Cler. Utrecht, A.I. 1491-1495 (1491-1496) Den Bosch Meester Adriaen Venijn, heer Ariaen Venijn, werd in Schiedam geboren. Hij wordt van 1492 tot zijn dood in 1496 vermeld als vice-plebaan van de St.Jan maar oefende deze functie waarschijnlijk al uit in 1491. Op 27 juli 1491 was hij in Den Bosch als notaris aanwezig bij het testament van Mechtelt, dochter van Peter Henrixsoen en weduwe van Thomas van Tilborch. Op 16 september van datzelfde jaar stelde hij er ook het testament op van Henrick die Bruyn die daaraan op 21 september nog een codicil toevoegde. Beide testateurs waren ziek toen ze hun testament maakten zodat meester Adriaen ze als vice-plebaan tevens zal hebben voorzien van de laatste sacramenten. Datzelfde geldt voor Lodewich Lodewichs vander Heyden en diens vrouw Catharijn Dirckx van Beerze die op 9 september 1495 "beyde cranck vander pestilencien" in aanwezigheid van meester Adriaen hun testament maakten. Ten slotte wordt in het Bosch’ protocol nog verwezen naar een ander testament dat ten overstaan van meester Adriaen werd verleden. Op 28 april 1495 gaven schepenen van Den Bosch een vidimus van dit testament dat toen tevens werd goedgekeurd door Jan Moer, zeepzieder, en door andere verwanten van de in de schepenminuut niet bij naam genoemde testateur. Het geïngrosseerde vidimus met de goedkeuring werd blijkens een notitie aan het originele testament getransfigeerd. Meester Adriaens signet bestond uit een tak met drie bessen en daaromheen zijn naam (venijn = vergif). 1) Als vice-plebaan wordt meester Adriaen voor het eerst genoemd op 30 maart 1492. Magister Adrianus Venijn, presbiter, viceplebanus dicte ecclesie, werd toen door twee kerkmeesters van de St.Jan voorgedragen als nieuwe rector van het altaar van St.Bartholomeus en St.Catharina in de St.Jan. Hij werd vervolgens door deken en kapittel ook als rector aangesteld waarna zijn gevolmachtigde, meester Laurens Back, aan het altaar werd geïnstalleerd door notaris Symon de Couderborch (nr.225). Uit een processtuk van omstreeks 1500 blijkt dat zijn aanstelling, net als die van zijn voorganger meester Herman Pieck, plebaan van de St.Jan, te Rome werd aangevochten. Meester Adriaen bereikte echter een overeenkomst met zijn tegenstrever en behield zijn beneficie in ruil voor een lijfrente van 6 Rijnsgulden. In 1493/94 betaalde de O.L.V.-broederschap, waarvan meester Adriaen gezworen broeder was, 24 plakken aan her Adriaen Venijn, onsen capellaen, opdat hij de feestdag van Maria-Lichtmis van de kansel zou aflezen. Op 28 april 1494 werd heer Jan vander Goude, beneficiant van de St.Jan, gemachtigd om de cijnzen en pachten te innen van de drie capellani curati van de St.Jan, te weten meester Adriaen Venijn, heer Symon Peters Lemme [uit Dordrecht] en meester Jan vanden Hoevel. Magister Adrianus Venijn de Sciedammis, viceplebanus et beneficiatus huius ecclesie, overleed op 17 december 1496 en werd bij het St.Catharina-altaar in de St.Jan begraven. Zijn uitvaart werd op 24 december door de O.L.V.-broederschap verzorgd. 2)
In 1490 en 1495 treedt in het Bosch' protocol ook een Jan Peters Venijn vanden Oudendijck op. Hij was getrouwd met Katherijn, dochter van de Bossche verwer Henrick Sprengel van Gheel - die zich eerder ook Henrick van Sprengel Laureyns zoen noemde - en van Mariken Aert Wytmans. In 1490 was Henrick Sprengel inmiddels hertrouwd met Agnes Meynarts die in 1495 als zijn weduwe voorkomt. Henrick had bij Mariken behalve Katherijn nog twee andere kinderen: Henrick en frater Jacop. De laatste was in 1495 ongeprofest conventuaal van het Predikherenklooster in Utrecht. Op 16 september 1495 gingen beide broers met hun zwager een erfdeling aan van hun vaders goederen. Daarbij ontvingen ze het huis "die Ketel" met het aangrenzende erf en achterhuis en alle benodigdheden tot "die verwerye". Deze goederen lagen in de Verwerstraat en strekten zich achterwaarts uit tot aan de Dieze. Tevens ontvingen beide broers een daarnaast gelegen huis met erf en tuin, alsmede drie kamers in de Waterstraat bij de Loefsbrug. Aan hun zwager Jan werd een huis met erf in de Peperstraat toebedeeld, alsook een erfrente van 16 Rijnsgulden en een erfcijns van 12 Rijnsgulden. Jan Venijn overleed vóór 6 februari 1499 toen zijn weduwe Katherijn de helft van genoemde erfrente overdroeg aan Gerit Jan Mathijs soen. 3)
|
Noten | |
1. | APB, St.Jan II, Obituarium, p.364; Bijlage II 400.1, 400.2, 400.3; GAH, RA 1264, fo.203r (28 aug.1495). |
2. | Bijlage II 225.2; APB, St.Jan II, processtuk van ca.1497; Schutjes, Geschiedenis, IV 311; Bijsterveld, Laverend, II 657 nr.2642; OLVB 52, band 5, fo.297v (1493/94), band 5bis, fo.90v (24 dec.1496); OLVB 49, fo.33r; APB, St.Jan II, Obituarium, p.364. |
3. | GAH, RA 1259, fo.259r (12 juni 1490), RA 1263, fo.174v (28 apr.1494), RA 1264, fo.259r-260r (16 sept.1495), RA 1267, fo.308r (6 febr.1499), RA 1269, fo.370v (30 sept.1501). |
Namen en wapenen der Heeren Beêedigde Broeders soo Geestelijke en Wereltlijke van de seer oude ende seer doorluchtige Broederschap van onse Lieve Vrouw binne de stad s'HertogenboschHr. AdrianusVenijn Priester 1496 | 70r |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 781