genoemd als absent rector van de St.Corneliskapel in Den Bosch (1419-1464), rector van de kapel van St.Jacob en St.Anthonius bij het kasteel van Heeswijk (1436-1457) en rector van de parochie Someren (1436-1449). Hij resideerde tot 1449 meestal in Someren waar hij tussen 1443 en 1445 door heer Dirc van Eckerbroeck (nr.108) als onderpastoor werd geassisteerd. In het begin van 1449 deed heer Peter in ruil voor een pensioen afstand van het rectoraat van Someren. Op 1 maart 1449 droeg hij zijn broer heer Dirc, die toen nog clericus was, aan de paus voor als zijn opvolger. Heer Peter overleed in 1465/66 als gezworen broeder van de Bossche O.L.V.-broederschap. Heer Dirc studeerde vanaf 1444 artes te Leuven en wordt vermeld als rector van Someren van 1449 tot 1479. Aanvankelijk resideerde hij daar ook. Zo werd hij op 26 september 1458 beboet wegens incontinentie met zijn parochiane Jutken Henric Bruystens. Daarna resideerde hij afwisselend te Someren en te Leuven waar hij af en toe theologie studeerde (1463-1464, 1470, 1474-1475). Hij had in 1474 bij Lysbeth Reyner Havels een natuurlijke zoon Henric en overleed vermoedelijk in of kort na 1479. Ten slotte had meester Marten mogelijk nog een broer Corstiaen. In notariële concepten van 30 en 31 december 1411 die naar alle waarschijnlijkheid door meester Marten in het Bosch' protocol zijn opgetekend wordt onder de getuigen namelijk een Christianus, frater meus, vermeld. 2)
Een neef van meester Marten, meester Henric van Someren, promoveerde op 26 februari 1437 te Leuven tot meester in de artes en doceerde daar vervolgens ook jarenlang artes en theologie. In 1447 zat meester Henric te Leuven namens de artes-faculteit in de universiteitsraad. Hij werd op 5 maart 1448 gekozen tot familiaris, in welke hoedanigheid hij verantwoordelijk was voor de redactie van brieven, rapporten en andere uitgaande stukken van de universiteit. Op 20 augustus 1448 legde hij deze functie echter al weer neer nadat hij van de universiteitsraad de opdracht had gekregen om een rotulus naar Rome te brengen. Vervolgens bleef meester Henric enige tijd te Rome als familiaris van de paus. Op 3 augustus 1453 werden meester Henric van Zoemeren, clericus van het bisdom Luik, en meester Claes Hermans alias Fabri, clericus van het bisdom Utrecht, beiden "magister in artibus et baccalaureus in theologia ex studio Lovaniensi", door de paus naar Parijs gezonden om daar hun theologie-studie af te ronden. In 1453 en 1454 liet meester Henric aan de pauselijke Curie nog het rectoraat van de kerken van Etten en Staye voor zich reserveren. Het is echter onduidelijk of hij deze beneficies ooit daadwerkelijk bezat. Van 1463 tot 1470 gaf meester Henric als doctor of professor theologie les aan de theologische faculteit te Leuven. Verder wordt hij onder meer vermeld als absent rector van het H.Geestaltaar in Someren (1445-1470), als absent rector van het Mariaaltaar in Helmond (1460-1462), als kanunnik van de H.Kruiskerk te Luik (1461-1463) en als kanunnik van de Bossche St.Jan (1467-1472). In deze laatste hoedanigheid volgde hij zijn oom meester Marten op die hem in 1467 ook aanstelde als één van zijn executeurs-testamentair. Meester Henric overleed op 14 augustus 1472 en werd bij het St.Laurentiusaltaar in de St.Jan begraven. Ter nagedachtenis aan hem stichtten de beide andere uitvoerders van meester Martens testament in 1478 twee studiebeurzen aan de Leuvense theologiefaculteit. 3)
