Jhr. M.A. Snoeck † 2 April 1911 Jhr. MATTHIAS ADRIAAN SNOECK werd 25 April 1838 te Hintham (nabij 's-Hertogenbosch) geboren uit het huwelijk van Jhr. MATTHIAS SNOECK, kapitein-ingenieur en JOHANNA JACOBA NICOLETTA ESSER MEERMAN. Vooral voor de oudere leden van ons Genootschap was SNOECK geen onbekende; herhaaldelijk kwamen in ons Tijdschrift langere of kortere bijdragen van zijn hand voor, terwijl hij, zoo lang zijn gezondheid het hem toestond, onze jaarvergadering geregeld bijwoonde en er een steeds gaarne geziene verschijning was. Groote liefde gevoelende voor zijne geboorteprovincie, begon hij reeds op jeugdigen leeftijd met het bestudeeren harer geschiedenis en oudheidkunde. Door geen betrekking gebonden, was het hem mogelijk het grootste gedeelte van zijn' tijd aan zijn lievelingsstudie te wijden, zoodat hij dan ook al spoedig een der steunpilaren werd van het in 1838 opgerichte Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, waarvan hij in 1858 lid en in 1875 bestuurder werd. Dit genootschap kende hem in 1878 een zilveren penning toe voor de samenstelling van een catalogus der verzameling munten en penningen en benoemde hem in 1904 tot lid van de commissie voor de verzamelingen. Voor een veertigtal jaren was er in Noord-Brabant, nog bijna niet bereisd, met slechte verbindingen, nog heel wat moois en merkwaardigs uit vroeger tijden te vinden, dat bestudeering overwaard was. Menig oud kasteel, menige pastorie of particuliere woning bevatte nog talrijke voor werpen voor oudheid- en geschiedvorschers om van te watertanden. Platen en portretten, boeken, penningen en munten waren er nog ruimschoots te vinden en evenals oude meubelen en aardewerk, voor weinig geld ook te krijgen. Van deze gunstige gelegenheid heeft SNOECK een dankbaar gebruik weten te maken: zijn aangeboren snuffelzin bracht hem op het spoor van heel wat merkwaardige zaken, die hij voor verwaarloozing of vernietiging wist te bewaren en in zijne verzameling opnam. Zoo wist hij den grondslag te leggen voor zijn troetelkind, zijn rijken Noordbrabantschen atlas, dien hij tot nog enkele maanden vóór zijn overlijden, aanvulde en verbeterde. Geen Noordbrabantsch dorpje, gehuchtje of kasteeltje, geen belangrijke of onbelangrijke gebeurtenis in de provincie voorgevallen, was niet op de een of andere wijze in zijn atlas vertegenwoordigd. Fraaie teekeningen, kostbare 17de-eeuwsche kopergravures, vaak in uitmuntende afdrukken, vonden er een plaats naast bescheidener houtgravures, lichtdrukken en zelfs prentbriefkaarten. Het was een genoegen om zoo'n portefeuille, volgens de steden of chronologisch geordend, met den verzamelaar door te kijken. Van schier iedere plaat wist hij weinig bekende bizonderheden mede te deelen of er eene geestige anecdote aan vast te knoopen. Maar naast zijne prenten en portretten van Noord-Brabanters waren het ook vooral de munten en penningen, die door hem ijverig verzameld werden. Niet alleen verzameld, maar ook grondig bestudeerd. In 1874 gaf hij de Beschrijving der enkele en dubbele vroed-schaps- of stadhuispenningen der stad 's-Hertogenbosch van 1704 tot 1793 uit. Van deze fraaie penninkjes, meerendeels door den beroemden stempelsnijder TH. VAN BERCKEL vervaardigd, was reeds in 1835 door den Bosschen boekhandelaar H. PALIER, eene beschrijving verschenen 1), waarvan in 1851 een tweede druk het licht zag. Deze lijst was echter onvolledig, terwijl SNOECK'S werk, dat bovendien, behalve talrijke bizonderheden over de vervaardigers, het aantal geslagen exemplaren en den betaalden prijs, eene zeer uitvoerige opgave van de stempelvarieteiten bevatte, die