Familienaam: Pieter de Bousies, tweede zoon van Eustache III (Eustatius) de Bousies, heer van Vertaing, Felluy etc. in Artois en Elsebeen (Elselina, Isabelle) van der Leck(e). Zij was de dochter van jonker Hendrik, ridder van Heeswijk, Dinther, Asten en Moergestel en hofmeester van Jan IV, hertog van Brabant (1415-1427). De familie de Bousies is een oud adellijk Frans geslacht. Via zijn moederskant gaat het geslacht van Pieter van Vertaing terug tot Jan van Polanen. Zijn moeder had maar één, oudere zus, Johanna (Jenne) van de Leck. Toen deze omstreeks 1470 overleed, erfde Pieter van deze tante op 12 maart 1471 de heerlijkheden Heeswijk, Dinther, Moergestel en Asten. Hij verkocht de heerlijkheid Asten met het kasteel Asten op 4 september 1476 aan Berthout Back. Pieter trouwde eerst Johanna van Rouveroy (overleden 1466) en daarna in 1473 met Margaretha van Meer, erfdochter van jonker Jan van Culemborg, heer van Boxmeer en Sambeek. Hierdoor werd Pieter ook heer van Boxmeer. Vermoedelijk met het oog op zijn bezittingen en de grote hoeveelheid leengoederen, benoemde de hertog hem in 1471 tot hoogschout. Zijn aanstellingsbrief was in het Frans, terwijl dit normaliter in het Nederlands gebeurde. Waarschijnlijk was hij dus zelf ook Franstalig. De Bossche regering was ook niet zomaar eens met deze aanstelling. De Blijde Inkomsten schreven immers voor dat alleen personen in Brabant geboren en gegoed in Brabant dit ambt mochten bekleden en de regering verklaarden dat Pieter van Vertaing geen geboren Brabander was. Vertaing beriep zich echter op zijn voordracht door de hertog, op aanzienlijke leengoederen in de meierij en op zijn moeder, een geboren Brabantse. Een penibel punt, maar de schepenen vonden hiervoor een diplomatieke oplossing door wel in schijn, maar in werkelijkheid niets toe te geven. Zij beëdigden Van Vertaing als hoogschout op 7 maart 1471, maar lieten hem voor notaris en getuigen beloven binnen acht dagen het bewijs over te leggen een gheboiren Brabander te zijn en dat anders de eed voor nul een generlei waarde gehouden zou worden1.2 | 1 |
Op 5 januari 1477 sneuvelde Karel de Stoute. Misschien had dit bericht inmiddels ook Den Bosch bereikt en vormde het de directe aanleiding tot het oproer dat in maart daarop uitbrak. Zeker is dat de ambachtsgilden langzamerhand genoeg hadden gekregen van al de beden die voortdurend betaald moesten worden en ze wilden hier een eind aan maken. De magistraten werden gezien als trouwe knechten van het Bourgondische regime. Daarom drong men op 18 maart 1477 met geweld de raadskamer van het stadhuis binnen waar de leden van het stadsbestuur in vergadering bijeen waren. Waarschijnlijk gingen de oproerkraaiers ervan uit dat er vergaderd werd over de zoveelste bede van Karel. Zij maakten 43 gevangenen en sleepten daarbij de onderschout, schepenen, gezworenen en raadslieden naar de Gevangenpoort en sloten hen daar op. De belangrijkste gevangen waren: Jan van Arkel (onderschout), de schepenen jonker Willem van Gendt en Hendrik van Kessel, Reynier van Heuvel, gezworene en de raadsleden: Jan van Erpe Aertszn, Ludolf Buck, Simon van Gheel, Gozewijn van den Hezeacker en Hendrik Noeden. De dekenen van de ambachtsgilden schaarden zich achter de opstandelingen, en namen plaats in de stoelen van het stadsbestuur. Deze 'revolutionaire' periode heeft geduurd van 18 maart tot 26 mei 1477. Als hoofdschout werd Pieter van Vertaing gedwongen recht te spreken. Waarschijnlijk heeft hij aan dit onrechtvaardige verzoek gehoor gegeven om groter oproer te voorkomen. Tot het uiterste heeft hij zich ingespannen om het geweld te keren en een vredelievende oplossing voor dit conflict te vinden. Men was vooral gebeten op Jan van Arkel, de laagschout. Hij werd ervan beschuldigd meer geld te hebben ontvangen dan waar hij recht op had door hogere rekeningen uit te schrijven. Hij was de eerste die voor de vierschaar - voor de gelegenheid opgesteld op de Markt voor het stadhuis - moest verschijnen en in het openbaar om genade moest smeken. Op palmzondag 30 maart verscheen hij voor de 2e maal voor het stadhuis. Nadat getuigen gehoord waren viel hij op zijn knieën en vroeg om vergiffenis. Hij beval zich in de | 2 |