Eén van deze twee executeurs-testamentair, heer Claes vander Poerten van Eindhoven (nr.322), was eveneens een verwant (consanguineus) van meester Marten. Samen met meester Henric en de derde executeur, meester Gherit Hoernken, droeg hij op 24 januari 1468 een bedrag van 150 Peters over aan het klooster Mariënhage bij Helmond waar twee dochters van meester Martens nicht Lysbeth, geheten Anna en Hadewich, waren ingetreden. Andere verwanten van meester Marten waren waarschijnlijk meester Jacop vanden Eynde uit Someren (nr.128), die in 1492 in het Bogardenklooster een jaargetijde voor hem stichtte, frater Pauwels van Someren, prior van Mariënhage bij Eindhoven (1460-1475), heer Dirc van Someren, kapitteldeken en rector van de St.Catharinakerk te Eindhoven (1483-1509), heer Henric Martens van Someren, beneficiant en rentmeester der beneficianten van de Bossche St.Jan (1486) en heer Henric Jan Matheeuss van Someren, beneficiant van de St.Jan (1487-1517). 4)
Meester Marten zelf behaalde vóór 1410 aan een universiteit de graad van magister artibus. Hij werd vervolgens stadsklerk of secretaris in Den Bosch welk ambt hij ongeveer van 1410 tot 1435 bekleedde. Als zodanig tekende hij concepten van schepenakten op in het Bosch' protocol en met name in de beginjaren ook concepten van notariële akten. Hij voorzag deze echter nooit van zijn paraaf of handtekening. Hoewel uit deze periode geen stadsrekeningen bewaard zijn en meester Marten in zijn protocollen ook geen aantekening hield van zijn reizen staat toch vast dat hij door het stadsbestuur ook op diplomatieke missies werd gezonden. Zo is een onafgemaakte brief bewaard die later als schutblad werd gebruikt voor het schepenprotocol over de jaren 1416/1418 en die als volgt begint: "Hoegheboeren vurst, vermogende vrinde, wij seynden aen u onsen secretarys meester Merten van Zomeren, gelast van onsentwegen ende informeert mit u te spreken van zaken onsen medepoirter Mysken Volquyn Mys soen aengaende, ... ." Op 3 februari 1422 stelde Merten van Zoemeren, secretarius der stat van sHertogen bossch, samen met onder andere drie secretarissen van Leuven, Brussel en Antwerpen, te Bergen op Zoom een akte op aangaande de positie van de heer van Breda in het bestand tussen de graaf van Holland en de graaf van St.Pol. Het zegel dat hij aan de akte hing ging verloren. 5)
Veel van de akten die meester Marten als notaris opstelde staan in verband met rechtshandelingen die voor schepenen van Den Bosch plaatsvonden. Daarnaast trad hij vooral ook op als openbaar notaris voor personen behorend tot de adel- of ridderstand. Zo tekende hij op 8 maart 1425 in het kasteel van Herlaar de lossingscondities op voor een erfcijns die betaald moest worden aan vrouwe Maria van Hoerne, gravin van Marre en vrouwe van Landen, Geel en Herlaar. Op 31 augustus 1426 stelde hij in het kasteel van Heeswijk het testament op van de ridder heer Henric vander Leck, heer van Heeswijk. Deze legateerde daarin onder meer zijn dorpen Heeswijk (met kasteel), Dinther, Moergestel en Schijndel, alsook zijn bezittingen in Zuyt en Noort Hollant aan zijn oudste dochter Johanna, echtgenote van Jan van Cuyk, heer van Hoogstraten. In een codicil dat hij op diezelfde dag ten overstaan van meester Marten maakte stelde heer Henric onder meer zijn dochter Johanna, de abt van Tongerlo en gravin Johanna, echtgenote van graaf Engbrecht van Nassau, aan tot uitvoerders van zijn testament. Nadat hij dit op 24 december 1427 nog eens had laten bekrachtigen door zijn dochters Johanna en Elsbena werd het testament geïngrosseerd door Rutgher van Arkel (nr.14) die het samen met meester Marten ondertekende. Rutgher van Arkel stelde in 1435 ook een codicil op bij een testament dat eerder door Claes Oem, heer van Bokhoven, ten overstaan van schepenen van Den Bosch, enkele leenmannen van de hertog van Brabant en de notarissen meester Marten van Zomeren en Rutgher van Arkel was gemaakt. Het testament zelf is echter niet overgeleverd. Op 30 juli 1443 was meester Marten ten slotte als notaris aanwezig in de toren van het kasteel "Zegenworp" te St.Michielsgestel toen Gerart vander Aa, wapendrager, daar zijn testament maakte. Deze bepaalde onder meer dat zijn zoon Jan het kasteel zou krijgen onder voorwaarde dat een zekere jonkvrouw Aleyt van Boemel het nooit zou betreden. Behalve door Rutgher van Arkel (nr.14) liet meester Marten ook akten ingrosseren door heer Dirc vander Masen (nr.272) en heer Philips van Boningen (nr.60). 6)
