Cler. Luik, A.(I.) 1516-1544 (1516-1556) Den Bosch Adriaen die Ruyther, Ariaen die Ruther, Adriaen Zegers(soen), Ariaen Zegers die Ruyter, werd in Den Bosch geboren als zoon van Zeger, zoon van Pauwels Huybrechts die Ruyter. Vermoedelijk was zijn familie afkomstig van Moergestel. Adriaens grootvader Pauwels overleed kort vóór 1466 en liet bij zijn vrouw Oda vijf kinderen achter: Lysbeth, Margriet, Bele, Huybrecht en Zeger. Op 22 januari 1488 droeg Oda aan deze kinderen het vruchtgebruik over van een erfpacht uit een stuk land in Heesch en van een erfcijns uit een huis in de Bossche Mandenmakersstraat. Deze pacht en cijns waren eerder door haar man gekocht. Haar dochter Bele wordt bij die gelegenheid nog genoemd als vrouw van Jacop Jacops Berwout maar was in 1492 reeds weduwe. Bele's broer Huybrecht wordt nog in 1529 vermeld als man van Ermgart, dochter van Arnt Hermans van Lyebergen en van Hillegont. Hij verkocht toen samen met zijn schoonzuster Jutken van Lyebergen en met Mariken, dochter van zijn inmiddels overleden zwager Jan van Lyebergen, het huis "het Wit Duifje" gelegen op de hoek van de Markt en de Hinthamerstraat. Huybrecht had een zoon Pauwels die in 1535 nog in leven was. Pauwels' dochter Lysbeth was getrouwd met Ghijsbrecht Loekemans (zie nr.248). Zeger die Ruyther ten slotte leefde nog in 1503 en was getrouwd met Gheertruyt, dochter van Aert die Raet. Hij had minstens vijf zoons: heer Pauwels, Willem, meester Jan, Zeger en Adriaen (de notaris). Afgezien van Adriaen noemden ze zich doorgaans niet "die Ruyter" maar "Zegers". 1) Heer Pauwels Zegers, priester des crisdooms van Luydick, was op 16 juli 1509 reeds als getuige aanwezig toen de meesteressen en andere bewoonsters van het Groot Begijnhof ten overstaan van heer Laurens Cuyper (nr.229) de statuten van de Grote Infirmerie opstelden. In 1510 bediende hij namens zijn broer Adriaen het tweede altaar van St.Willibrordus in de kerk van het Begijnhof. Tussen 1520 en 1524 volgde hij Adriaen op als rector van dit altaar dat hij tot zijn dood in 1538 zelf bleef bedienen. Daarnaast wordt heer Pauwels ook vermeld als bedienaar van het eerste altaar van St.Jan Baptist in de kerk op het Begijnhof (1520), als rector van het altaar van de Naam van Jezus in de St.Annakapel (1523-1538), als absent rector van het Maria-altaar in Oss (1524) en als rector van het altaar van St.Rumoldus en St.Adrianus achter in het koor van de St.Jan (1530). Een Wilhelmus Zegers, clericus en inwoner van Moergestel, was al op 23 juni 1475 aanwezig bij de installatie van een nieuwe pastoor aldaar. Hij zal echter niet de broer van de notaris maar een andere verwante persoon zijn geweest. Adriaens broer Willem Zegers leefde in 1510 als getrouwd clericus te Moergestel en bediende daar toen namens Adriaen de kosterij. Het vaste inkomen dat bij dit beneficie hoorde bestond slechts uit een aantal broden per jaar (panus prebendales). Willem Zegers was nog op 10 augustus 1520 te Moergestel als getuige aanwezig bij een testament. Zijn broer meester Jan Zegers wordt in 1524 vermeld als rector van de kosterij van Moergestel. Hij was toen afwezig en liet het beneficie bedienen door de getrouwde clericus Jan Beckers. Waarschijnlijk is meester Jan Zegers dezelfde als de heer Jan die Ruyter, priester, aan wie Alit, weduwe van Jan van Berckel, raadsheer van Den Bosch, in haar testament van 1536 een legaat toewees voor het lezen van twee wekelijkse missen in de kapel van het Groot Gasthuis. Van zijn broer Zeger is alleen bekend dat hij zich op 17 september 1497 als Zigerus Zigeri Buscoducis te Leuven liet inschrijven en daar in het college "het Kasteel" verbleef. 2)