bij PALIER gemist werd. Deze uitgave werd vooral in België, waar vele verzamelaars van de penningen van THEOD. VAN BERCKEL gevonden worden, zeer gewaardeerd 2) en bezorgde SNOECK in 1874 zijne benoeming tot Associé étranger de la Société Royale belge de Numismatique, terwijl hij in 1896, in plaats van MAURIN NAHUIJS, verkozen werd tot „Membre honoraire.” In jaargang I van dit Tijdschrift verscheen van deze beschrijving eene tweede uitgave, die nog een 24-tal later ontdekte variëteiten vermeldde. Eveneens in 1874 zag het licht: De 's-Hertogenbossche Block- of Bedelpenningen. Met 3 platen. „Blocken” waren de wijken, waarin de stad verdeeld was, die in 1811 werden opgeheven. Een dertiental, meest gegraveerde, koperen draagpenningen wordt er in beschreven en afgebeeld, benevens een fraai zilveren begrafenisschild. In jaargang 1894 van het Tijdschrift, gaf hij, als vervolg op deze studie, de beschrijving van een' later gevonden zilveren gegraveerden draagpenning van CORNELIS MARTINUS PELS, Griffier van den Block van de Kerk- en Verwerstraat van 1738. De in 1875 verschenen beschrijving van de: 's-Hertogenbossche Hondenpenningen bevat de afbeelding en beschrijving van dit soort penningen sedert 1804 vervaardigd. De opbrengst der hondenbelasting werd van 1804-1809 aan 't Geefhuis afgestaan als eene tegemoetkoming voor de uitgaven, die de armverzorging vorderde en waarin het Geef-huis uit eigen middelen niet kon voorzien. De penningen van 1804-1806 vertoonen dan ook het zinnebeeld van den H. Geest: een duif, door hemellicht bestraald; die van 1808 de door elkaar gevlochten letters G. H. (Geef Huis). Reeds het volgend jaar (1876) verscheen, zonder vermelding van den naam van den schrijver „Over Brassen en over den Braspenning.” In deze brochure, die slechts in 50 exemplaren gedrukt werd, toont de schrijver met groote scherpzinnigheid aan, dat „brassen” niets te maken heeft met smullen of slempen, evenmin koper beteekenen kan (Engelsch-brass), daar de braspenning een zilveren munt was, maar dat het eigenlijk een brouwpenning was; de benaming voor het geld, dat oudtijds placht betaald te worden als accijns voor het brassen of brouwen van een vat bier. In 1883 zagen het licht de „Bijdragen tot de Penningkunde van Noord-Brabant,” waarin in chronologische volgorde de gedenk- en legpenningen, noodmunten enz. (met uitzondering van de stadhuis- en gildepenningen), op de tegenwoordige provincie Noord-Brabant betrekking hebbende, ten getale van ruim 300, werden beschreven. Bij vele dezer stukken worden aardige bizonderheden vermeld, uit oude veilingscatalogi of archieven opgediept. In jaargang 1897 van dit Tijdschrift verscheen van deze Bijdragen" eene nieuwe uitgave, die dank zij SNOECK'S onvermoeide nasporingen en de medewerking zijner numismatische vrienden, in het voorbericht dankbaar erkend, ruim verdubbeld was en thans 629 nommers telde. Deze tweede editie heeft echter de eerste niet waardeloos gemaakt; verschillende kleine bizonderheden, in de eerste vermeld, zijn, waarschijnlijk om plaats te winnen, in de nieuwe uitgave niet opgenomen. In de Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant van 1884 verscheen „Munten te 's-Hertogenbosch geslagen van 1579-1665” 3), hoofdzakelijk bevattende eene beschrijving van de Bossche munten uit de verzamelingen van 't Prov. Genootschap, van Jhr. A. VAN DEN BOGAERDE en van den schrijver. Zeker zou de afdeeling „Noord-Brabant” van DIRKS' Noord-Nederlandsche Gildepenningen niet zoo volledig zijn geworden, zonder de hulp van Jhr. SNOECK. Oorspronkelijk zelf het plan hebbende om de Noordbrabantsche