Meester Marten komt van 1422 tot zijn dood in 1467 ook voor als kanunnik van de St.Jan. Hij bekleedde dit ambt een aantal jaren naast zijn secretarisambt zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit een akte die in 1424 door het generaal kapittel van de Kartuizers werd uitgevaardigd ten behoeve van magister Martinus de Zomeren, clericus scabinorum atque canonicus ad Sanctum Johannem in Buscoducis. Hoewel meester Marten zelden als priester wordt vermeld moet hij toch de priesterwijding hebben ontvangen. Zo kende de paus op 7 juli 1453 aan Martinus de Zomeren, presbiter, kanunnik van de St.Jan en meester in de artes, het recht toe om een draagbaar altaar te bedienen. Meester Marten woonde als kanunnik reeds in 1432 in de Peperstraat, naast meester Beernt van Loen (nr.249). In 1467 woonde hij daar samen met zijn klerk en dienaar Steven Daneel Symons en zijn bediende Lysbeth, dochter van wijlen Henric vanden Eckerbroeck (vgl. nr.108). Op 30 augustus 1467 maakte meester Marten thuis zijn testament ten overstaan van meester Henrick Appels (nr.11). Van dit testament is slechts een uittreksel bewaard met daarin de bepaling dat meester Martens drie eerder genoemde executeurs-testamentair aan al zijn niet-gelegateerde goederen een vrome bestemming moesten geven. Nadat hij op een onbekende datum nog een codicil aan zijn testament had toegevoegd waarin hij onder meer legaten naliet aan zijn beide bedienden overleed meester Marten op 17 december 1467. Overeenkomstig zijn laatste wil werd hij in de kloosterkerk van Mariënhage bij Eindhoven begraven. 7)
Reeds tijdens zijn leven had meester Marten diverse maatregelen getroffen om zijn zieleheil te bevorderen. Zo gaf het generaal kapittel van de Kartuizers in de eerder vermelde akte uit 1424 te kennen dat de Kartuizerorde zowel tijdens meester Martens leven als na zijn dood voor zijn ziel zou bidden wegens de grote diensten die hij de orde in het algemeen en meer in het bijzonder het convent van het Hollandse Huis te Geertruidenberg had bewezen. In of vóór 1436 reserveerde meester Marten een erfpacht van 9 mud rogge voor de stichting van een altaar in de St.Jan ter ere van [St.Anthonius en] de vier Kerkleraren. In 1443 deed hij een substantiële schenking aan het klooster Mariënhage bij Eindhoven dat daardoor een aanzienlijke uitbreiding kon ondergaan. Na zijn dood liet hij aan dit klooster bovendien een aantal boeken na waarvan nu nog een boek met geschriften van Hugo van St.Victor wordt bewaard in de abdij van Einsiedeln en een ander boek met preken van Bernardus van Clairvaux in de universiteitsbibliotheek te Tilburg. In beide boeken staat voorin: "Istum librum lagavit conventui B.M.V. in Dumo iuxta E(y)ndoviam, ordinis canonicorum regularium, honorabilis dominus et magister Martinus de Zomeren, canonicus Buscoducensis." In een akte uit 1479 wordt meester Marten door prior en convent van Mariënhage dan ook geprezen als de voornaamste weldoener van het klooster na de stichters ervan. Zoals gezegd was een frater Pauwels van Someren tussen 1460 en 1475 prior van Marinhage. Deze verwant van meester Marten schreef ook enkele werken, waaronder PHWUD en kapittelpreken, en overleed in 1503. In zijn testament bestemde meester Marten zijn huis in de Peperstraat tot woning voor één van de kanunniken van de St.Jan. 8)
