afb.
Louis Veneman werd in 1812 te Rijssel geboren als zoon van een schoenmaker die zich in 1818 met zijn gezin in 's-Hertogenbosch vestigde. Hij kreeg een opleiding in tekenen en bouwkunde aan de Koninklijke School en vestigde zich daarna als timmerman en meubelmaker in Den Bosch. In 1841 vervaardigde hij een 9 m hoge biechtstoel voor de Sint Janskerk, een houten gevaarte met rijk snijwerk, dat reeds lang verdwenen is. Vervolgens leverde hij voor deze kerk in 1855, hetzelfde jaar waarin op de Parijse wereldtentoonstelling een houten preekstoel van hem bekroond werd, twee biechtstoelen en de rijke overhuiving van de bisschopstroon. Zijn atelier bloeide toen welig en hij had zevenenveertig mensen in dienst. Omdat hij al verscheidene bouwkundige werkzaamheden voor de Sint Jan verricht had, evenals J.J.H. Bolsius, ging het in 1859, toen de gebroeders Donkers niet in aanmerking kwamen, bij de keuze van een restauratiearchitect door het kerkbestuur, om Veneman en Bolsius, waarbij Veneman het won wegens zijn al groeiende faam en de voorspraak van Zwirner en Alberdingk Thijm. Onder zijn leiding en naar zijn ontwerpen maakten de vele beeldhouwers uit zijn atelier en leerlingen van de Koninklijke School in 1859-1863 beelden en reliëfs voor de noordelijke transeptgevel. Tot zijn overige werk behoort een groot altaarretabel, dat hij in een loods op de Markt van Den Bosch tentoonstelde en dat in 1856 door de Sint Walburgskerk te Arnhem aangekocht werd, waar het tot omstreeks 1925 stond. Voorts was hij de ontwerper van het hoogaltaar (1850) en de preekstoel (1851) in de kerk De Papegaai te Amsterdam (Sint Josephkerk aan de Kalverstraat), van het altaarretabel in de kapel van het Groot Seminarie Warmond (1851), altaren in de kerk van Sint Franciscus Xaverius op 't Zand te Amersfoort (1852), de communiebank in de Sint Urbanuskerk te Nes aan de Amstel (1860), drie altaren in de kerk van Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming aan de Biltstraat te Utrecht (1860, reeds vóór 1893 verdwenen). In 1863 werd hij door een verlamming getroffen en moest de leiding van de restauratiewerken van de Sint Jan toevertrouwen aan zijn zoon Louis H. Veneman (1843-1897), die ook het atelier voortzette, in de Verwerstraat. In 1867 werd S.L. Veneman tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw benoemd; hij overleed te 's-Hertogenbosch in 1888.166 | 97 |
Noten | |
166. | Peeters 1973, 132; Van Zuylen 1859, 141-144; Thoben, 56-57. Het atelier Veneman was in de Verwerstraat gevestigd en had een filiaal in de voormalige Sint Barbarakapel aan de Beurdschestraat. |
Buiten het Genootschap om was de keuze voor de restauratiearchitect al gevallen op Louis Veneman. Hij had de steun van de bisschop en de plebaan al snel gewonnen en hij kon ook rekenen op de steun van de gerenommeerde Zwirner, die het volste vertrouwen in hem had.44 Veneman was al sinds de jaren veertig aan de Sint-Jan verbonden. Hij was opgeleid als beeldhouwer, meubelmaker en bouwkundige aan het in ’s-Hertogenbosch gevestigde ‘Stadsinstituut voor handteekenen-, boetseer-, doorzigt-, bouw-, en meetkunde’ (de latere Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten).45 Na de voltooiing van zijn studie opende Veneman een eigen bouwatelier in zijn woonplaats, Den Bosch. In 1841 kreeg dit atelier haar eerste grote opdracht voor de Sint-Jan; het vervaardigen van een grote biechtstoel.46 Dit was het begin van een levenslange verbondenheid tussen de beeldhouwer en de kerk. Dat Veneman een hoog aanzien had bij het kerkbestuur wordt duidelijk uit de aan hem en Bolsius in 1852 opgedragen opdracht tot het maken van een aantal tekeningen ten behoeve van een eventuele restauratie. Dit plan was echter nooit uitgevoerd vanwege het simpele feit dat beide mannen niet met elkaar konden opschieten.47 Desalniettemin werd de naam Veneman aan een eventuele restauratie gekoppeld. In de daaropvolgende jaren was het atelier van Veneman verantwoordelijk voor een