welwillendheid van de vierschaar aan en gaf zich geheel over aan haar uitspraak. Op Witte Donderdag 3 april verscheen van Arkel opnieuw voor het stadhuis om zijn vonnis te horen. Hij werd veroordeeld tot een boete van 700 rijnsguldens, met kwijtschelding van andere grote straffen.3 Jan van Erpe Aertszn verscheen op 12 april voor de vierschaar. Hij werd door de bevolking zo mogelijk als een nog grotere boosdoener gezien dan de laagschout. Ook hij kreeg geen gratie en werd zwaar gestraft. Op dezelfde rigoreuse wyse werd gehandeld tegen de andere, eerdergenoemde heren. Hiermee was de rust nog niet weergekeerd. Vooral de gilden van de speldenmakers en de linnenwevers lieten van zich horen hetgeen binnen de stad nog tot enig oproer leidde tussen goed- en kwaadwillenden. Door de schutterij is hier een einde aan gemaakt. Na veel onderhandelingen met de ambachtsgilden en met de hulp van graaf Frederik van Egmond die in mei met een groot gezelschap in de stad verbleef, is het Pieter van Vertaing uiteindelijk gelukt de gemoederen te bedaren. Op 26 mei zijn alle gevangenen onder voorwaarden - o.a. dat zij de stad 7700 rijnsgulden zouden betalen - weer vrijgelaten. De ambachtsgilden begonnen ook in te zien dat zij ernstig in overtreding waren geweest en wilden zich met de regering verzoenen. Zij vervoegden zich daartoe tot hertogin Maria en verzochten om vergiffenis. De positie van de jonge hertogin Maria van Bourgondië (1477-1482) was in die tijd nog relatief zwak, daarom accepteerde zij het smeekschrift. Op 21 juni 1477 (Charter 565: Brief van Absolutie van hertogin Maria) werd hen vergiffenis geschonken. Door deze beslissing van de hertogin waren de gestraften van mening dat ook hun boetes moesten worden kwijtgescholden. Voor dit verzoek werd advies gevraagd bij een groep "goede mannen". Het resultaat van dit onderzoek was dat op 9 december 1478 hun boetes werden kwijtgescholden (Charter 572: Acte van Submissie d.d. 3 en 9 december 1478), en werd zelfs een vergoeding bepaald van 725 rijnsgulden voor door hen gemaakte kosten. Volgens de kroniekschrijvers Cuperinus en Van Oudenhoven zouden twee boosdoeners met de dood zijn bestraft | 3 |
vanwege de deelname aan het oproer. Ook in de laatste schoutsrekening van Pieter van Vertaing wordt melding gemaakt van een doodvonnis van twee personen die ook aan het oproer hadden deelgenomen.4 Waarschijnlijk hadden zij echter ook diverse andere vergrijpen op hun kerfstok. Pieter van Vertaing was lid van de OLV Broederschap. Hij deed ook met Bosschenaars en bewoners van de Meierij mee aan diverse krijgstochten tegen de Geldersen, bij een van deze tochten sneuvelde hij op 22 april 1479 (als enige Brabander) in een gevecht bij Herwaarden.5 Hij is begraven bij zijn eerste vrouw in de Predikherenkerk, vermoedelijk in de graftombe van zijn tante Johanna. Hij legateerde op 14 oktober 1476 20 rijnsguldens voor een jaargetijde. Uit beide huwelijken bleven geen kinderen achter. Pieter had wel 4 zusters: Margaretha, Johanna, Antonia en Isabella. Na zijn dood erfden zij elk één vierde deel van de heerlijkheden Heeswijk en Dinther. Zijn weduwe Margaretha trouwde één jaar later met Willem van Egmond heer van Haps, broer van de eerdergenoemde Frederik van Egmond. Zij kocht o.a. een huis plus gebouwen en erven dat later het Keizershof zou gaan heten. | 4 |