De notaris Adriaen die Ruyter ging kort daarna eveneens aan de Leuvense universiteit studeren. Hij werd er op 9 juli 1498 als Adrianus Sigeri de Buscoducis ingeschreven maar keerde vóór 1504 zonder meestergraad terug naar Den Bosch. Hij was toen inmiddels clericus en werkte mogelijk enige tijd als klerk op de secretarie. In ieder geval was hij van 1504 tot 1555 rentmeester van het Meelmansgasthuis. De rekeningen die hij over deze jaren bijhield werden tijdens een visitatie door griffier G. vanden Velde op 11 april 1611 nog in het gasthuis aangetroffen. Verder nam Adriaen in 1508 een legaat in ontvangst als rector van "Joest Mols gasthuys" en wordt hij in 1548 genoemd als procurator van het Neynselgasthuis. Zoals boven al is vermeld had hij ook inkomsten uit het rectoraat van de kosterij van Moergestel (1510) en van het tweede St.Willibrordusaltaar in de kerk op het Groot Begijnhof (1510-1520). In 1512 volgde hij Claes Gheelmans op als opperklerk van de Tafel van de H.Geest. Hij bleef in deze functie aan tot hij in 1527 werd opgevolgd door Marten Tymmermans die vanaf 1513 onderklerk was geweest. Als opperklerk had Adriaen recht op een vast jaarsalaris. In praktijk ontving hij hiervan steeds ongeveer 26 gulden in contant geld en werd hij voor de rest van zijn loon doorverwezen naar debiteuren van de Tafel van de H.Geest, zoals de vrouwe van Helmond of de inwoners van Eethen en Meeuwen. Adriaen beschikte in het huis van de Tafel van de H.Geest over een eigen schrijfkamer. Hij verrichtte echter niet alleen schrijfwerk voor de Tafel maar trad ook vaak op als haar gemachtigde, met name bij de openbare verkoop van opgewonnen goederen van debiteuren. Hoewel hij sinds 1527 geen vaste betrekking meer had bij de Tafel van de H.Geest wordt hij ook daarna nog enkele malen in verband met deze instelling genoemd. Zo betaalde deze hem omstreeks 1531 1½ gulden voor een halve riem papier, alsook voor twee wannen die in gebruik waren bij de bakker van de instelling en voor thuynrijss (twijgen voor het maken van een omheining). Misschien gaat het daarbij om zaken die bij zijn vertrek in 1527 achter waren gebleven. 3)
Voor zover bekend oefende Adriaen na 1527 geen functie meer uit die als hoofdberoep kan worden gezien. Mogelijk wijdde hij zich in deze tijd aan het schrijven van zijn kroniek. Deze is niet bewaard maar Cuperinus vermeldt in het voorwoord van zijn eigen werk dat hij zijn gegevens onder meer haalde "wtten chronycke gecompuleert van meester Adriaen die Ruyter, die welcke menich iaer inden huze vanden Heylighe Geest als [ ... ] gedient heeft". In 1527 werd Adriaen gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap die hem ook enkele malen betaalde voor het vervaardigen van notariële akten. Hij was reeds sinds 1516 als notaris actief. De meeste akten die hij in de periode tot 1531 opstelde werden gemaakt in opdracht van de Tafel van de H.Geest en werden uitgeschreven door Dirck van Lieshout (nr.243). In zijn onderschrift en signet schreef Adriaen zijn achternaam aanvankelijk steeds als die Ruther, vanaf omstreeks 1524 als die