In memoriam jonkvrouwe Anna de van der Schueren
Nadat, in het begin dezer eeuw, de ijverige kapelaan van Beek bij Nijmegen, de weleerw. heer Van Mulukom, eens voor een jeugdig gehoor met het vuur zijner jonge jaren gesproken had tegen het drankmisbruik, en zijn jonge luisteraars trachtte op te wekken om met hem drankbestrijders te worden, werd Z.Eerw. ŕ faire genomen door een vrouwelijk familielid van de Beeksche familie de van der Schueren. De dames meenden dat het geen zin had, dergelijk onderwerp te behandelen in een vergadering van jongens en meisjes.
Het resultaat van het onderhoud was evenwel, dat niet alleen de protesteerende dame, maar ook haar nicht, freule Anna der van der Schueren, gewonnen werden voor „Sobriëtas” en voor het idee om in den strijd, door deze vereeniging aangebonden, ook de jeugd te laten meehelpen.
Anna de van der Schueren was aangewezen als drankbestrijdster en ze werd een arbeidster op het heele terrein van sociale werken voor de vrouwen.
Ze werd bestuurslid van de Maria-vereeniging te Beek, toen hare zuster omstreeks 1905 aftrad, om naar het klooster te gaan; ze was mede-oprichster en bestuurslid van het jongens- en meisjespatronaat aldaar, het eerste in ons land, en hielp mee aan de inrichting en leiding van de eerste Patronaats-kookschool, die we in Katholiek Nederland kregen. Wat was die kookschool primitief! Maar hoe eenvoudig ze wes, voor de behoeften der vrouwelijke dorpsjeugd was ze volkomen berekend, en zoo was het ook met den naai-, verstel- en waschcursus. De Beeksche kookschool met haar bescheiden inrichting kon voor model dienen voor het platteland en diende er voor.
Freule Anna de van der Schueren was met een andere dame de ziel van het patronaat; ze kon goed omgaan met de kinderen, en dezen stelden de leidsters op prijs. De resultaten waren uitstekend.
Uit dezen tijd dateeren ook haar brochuren voor de drankbestrijding, eene „Geschiedenis der Parochie van den H. Bartholomeus te Beek, bij Nijmegen, met Iconografische beschrijving van het kerkgebouw”, die zij met den weleerw. heer van Mulukom samenstelde en uitgaf; eene brochure „Aan de Roomsche Vrouw uit den Hoogeren Stand”, een vluchtige gids voor museumbezoekers, getiteld „het Museum” en werkjes zooals „Wijngaardeniersters” en „Stormen”, die zij uit het Engelsch vertaalde.
Na de drankbestrijding kwam de Vrouwenbond aan de beurt. Ze had dezen vooral in Frankrijk bestudeerd, en toen dan ook in Nijmegen de eerste Vrouwenbond werd opgericht, werd zij presidente, en werd de bond geschoeid op Fransche leest.
Toen de diocesane Mariabond of bond van Mariavereenigingen werd gesticht, kwam zij in het bestuur, werd secretaresse en bij het aftreden der voorzitster, mevrouw De Bieberstein Rogalla Zawadzky, werd zij gekozen als presidente en nam ze dus deel aan het hoofdbestuur van „Sobriëtas”.
De Federatie van. Meisjes-patronaten stelde zich onder haar voorzitsterschap, en tevens was ze redactrice van het orgaan van dit lichaam.
Ze schreef ook in „Sobriëtas”, „Kruisbanier” en „Katholieke Vrouw”; en de lezers van „Tijd” en „Gelderlander" zullen zich haar naam herinneren onder meer dan eene bijdrage.
Kortom zoo gauw ze het nut van eenig werk had ingezien werkte ze ervoor. Ze werkte vurig, krachtig, met hart en ziel, ze gaf er zich aan. Zich nuttig maken was haar een behoefte, een drang, een onweerstaanbaar verlangen; hetzij ze zich gaf aan de patronaatskinderen, aan een arme, een zieke, een onbekende verlaten ziel in een verlaten oord, die om een opbeurend woord vroeg, of een onvermogende die zeide met een financieel offer gered te zijn.
Het was deze drang die haar tegen het einde van haar werkzaam en verdienstelijk leven bracht in de schepping van de Nijmeegsche meisjesbescherming, in dezer tehuis voor werkende vrouwen, een omgeving waar ze haar hart, dat dorstte naar het geven van toewijding en naastenliefde kon laten spreken.
Vandaar keerde ze eenige dagen vóór haar overlijden naar haar geliefd Beek terug, om te sterven in het dorp, dat hare gelukkige jongemeisjesjaren gezien had, en waar haar stoffelijke overblijfselen in den familiegrafkelder geplaatst werden naast die harer ouders.
Een der levenswenschen van Anna de van der Schueren was de ontwikkelde, beschaafde vrouwen, de vrouwen uit de hoogere standen, op te wekken, om zich te geven aan sociaal werk ten behoeve de vrouwen, de geestelijk of stoffelijk minder bedeelde zusteren.
Moge, nu haar lippen gesloten zijn, haar voorbeeld dat doel bij velen bereiken.
Haar werken, haar strijden en haar lijden kan niet anders dan veel vrouwen ten goede komen.
Mevr. J.R. van der Lans
| |