reeks werkzaamheden aan de kerk. Zo knapte hij in 1852 het koor gedeeltelijk op en werd in 1854 het interieur van de Mariakapel aangepakt. Verder werd op de Parijse Wereldtentoonstelling van 1855 een uit zijn handen afkomstige preekstoel bekroond.48 Naast deze lofuitingen en het verleden dat Veneman bij de Sint-Jan had, waren de verzoeken van de zeer ervaren Zwirner en de literator en voorvechter van het katholieke geloof, Alberdingk Thijm, de redenen dat bisschop Zwijsen hem verzocht een restauratieontwerp te maken voor de gevel van het zuidtransept.49 Zoals reeds vermeld liepen deze voorvallen geheel buiten de prijsvraag van het Genootschap om. De vraag rijst waarom Veneman nooit heeft deelgenomen aan de prijsvraag. Was hij zo zeker van zijn zaak dat hij er niet aan twijfelde dat hij als leidinggevende werd aangewezen? Hij stond op goede voet met zowel de bisschop en de plebaan, als met enkele van de juryleden. Verder stonden de gebroeders Donkers bekend om hun ‘niet voldoende braaf katholiek’ zijn. Ook kan niet worden uitgesloten dat het kerkelijk bestuur zich niet wilde laten manipuleren door een, voor een groot deel uit protestanten bestaande groep buitenstaanders.50 Wat de precieze redenen waren blijft | 12 |
giswerk, maar het is op zijn minst bevreemdend dat Veneman geen ontwerptekeningen had ingediend. In maart 1858 was reeds bekend dat hij tot uitvoerend restauratiearchitect werd benoemd. Bisschop Zwijsen had, mogelijkerwijs mede door de visie van Veneman, die zeer goed bij zijn eigen denkbeelden aansloot, hem op 1 december 1858 officieel aangewezen. Bij de restauratie zocht Veneman zijn inspiratie niet zozeer in de Sint-Jan zelf als wel in het voor die tijd fictieve ideaalbeeld van de kathedraal, zoals deze in de katholieke middeleeuwen gebouwd had moeten worden. Hij was op de eerste plaats niet geïnteresseerd in een zorgvuldige restauratie, op basis van bekende gegevens of nog aanwezige restanten, dus volgens de opvattingen van het Provinciaal Genootschap. Hij was eerder van plan het gotische bouwwerk te vervolmaken tot een, volgens de neogotische principes, ideale kathedraal.51 Bisschop Zwijsen kon zich zeer goed vinden in dit gedachtengoed. In maart 1859 begon Veneman met zijn taak als restauratiearchitect. Lang heeft hij echter niet kunnen genieten van deze functie. Op 28 januari 1863 werd hij getroffen door een beroerte, met als gevolg dat hij halfzijdig verlamd raakte. Hij kon zijn werkzaamheden aan de Sint-Jan niet meer voortzetten en moest de leiding over de werkzaamheden overhevelen op iemand anders. In tegenstelling tot de allereerste gedachtengang werd het noordtransept het eerste gerestaureerd. De steigers die al aan het zuidtransept waren opgebouwd, werden weer afgebroken en naar het noordelijke deel van de kerk verplaatst. De gevel van het noordtransept, het eerste onderdeel van de restauratie, werd voltooid onder toezicht van Veneman junior, de zoon van Louis, en opzichter Antonius Meulenmaker. De echte verantwoordelijkheid voor de restauratie lag echter in handen van een derde persoon, Lambert Hezenmans. | 13 |
Noten | |
44. | Timmermans 1991, p. 59. |
45. | Pey 1993, p. 215. |
46. | Peeters 1973, p.132: Helaas is deze biechtstoel in het begin van de 20e eeuw ‘in stukken geslagen’. |
47. | Timmermans 1991, p. 54. |
48. | Timmermans 1991, p. 59. |
49. | De rol van Alberdingk Thijm wordt later in dit werkstuk verduidelijkt. |
50. | Pey 1993, p. 324. |
51. | Timmermans 1991, p. 60. |
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 111
A.H.E.M. Jansen, A.J.C van Leeuwen en G.P.P. Vrins, 'Arbeyd sere voert tot eere' LXXX (1989) 65n, 98n
A.M. Koldeweij, In Buscoducis (1990) 91; Bijdragen: 450
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 84, 87, 92, 93, 94, 96, 100, 139, 187, 190, 191, 243, 253, 266, 341, 344, 348, 351, 352, 362, 366, 371, 405
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 172
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 250