Ruyther. Nadat hij in 1531 door één van de Raden was geadmitteerd vermeldde hij in zijn onderschrift naast de pauselijke benoeming soms ook de keizerlijke. Verder liet hij in deze tijd een kleine wijziging aanbrengen in het stempel dat hij voor zijn signet gebruikte waardoor zijn achternaam, die hij aanvankelijk steeds met de pen in het signet aanbracht, nu ook werd afgedrukt. Eén van Adriaens laatste akten dateert van 15 mei 1544. Het is het testament van Arnt Wouters Boekelaer vander Langer Straten die zijn executeurs-testamentair daarin onder meer opdracht gaf tot de stichting van het Oude Mannengasthuis te Baardwijk. Adriaen zelf trad incidenteel ook op als executeur-testamentair. Zo werd hij als executeur aangesteld door Claes die Molenmaker die in 1524 een codicil ten overstaan van hem maakte. Later wordt Adriaen ook vermeld als uitvoerder van de testamenten van de brouwer Jan Henric Scuijten van Tilburg (1531) en van Willem, zoon van Jan Baeliaert (1540). 4)
Omstreeks 1527 woonde Adriaen in een huis met erf aan de Peperstraat, tegenover de straat die naar de Triniteit leidde. In 1546 was dit huis eigendom van Marten Timmermans, Adriaens voormalige collega. Twee huizen verder stond een huis dat in 1527 aan Hugeman Jacops Tengnagel en in 1546 aan diens erfgenamen toebehoorde. Dezelfde Hugeman bezat tevens een huis op het Hinthamereinde dat hij op 13 juni 1530 aan Adriaen verkocht. Het werd toen omschreven als een huis met erf, tuin en achterhuis gelegen in de Hinthamerstraat over de Zwengelbrug. Adriaen, die tevens het gebruiksrecht verwierf van een watertrap aan de Dieze bij zijn achterhuis, beloofde Hugeman op dezelfde dag dat hij hem binnen vijf jaar 500 Carolusgulden zou betalen. Om de koopsom af te kunnen betalen vestigde Adriaen een aantal cijnzen op zijn nieuwe huis. Zo verklaarde zijn neef Pauwels Huybrechts die Ruyter op 7 juli 1535 dat hij van Adriaen 100 Carolusgulden had ontvangen ter aflossing van een erfcijns die Adriaen eerder op dit huis had gevestigd. Deze cijns had hij steeds betaald aan Katherijn, weduwe van Gerit Jacopss alias Baliart, alsmede aan haar kinderen Jacop en Magdaleen en de kinderen van haar inmiddels overleden zoon Gerit. Bij de zetting van 1547 wordt Adriaen vermeld als inwoner van het blok van de Kerkstraat. Hij werd toen aangeslagen voor 18¾ stuiver waarmee hij tot de rijkste 36 procent van de Bossche belastingbetalers zou hebben behoord. Vermoedelijk stond zijn woonhuis toen in de Ridderstraat waar hij ook in 1553 nog woonde. Zijn bijdrage aan de zetting bedroeg dat jaar 12 Carolusgulden waarmee hij tot de rijkste 15 procent werd gerekend. Verder zal hij ook een huis in de Verwerstraat hebben bezeten want in 1560 wordt melding gemaakt van een huis in die straat dat vroeger toebehoorde aan Willem, zoon van Jan Baelyart, en dat in 1560 eigendom was van de kinderen van Adriaen die Ruyter. Waarschijnlijk had Adriaen dit huis omstreeks 1540 gekocht uit de nalatenschap van Willem Baliaert, wiens executeur-testamentair hij was. Adriaen die Ruyter overleed op 21 augustus 1556. Hoewel uit het bovenstaande blijkt dat hij kinderen had zijn de namen van zijn vrouw en kinderen niet bekend. 5)