gildepenningen te beschrijven, had hij hiervoor reeds heel wat materiaal bijeengebracht. Al zijne aanteekeningen en de penningen uit zijne verzameling stelde hij ter beschikking van Mr. DIRKS, zoodra hij vernam dat deze de Noord-nederlandsche gildepenningen zou beschrijven. Dankbaar vermeldt deze dan ook in het voorbericht van deel II van zijn bekend werk: „Groot zijn mijne verplichtingen jegens Jhr. M.A. SNOECK ten opzichte van deze belangrijke afdeeling van mijn werk, daar ik door hem vele penningen, afteekeningen, charters enz. mocht ontvangen.” De ná de verschijning van DIRKS' boek ontdekte Noord-brabantsche gildepenningen beschreef SNOECK in ons, Tijdschrift. Zoo bevatte de jaargang 1893 de beschrijving en afbeelding van den penning der blikwerkers te 's-Hertogenbosch. Hij was zoo gelukkig een ring met de 41 koperen penningen van de tot dat gild behoorende leden bij een Bosschen antiquair te vinden. In denzelfden jaargang werd de brandspuitpenning van Eindhoven afgebeeld, terwijl jaargang 1893 een beschrijving bevatte van het Gild van JAN BAPTIST te Waalwijk en Besoyen en jaargang 1906 eene beschrijving van een' nog niet teruggevonden begrafenispenning van het Cramersgilde te Grave. De oprichting van ons Genootschap begroette SNOECK met groote ingenomenheid. Juist had hij de tweede editie van zijn 's-Hertogenbossche Vroedschapspenningen gereed, die hij van plan was om, evenals de eerste uitgave, voor eigen rekening te doen drukken, niet in den handel te brengen en slechts te bestemmen voor present-exemplaren. Op verzoek van zijn vriend TH. M. ROEST stond hij haar echter aan ons Tijdschrift af en bevatte aflev. I van den eersten jaargang reeds het eerste gedeelte van zijn arbeid. Sedert dien tijd zijn dan ook geene afzonderlijke uitgaven van zijn numismatische studiën meer verschenen, maar vonden zijne verhandelingen een gastvrij onthaal in ons Tijdschrift. Meestal waren het aanvullingen op zijne „Bijdragen”, of wel beschrijvingen van religieuse draagpenningen, waaraan de provincie Noord-Brabant zoo rijk is. De Revue belge van 1875 bevatte van zijn hand de beschrijving en afbeelding van een koperen medaillon met borstbeeld van Dr. J. INGENHOUSZ, te Breda geboren en geneesheer van Keizerin MARIA THERESIA, terwijl hij in den volgenden jaargang een zeldzamen gegraveerden zilveren schutterspenning van 's-Hertogenbosch van 168o -uit de verzameling VAN DEN BOGAERDE 4) beschreef en afbeeldde. Jaargang 1908 van ons Tijdschrift bevatte nog eene korte aanvulling van zijn „Bijdragen”, na dien tijd, toen zijn gezondheid steeds minder werd, heeft hij niet meer geschreven. Nolens volens moest hij de pen nederleggen. Nog in April 1910 deelde hij mij, naar aanleiding van een in de Revue belge afgebeelden halven daalder te 's-Hertogenbosch geslagen, mede, dat hij nog zoo gaarne eene vermeerderde uitgave van zijn „Bossche Munten” zou bewerken, daar hij nog aanteekeningen had van variëteiten en onbeschreven stukken. Het heeft niet zoo mogen zijn; zijn gezondheid is sedert steeds achteruitgegaan en 2 April is hij, na een lang en pijnlijk ziekbed ingeslapen. Heel wat materiaal heeft SNOECK verzameld, vaak met groote moeite en na lang zoeken; hij heeft het pad geëffend voor een' lateren schrijver van eene numismatische geschiedenis van Noord-Brabant. Zijn voorbeeld heeft in zijne provincie navolging gevonden. Van de weinige verzamelaars en beoefenaren der numismatiek toch, die ons land nog telt, worden er in Noord-Brabant zeer ernstige gevonden, die schier allen van SNOECK steeds voorlichting en raad ontvingen en aan wie hij liefde voor de numismatiek wist