Noten | |
1. | Van Oudenhoven (p. 56): "Deze heer van Vertaign dede den 7 Meert des jaers 1471 synen behoorlijcken Eedt/ op 't Officie van 't Hoogschouteth Ampt/ ende gheloofde mede voor Notaris en Ghetuyghen wettelijcken te doceren eenen ghebooren Brander te wesen/ ende of hij des niet en dede/ soude voorste eedt nul wesen/ daer op oock der voorst eedt ghenomen wierde...". |
2. | Volgens Verreyt en Juten (Tax III) zou Van Vertaign deze acht dagen weten te rekken tot 2 jaar en daarna zijn vervangen. Dr. van Lith-Drooglever-Fortuyn ontkracht dit. Allereerst lopen de schoutsrekeningen van Pieter vanaf 1471 door tot april 1479. Bovendien zouden op 13 maart 1471 (dus binnen de periode van 8 dagen) twee getuigen verklaard hebben dat Pieter geboren was op slot Hergermont in Sel (Ghelle) een (Waals) Brabantse plaats en een der kwartieren van Brussel (zie artkel Varia Historica Brabantica). |
3. | B. Jacobs omschrijft in haar proefschrift de straffen t.a.v. Jan van Arkel wat anders en uitgebreider. Zij vermeldt hierin (p. 22- 23) dat Jan van Arkel o.a. een boete kreeg van 32 rijnsguldens voor de hertog en 600 gulden aan de stad. Ook moest hij een lijfrente van 52 gulden per jaar die hij kreeg van de stad, kwijtschelden. Overigens is hij later voor een belangrijk deel weer gerehabiliteerd. |
4. | 13e rekening P. van Vertaign: St-Jansmis1478-22 april 1479 noemt: "Van Aernde van den eyndhouts alias houtman en eenen geheeten slom int ghemeyne anders geheten beckercken". |
5. | Van Oudenhoven laat Pieter van Vertaign sterven op St. Joris Avont 1473 als gevolg van een gevecht om de gevangen gezette functionarissen te bevrijden. Als bron vermeldt hij: "Staet in een out gheschreven boeck...". (Beschrijving s'Hertogenbosch p. 56). Op p. 23 in de Beschrijving van de Meyerye vermeldt hij echter: "Maer vinde in een andere memorie dat hij in enen uitval tegens de Gelderschen ghebleven is ...". Van Heurn volgt de uitspraak van Oudenhoven dat Vertaign in 1473 omgekomen zou zijn. |
Bronnen | |
• | Jacob van Oudenhoven, Een Nieuwe ende gantsch Vermeerderde Beschrijvinge van de Stadt van s'Hertogen-Bosche, Jan Scheffers (1670) 51, 56 |
• | Jacob van Oudenhoven, Beschryvinge van de Meyerye van s'Hertogen-Bossche, Jan Scheffers (1670) 23 |
• | Ch.C.V. Verreyt en W.J.F. Juten, 'Nrd. Brabantse schepenzegels III' in: Taxandria II (1895) 151-152 |
• | Ch.C.V. Verreyt en W.J.F. Juten, 'Nrd. Brabantse schepenzegels V' in: Taxandria III (1896) 282-283 |
• | Dr. A.M. van Lith-Drooglever Fortuyn, 'De stad 's-Hertogenbosch en haar verhouding tot het gezag ca 1470 - ca 1500' in: Varia Historica Brabantica V (1976) 65-66, 83-86 |
• | Ch.C.V. Verreyt, 'Personen begraven in de (gesloopte) Predikherenkerk te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria III (1896) 57-67 |
• | Mr. J.H. van Heurn, Historie der stad en Meyerye van 's-Hertogenbosch I (1974) 365-366 |
• | B.C.M. Jacobs Justitie en Politie in 's-Hertogenbosch (1986) 21-23, 239 |
• | J.N.G. Sassen, Inventaris der Archieven van de stad 's-Hertogenbosch. B: Charters en Privilegebrieven van het jaar 1191-1826 (1865) 82 (Charters 565 en 572) |
• | Henri J.M. Ebeling, 'Het oproer in Den Bosch na de dood van Karel de Stoute' in: Geschiedkundige Bladen 4 (1905) 58-69 |
Hoogschout van de stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, heer van Heeswijk, Dinther, Asten en Moergestel; huwde met Margriet van Meer, die de heerlijkheid en het kasteel van Boxmeer had geërfd. Hij sneuvelde in Heerewaarden in een gevecht tussen die van de stad Den Bosch tegen Gelre. | 252 |
Encyclopedie van Noord-Brabant 4 (1986) 252
B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629 (1986) 21, 22, 239