Eén van die kinderen was echter vrijwel zeker meester Goyaert die Ruyter. Deze volgde hem in 1555 op als rentmeester van het Meelmansgasthuis en bleef als zodanig fungeren tot in 1560. Meester Goyaert was omstreeks 1557 eveneens openbaar notaris en ondertekende zijn akten als Godefridus Adrianus die Ruyther (cler. Luik, A.I.Brab.). Zijn gestempeld signet bestond uit een posthoorn met daaromheen de tekst "G.A.D.R. nusquam fida requies". Aangezien meester Goyaert enkele malen afschriften collationeerde van minuten en grossen die door Adriaen waren opgemaakt zal hij diens protocollen ook hebben overgenomen. Tot Adriaens nakomelingen behoorde waarschijnlijk ook de Zeger Adriaensen die Ruyter die in 1608 wordt genoemd als man van Aleyt, dochter van Dirck sHeeren, en die in 1610 als tingieter achter het oude Stadhuis was gevestigd. Voor zover bekend was Herman Henrick Henrickx die Ruyther, de Bossche ossenkoper die in 1570 het slot Loevestein innam en vervolgens omkwam bij de herrovering ervan door Spaanse troepen, niet aan Adriaen verwant. Hetzelfde geld voor meester Zeger Adriaens, schepen van Den Bosch (1558-1593), en zijn zoons Adriaen Zegers, rentmeester (1577-1590) en schepen (1598-1608), en Zeger Zegers, schepen (1610-1614) en rentmeester (1615-1629) van Den Bosch. Meester Zeger Adriaens werd in 1525 geboren als oudste zoon van Adriaen Zeger Jans Eliaszoen en van Heylwich Jan Eyckmans. Adriaen Zegers was een naam- , plaats- en tijdgenoot van de notaris en zal er de oorzaak van zijn geweest dat deze in tegenstelling tot zijn broers doorgaans niet het patroniem "Zegers" maar de achternaam "die Ruyter" hanteerde. Adriaen Zegers wordt reeds als getuige vermeld in een akte die in 1521 in de Hinthamerstraat werd verleden ten overstaan van heer Claes Hoyberchs (nr.182). Op 7 november 1558 maakte hij samen met zijn vrouw zijn testament in zijn woonhuis in de Hinthamerstraat bij de St.Jan. Nadat beiden waren overleden verdeelden hun erfgenamen op 26 april 1561 hun niet-gelegateerde goederen. 6)
Wel zal Adriaen verwant zijn geweest aan de drie kanunniken van de St.Jan die door Kievits worden vermeld als heer Peter die Ruyter I, II en III. Heer Peter I werd op 3 juni 1500 als kanunnik ontvangen. Misschien was hij een broer van de notaris en is hij dezelfde als de Petrus Zegers die in 1490 een erfgoed bezat bij de Koepoort. In 1510 wordt dominus Petrus die Ruyter behalve als kanunnik ook vermeld als absent rector van het Maria-altaar in Oss dat in 1524 in handen was van dominus Paulus Zegeri, de broer van de notaris. Op voordracht van heer Peter I werden ook heer Philips van Roy (1517-1527) en heer Jan Baliaert (1518-1535) in het Bossche kapittel opgenomen. In 1521 was hij één van de executeurs-testamentair van heer en meester Alart Baliaert, deken van de Bosche St.Jan en van de St.Petrus te Boxtel. Heer Peter I, die in 1509 een huis aan de Papenhuls bezat, overleed op 27 februari 1522 en werd in de St.Jan begraven bij het altaar van Maria Magdalena en St.Michiel. Heer Peter II werd op 23 augustus 1527 als kanunnik ontvangen. Hij was in 1503 geboren en had zich op 27 augustus 1522 als Petrus Ruter de Buscoducis te Leuven ingeschreven waar hij vervolgens ook de meestergraad behaalde. Zijn plaats in het kapittel verwierf hij door zijn beneficie van de Drie Koningen in de St.Jan te ruilen met de prebende van heer Philips van Roy. Bij zijn aanstelling noemde heer Peter II zich Petrus Philippi zodat hij mogelijk een zoon was van de Philippus Ruyter die in 1479 als getuige aanwezig was bij de stichting