Tussen 1467 en 1478 wezen meester Martens executeurs-testamentair nog eens tal van nietgelegateerde goederen toe aan geestelijke instellingen, vaak onder de verplichting meester Martens jaargetijde te lezen. Tot deze instellingen behoorden het Groot Gasthuis, het St.Geertruiklooster, het St.Elisabethklooster achter de Tolbrug, het Bethaniëklooster op de Windmolenberg, het Fraterhuis, Mariënhage bij Eindhoven, Mariënhage bij Helmond en Mariëndonk bij Heusden. In 1474 stichtten de uitvoerders van meester Martens testament bovendien twee beurzen voor verwanten die onder de arme fraters van het Fraterhuis zouden moeten worden opgenomen. In 1478 stichtten ze aan de theologische faculteit van Leuven ook twee beurzen voor verwanten van meester Marten die steeds moesten worden voorgedragen door de deken van het Bossche St.Janskapittel en de prior van Mariënhage. Ze moesten bij voorkeur afkomstig zijn van Den Bosch, Eindhoven, Helmond, Someren of Mierlo. Bij wijze van tegenprestatie waren de beursstudenten gehouden iedere dag voor meester Martens zieleheil de psalmen Miserere en De profundis bidden. 9)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1176, fo.120r (1380), fo.195r (1381), fo.243v (1382), RA 1177, fo.66v (1383), fo.289r, fo.322v (1386), RA 1180, p.227 (1393/95), RA 1192, fo.523r, fo.542v (1422), RA 1212, fo.58r (1441/42), RA 1230, fo.317r (1459/60); "Van Eckerbroeck", zie o.a.: Coppens, Nieuwe beschrijving, I 362-363; Schutjes, Geschiedenis, II 218, IV 237. |
2. | GAH, RA 1187, fo.268v (30 dec.1411 n.s.), fo.290v (31 dec.1411 n.s.), RA 1189, fo.168v (10 juli 1415), RA 1201, fo.354r (1430/31), RA 1205, fo.277v (5 jan.1435), RA 1212, fo.58v (26 mei 1442), RA 1227, fo.483v (4 mrt.1457), RA 1243, fo.40r (18 apr.1474); Bijlage II 108.1, 138.5, 157.26; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 98, 239-242, 244, II 63, 69, 73; Reusens, Matricule, I 75 nr.20, 240 nr.37, 241 nr.1; Wils, Matricule, II 188 nr.125; Keussen, Die Matrikel, I 192 nr.8, 310 nr.18; Göller e.a., Repertorium Germanicum, VI 549 nr.5401; OLVB 49, fo.31r; RANB, Coll.Mart. 13, nr.217; Bijsterveld, Laverend, I 410 nr.3616, 411 nr.3620, II 731 nr.3856, vgl. I 395 nr.3492. |
3. | GAH, RA 1238, fo.311v (13 mrt.1469), RA 1239, fo.491v (1470); Reusens, "Promotions", 1 (1864) 413, 2 (1865) 232; Van Hove, Actes, II 102, 364; Göller e.a., Repertorium Germanicum, VI 221 nr.2116; Samaran, Van Moé, Liber procuratorum nationis Anglicanae (Alemanniae), III 108; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 193, 241; Poncelet, Inventaire ... Ste.-Croix à Liège, I clxxxvii; AAB II, hs. Kievits, p.13, p.16; Bijlage II 5.75; Bijsterveld, Laverend, II 740 nr.3955; Zie over de rotuli, lijsten met verzoeken aan de paus: Bijsterveld, Laverend, 59. |
4. | RANB, Coll.PG 267 (regest 181) (24 jan.1468); GAH, RA 1230, fo.217r (18 apr.1460), RA 1261, fo.318v (28 aug.1492); Bijlage II 5.89, 5.94, 128.6, 134.6, 246.3, 307.1, vgl. 253.1, 374.1, 374.2; Kohl e.a., Monasticon Windeshemense, III 239; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 83, vgl. 324; Bijsterveld, Laverend, II 722 nr.3734; Schutjes, Geschiedenis, IV 205; Van Rooij, Het oud-archief, II 436 nr.1583 (12 juli 1487); Vgl.: Smits, De grafzerken, 107 nr.99; Vgl. Laurentius de Someren, notaris te Munsterbilzen (1380) en Luik (1386) (cler. Luik, (A.)I.L.): RAH, Munsterbilzen 63 (9 febr.1380); RAH, St.Truiden 884 (22 dec.1386); Oosterbosch, "Openbare notarissen in het bisdom Luik", xxv, xxxi, 533 nr.384; Martens, "Notarishandmerken", 187. |