in te boezemen of die aan te wakkeren en dit is zeker een der beste diensten geweest, die hij aan onze wetenschap bewezen heeft. Ten slotte eene korte vermelding van SNOECK'S werkzaamheden buiten de numismatiek. Te 's-Hertogenbosch was hij lid van het College van Regenten van de Godshuizen en de Algemeene Armen, terwijl hij van 1877 tot aan de opheffing Majoor-Commandant van de rustende schutterij was, waarna hij met den rang van luitenant-kolonel zijn eervol ontslag kreeg. In 1873 lid geworden van de Ridderschap van Noord-Brabant, was hij daarvan sedert 1890 bestuurslid. In 1858 werd hij Candidandus der Protestantsche lijn van de Illustre Lieve-Vrouwe-Broederschap te 's-Hertogenbosch terwijl hij in 1875, na de verschillende rangen te hebben doorloopen, tot Proost en in 1881 tot honorair Proost bevorderd werd. In 1876 werd SNOECK eereridder der Johanniter Orde en in 1892 rechtsridder. In de uniform dezer orde maakte de Bossche schilder ANTOON VAN WELIJ zijn portret, dat op tentoonstellingen van diens werk zeer de aandacht trok. In 1878 tot kamerheer i.b.d. van Z.M. den Koning benoemd, werd hij in 1891 kamerheer van H.M. de Koningin. Aan het hof was SNOECK zeer gezien en herhaaldelijk informeerde H. M. met belangstelling naar zijne numismatische verzameling. In 1898, ter gelegenheid van de inhuldigingsplechtigheden werd hij begiftigd met de Orde van den Ned. Leeuw, terwijl hem reeds in 1877 de bronzen Watersnoodpenning was toegekend. Van de „Commissie tot aanbieding van den penning bij de verlegging van de uitmonding der Maas naar den Amer” was SNOECK in 1883 penningmeester 5), terwijl het voornamelijk door zijn toedoen was, dat in 1909, bij het zesde eeuwfeest van den Polder van der Eigen, waarvan hij voorzitter was, bij de firma C.J. BEGEER een fraaie herinneringspenning vervaardigd werd met de namen van het bestuur van den polder. Het hierbij gevoegde portret stelt ons Jhr. SNOECK voor op ruim zeventigjarigen leeftijd, in zijn' tuin gezeten met eenige exemplaren van den hierboven vermelden penning van den polder van der Eigen voor zich en zijn, trouwen hond aan zijn voeten. Deze beeltenis is ons meer sympathiek, dan het gelegenheidsportret van VAN WELIJ, dat, hoe artistiek en mooi dan ook, ons SNOECK meer doet zien op zijn „Zondags” Zijn vele vrienden zullen, zoo stellen wij ons voor, ook meer waarde hechten aan dit eenvoudige, door een' liefhebber genomen portret. Zoo, in huisjas, met penningen voor zich, in een stoel in zijn' tuin. gezeten, zal hij zeker meer tot hen spreken, dan in zijn schitterend uniform met steek en ridderorden. En zóó zullen zij zich hem gaarne voor den geest roepen en zich dankbaar herinneren den vriendelijken huiselijken man, die steeds zoo gaarne bereid was om anderen van zijn kennis mede te deelen en hun zijne verzamelingen te toonen. 's-Gravenhage, Mei 1911 A.O. VAN KERKWIJK |
Noten | |
1. | Lijst van enkele en dubbele draagpenningen en vroedschapspenningen der stad 's-Hertogenbosch. |
2. | Zie de recensie in de Revue belge de Numismatique, 1874, pag. 101. |
3. | Ook als overdruk afzonderlijk uitgegeven. |
4. | Thans in de verzameling van het Prov. N.-Brab. Genootschap. |
5. | Zie Tijdschrift 1896, pag. 172. |
1874 |
M.A. SnoeckBeschrijving van enkele en dubbele vroedschaps- of stadhuispenningen der stad ’s Hertogenbosch, van 1704-1793 (’s Hertogenbosch 1874) |
|
1874 |
M.A. SnoeckDe ’s Hertogenbossche block- of bedelpenningen met aanteekeningen en platen (’s Hertogenbosch 1874) |
|
1875 |
M.A. SnoeckOver brassen en over den braspenning (’s Hertogenbosch 1875) |
|
1875 |