van een altaar in de kerk van Moergestel. Van 1530 tot 1558 wordt heer Peter II ook vermeld als absent rector van het St.Jorisaltaar in Mierlo en vermoedelijk was hij als Petrus die Ruyter senior tot in het begin van 1550 ook vicaris van Dinther. Nadat het vicariaat een jaar in het bezit was geweest van heer Bartholomeeus Ysbrants (nr.201) werd het beneficie in 1551 afgestaan aan Petrus die Ruyter junior. De directe opvolging van heer Peter II door heer Peter III zal niet mogelijk zijn geweest, misschien door hun nauwe verwantschap. Heer Peter II woonde in 1553 in de Peperstraat en overleed in 1559. 7)
Heer Peter III werd op 9 juli 1558 als kanunnik van de St.Jan ontvangen. Mogelijk was hij een natuurlijke zoon van heer Peter II. Hij had zich op 28 augustus 1545 als Petrus Petri Ruters de Buscoducis onder de rijke studenten van het college "het Kasteel" te Leuven laten inschrijven en promoveerde daar op 22 maart 1548 tot meester in de artes. Na zijn studie zal hij naar Den Bosch zijn verhuisd waar hij in 1554 en 1556 genoemd wordt als lid van de broederschap der beneficianten en officianten van het O.L.V.-altaar in de St.Jan. Hij wordt tevens genoemd als absent vicaris van Dinther (1551-1556), als absent rector van Steensel (1556-1566) en als absent rector van Den Dungen (vanaf 1570). Vermoedelijk woonde hij aan de Papenhuls waar hij een huis bezat. Van 1550 tot 1587 was Petrus Ruyther in Den Bosch ook actief als openbaar notaris (presb. Luik, A.Brab.). Zo nam hij op 12 juli 1567 het besloten testament van Ariken, dochter van wijlen Jacop Huychman Tengnagelszoen (zie boven), in ontvangst om het op 14 september 1567 te openen en er een notariële akte van te vervaardigen. Zijn devies was "Militia est vita hominis super terram". Van 1556 tot 1568 is hij ook bekend als kapittelnotaris. In dit laatste jaar verzette hij zich fel tegen de pogingen die bisschop Sonnius ondernam om de privileges van het kapittel te beknotten. Heer Peter III overleed op 23 januari 1601 en werd in de St.Jan begraven bij het altaar van de Naam van Jezus. Zijn executeurs-testamentair stichtten na zijn dood een studiebeurs en lieten een triptiek schilderen die nog voorkomt in een catalogus uit 1858. 8)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1216, fo.322r (1445/46), RA 1221, fo.132v (1450), RA 1233, fo.25v (1464), RA 1234, fo.186v (1465), RA 1250, fo.156r (1480/81), RA 1251, fo.165r (22 jan.1482), RA 1260, fo.474v (1491), RA 1262, fo.89v (1492), RA 1265, fo.19v (1496), RA 1267, fo.178r (1499), RA 1269, fo.143v (1501), RA 1272, fo.7r (nov.1503), fo.225r-v (okt.1503); Van Sasse van Ysselte, De voorname huizen, III 301-302, vgl. 380-382; RANB, Coll.PG 494 (regest suppl. 207) (7 juli 1535). |
2. | Bijlage II 25.2, 134.9, 229.2, 229.3, 323.1, 345.8; GAH, Coll.Aanv. 8069b nr.2 (7 jan.1533); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 84, 90, 95, 259, II 264, 371; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 474; Van Rooij, Het oud-archief, I 90 nr.1893; Schillings, Matricule, III 161 nr.10. |