5. | GAH, RA, bijlage I van de inventaris; GAH, Aant.Smuld.; AAB II, hs. Kievits, p.17 (8 juli 1416); ARAG, NDR.I 20 (regest 1164) (3 febr.1422 n.s.); Bijlage II 272.40; GAH, GBW 1145 (rekening van het Leprozenhuis 1420/21); GAH, notariële concepten: RA 1187, fo.31r (4 dec.1410), fo.243v (20 okt.1411), fo.267r-v (21 nov.1411), fo.268v (30 dec.1411 n.s.), fo.288v (30 dec.1411 n.s.), fo.290v (31 dec.1411 n.s.), fo.326v (19 jan.1412), fo.359v (17 mrt.1412), fo.360v-361r (12 mrt.1412), fo.416r (19 mei 1412), RA 1189, fo.413r (17 aug.1416), RA 1193, fo.229r (1 okt.1422), fo.230v (5 okt.1422), fo.340r (20 okt.1422) etc., fo.483v (16 jan.1423), RA 1195, fo.130r (8 mrt.1425), fo.180v (6 mrt.1425), fo.182v (19 apr.1425), RA 1196, fo.73v (13 febr.1427: concept en minuut), RA 1199, fo.238v (9 juni 1429), RA 1202, fo.12r (5 nov.1431), fo.176r (1431/32), secretaris: RA 1189, fo.1r (1414/15), fo.204r (1415/16), RA 1190, fo.1r (1416/17), fo.271r-v (1417/18), fo.371v (15 mrt.1418), fo.471v (1416/18), RA 1191, fo.87r (1418/19), RA 1192, fo.1r (1420/21), fo.253r (1421), RA 1199, fo.131r (25 aug.1429), overdrachten aan meester Marten [als secretaris] t.b.v. derden: GAH, RA 1193, fo.483v (17 jan.1423), RA 1196, fo.24v (4 jan.1427), RA 1197, fo.310v (20 febr.1426), RA 1203, fo.40r (13 febr.1433); Overdrachten: GAH, THG 1699 (20 apr.1425) t/m 1892 (31 jan.1435), zie ook 1586 (27 mrt.1417), 1595 (12 mrt.1418); GAH, GG 2145 (regest 515) (26 jan.1421), 2065 (regest 661) (26 nov.1427), zie ook 1961 (regest 559) (5 aug.1421), 2239 (regest 708) (3 mrt.1430), 3055 (regest 628) (17 dec.1425), 3074 (regest 1116) (15 mrt.1454), 3193 (regest 647) (4 apr.1427); Vgl.: Bijlage II 14.2, 14.3. |
6. | Bijlage II 11.2, 14.12, 362.1 t/m 362.8; GAH, RA 1195, fo.130r (8 mrt.1425); Spierings, Het schepenprotocol, 66 noot 13; Verwijzingen naar akten van meester Marten: RANB, SET 2, nrs.CV en CVI (testament van Severijn Laureyns soen Kersmaker, 1422); Bijlage II 14.12, 173.3. |
7. | AAB II, hs. Kievits, p.16; Schutjes, Geschiedenis, IV 237; GAH, RA 1192, fo.534r (16 juli 1422), RA 1193, fo.196v (31 mei 1423), RA 1194, fo.149r (7 aug.1424), fo.201r (11 juli 1424), fo.202r (14 juli 1424), RA 1201, fo.43r (8 juli 1432), RA 1204, fo.184r (18 mrt.1434), RA 1231, fo.145r (18 aug.1461), RA 1236, fo.220v (16 sept.1467), RA 1237, fo.55v (9 dec.1467: nog in leven), fo.57v (30 jan.1468: overleden), RA 1240, fo.124r-v (14 apr.1471), fo.331v (5 nov.1470); Bijlage II 14.35, 35.1, 60.27, 338.4, 383.1; RANB, Coll.PG 144 (regest 104) (1424); Göller e.a., Repertorium Germanicum, VI 426 nr.4199; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 399; APB, St.Jan II, Obituarium, p.364, p.470. |
8. | RANB, Coll.PG 144 (regest 104) (1424); GAH, RA 1206, fo.37v (18 jan.1436); Wichmans, Brabantia Mariana, 827; Kohl e.a., Monasticon Windeshemense, III 217-218, 219, 224, 239; RANB, Coll.PG 307 (regest 211) (4 nov.1479); Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 399; Bijlage II 5.75, vgl. 362.5; Mogelijk trad meester Marten in Den Bosch ook op als ledenwerver van de O.L.V.-broederschap, zie: OLVB 52, band 3 fo.222v (1462/63). |
9. | GAH, GG 3074 (regest 1360) (17 juli 1470); GAH, RA 1238, fo.311v-312r (13 mrt.1469), RA 1239, fo.495v-496r (18 juli 1470), RA 1240, fo.124r-v (14 apr.1471), fo.331v (5 nov.1470), RA 1243, fo.276v-277r (6 juli 1474), fo.278v (1474), zie ook RA 1237, fo.57v (30 jan.1468); RANB, SET 2, nr.IV (29 apr.1476); RANB, Coll.PG 267 (regest 181) (24 jan.1468), 307 (regest 211) (4 nov.1479); GAH, Coll.LK2, Stukken van canoniekrechtelijke en kerkelijke aard, akte van 12 nov.1477; Coppens, Nieuwe beschrijving, I 362-363; Schutjes, Geschiedenis, II 218; Paquet, "La collaboration", 370 noot 42. |
Noordbrabants Historisch Jaarboek 13 (1996) 73
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 95n
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 94n, 149, 150, 151, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 158, 163, 164n, 169, 170, 174, 277, 278, 291, 293, 295, 302n, 319, 323n, 325, 330, 332, 335, 342, 343, 358n, 411, 415