M.A. SnoeckDe ‘s Hertogenbossche hondenpenningen (’s Hertogenbosch 1875) |
|
1884 |
M.A. SnoeckMunten te 's Hertogenbosch geslagen 1579-1665 ('s Hertogenbosch 1884) |
|
1894 |
M.A. Snoeck‘Acte van admissie om te bedelen te ’s Hertogenbosch’ Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 2 (1894) |
|
1894 |
M.A. Snoeck‘Drie penninkjes van het Mirakel van het Heilig Bloed te Boxmeer’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 2 (1894) 154-158 |
|
1894 |
M.A. Snoeck‘Trois médailles relatives au miracle du très Saint Sang à Boxtel. (Brabant septentrional)’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 2 (1894) 46-50 |
|
1895 |
M.A. Snoeck‘Drie penningen op het 50jarig jubilee der Nieuwe Koninklijke Harmonie te Tilburg’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 3 (1895) |
|
1895 |
M.A. Snoeck‘Huis- of hulpmunt in de gevangenis te ’s Hertogenbosch’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 3 (1895) 147-148 |
|
1895 |
M.A. Snoeck‘Zeven religieuze draagpenninkjes op Onze Lieve Vrouw van ’s Hertogenbosch’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 3 (1895) 255-256 |
|
1896 |
M.A. Snoeck‘Méreau gravé de la vielle gilde des arbalétriers de Bois-le-Duc 1680’Revue Belge de Numismatique et de Sigillographie 52 (1896) 211-215 |
|
1896 |
M.A. Snoeck‘Gedenkpenning[en] ter herinnering aan het bezoek van HH. MM. de Koninginnen aan de Zuidelijke Provinciën 15-24 mei 1895’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 4 (1896) |
|
1896 |
M.A. Snoeck‘Penning op het gouden jubelfeest van Musis Sacrum te Dongen in 1890; Twee Noordbrabantsche wielrijders prijs-medailles; Draagpenninkje van het gild van St. Jan te Kaatsheuvel(Noord-Brabant)’ Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 4 (1896) |
|
1897 |
M.A. Snoeck‘Bijdragen tot de penningkunde van Noord-Brabant’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 5 (1897) 87-118, 187-218, 301-320 |
|
1897 |
M.A. SnoeckBijdragen tot de penningkunde van Noord-Brabant, 2e druk (1897) |
|
1903 |
M.G. WildemanStamdeelen van Jhr. Matthias Adriaan Snoeck.De Ridderschap van Noordbrabant (1903) No. 75 |
|
1906 |
M.A. Snoeck‘Drie Noord-Brabantsche penningen’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 14 (1906) 287-292 |
|
1907 |
M.A. Snoeck‘Nog eenige Noord-Brabantsche penningen’Tijdschrift Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde 15-2 (1907) |
|
1923 |
M.A. Snoeck‘Penningen en munten betreffende de stad en de Markiezen van Bergen op Zoom’ ATaxandria 31 (1923) 104-121 |
|
1924 |
M.A. Snoeck‘Penningen en munten betreffende de stad en de Markiezen van Bergen op Zoom’ B en CTaxandria 33 (1924) 265-280, 297-316 |
|
1942 |
A.O. van Kerkwijk‘Jhr. Mr. M.W. Snoeck’Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 29 (1942) 22-24 |
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 296
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 703-704
Klaasje Douma, De adel in Noord-Brabant, 1814-1918 (2015) 182, 453, 472 (afb. 6.25), 476; Bijlage 17, 86, 91, 114, 133-135, 137, 139-141, 151, 207, 209, 214, 216, 219, 228
A.M. Koldeweij, In Buscoducis Bijdragen (1990) 514, 515
Elisabeth Leijnse, Cécile en Elsa, strijdbare freules (2017) 101
Nederland's Adelsboek (1927) 150; (1928) 334; (1931) 160-161; (1932) 60; (1935) 160-161; (1936) 65, 67; (1939) 164-165; (1940) 151, 153; (1951) 443-444; (1954) 98-102; (1958) 320-321; (1960) 81, 86; (1966) 84, 89; (1973) 87, 93; (1981) 117, 125
Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 152, 154
M.G. Wildeman, De Ridderschap van Noordbrabant (1903) No. 75
Th. A. Wouters, Van bedeling naar verheffing XI (1968) 148, 369