3. | Schillings, Matricule, III 172 nr.106; GAH, OA A539, fo.197r-v (11 apr.1611); Wolf, "Archieven van de partikuliere gasthuizen", III 154, V 231, vgl. II 72, III 114, 134, IV 165 (Marten Timmermans); Bijlage II 27.15 (Adrianus Zegers, rector van het Joest Mols gasthuis), 27.23, 27.25 (bod door Arien Segerss, klerk van de Tafel), 27.36 (Adrianus die Ruyter, getuige in Minderbroedersklooster), 31.7, 31.11, 31.14, 134.10, 134.16, 134.17, 134.20, 150.1, 173.49 (aantekening in dorso van: ego Adrinanus Zegeri, tamquam rector altaris Sancti Willibrordi), 182.12, 225.8, 225.10, 225.12, 243.1, 243.2, 243.3, 343.6, 373.2 (Adriaen inden Heiligeest anders geheiten die Ruyter), 420.1, 420.2 (goederen opgewonnen door Adriaen Zegerss die Ruyter als klerk van de Tafel), 422.10; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I, 90, II 264, 371; GAH, IVR 2 (rekeningen van het blok van de Markt, 1543/44), 418-422 (rekeningen van de Tafel van de H.Geest, 1512-1532); Van Zuijlen, Inventaris, 304. |
4. | Hermans, Verzameling, 6; OLVB 52, band 10bis, fo.190v (1527/28), fo.330v (1529/30), fo.399v (1530/31), band 11, fo.- (28 aug.1532); Bijlage II 343.1 t/m 343.9; GAH, RA 1314, fo.281r-282v (16 febr.1531); GAH, THG - (22 nov.1539 en 19 febr.1540); GAH, UMGH 10 (idem); Akten van na 1531: AAT I, 2990b (19 mrt.1533); GAH, Blokken 2380 (20 mrt.1533); RANB, KO - (12 juni 1538); GAH, THG - (12 juni 1538); GAH, MMGH 58 (18 sept.1543); GAH, GB 502 (6 aug.1544); Afschriften gecollationeerd door Adriaen: Bijlage II 128.7; GAH, GBW 1259 (3 dec.1533: afschrift d.d. 14 juni 1537); Verwijzingen naar akten: GAH, RVA S, p.33 (regest 204) (15 apr.1539); GAH, RA 1334, fo.156r (6 apr.1541: verwijzing naar een akte van 4 apr.1541) (= Zuidema, "Maagzoen", 257 nr.8); RANB, Coll.VDM 10 (23 dec.1541); Hornman, "Geschiedenis", 43 (15 mei 1544). |
5. | Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 301, 420, III 5, zie ook I 154; GAH, RA 1312, fo.188r-v (13 juni 1530), RA 1313, fo.291r (10 juni 1531), RA 1348, fo.46v (14 dec.1546), zie ook RA 1311, fo.372v (2 juni 1530), fo.427v (18 aug.1530), RA 1312, fo.36v-37r (7 dec.1529), RA 1314, fo.9v (2 nov.1530), fo.143r (24 apr.1531); RANB, Coll.PG 494 (regest suppl. 207) (7 juli 1535); GAH, OA B53 (1546/47), B59 (1552/53) (vgl.: Blondé, De sociale structuren, 179-181, 188-190); OLVB 49, fo.37r; RANB, Coll.Mart. 13, nr.566 (21 aug.1556). |
6. | GAH, OA A539, fo.197r-v (11 apr.1611); Wolf, "De archieven van de partikuliere gasthuizen", III 154; Akten van meester Goyart: GAH, THG - (25 sept.1557); Afschriften gecollationeerd door meester Goyart: GAH, MMGH 87 (8 nov.1390 en 15 dec.1406); Bijlage II 124.2, 343.3 (afschrift van ca.1554); Zeger Adriaens die Ruyter: Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 398, III 481 noot 4; Herman die Ruyter: Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 75-87; Adriaen Zegers en nakomelingen: Jacobs, Justitie, 149, 273-277, 282-283; Bijlage II 182.27, 182.28; OLVB 49, fo.19v; GAH, RA 1313, fo.224r-v (19 apr.1531); Van Zuijlen, Inventaris, 747-748; GAH, GBW 310-317 (28 mrt.1580); De Ridder, "Brabanders", 261; APB, St.Jan II, afschriften van akten d.d. 7 nov.1558, 26 apr.1561 en 7 dec.1570 (testament van Jan, zoon van Adriaen Zegerssoen, en zijn vrouw Heylwich, dochter van Henrick Gijsselen); Vgl.: Keussen, Die Matrikel, II 869 nr.25 (Adrianus Segers de Heusden, imm. 10 sept.1524). |
7. | Heer Peter I: AAB II, hs. Kievits, p.19, p.25; Schutjes, Geschiedenis, IV 248; Van Rooij, Het oud-archief, II 452 nr.1630; Bijlage II 3.2, 369.3; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 259; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 509; Heer Peter II: AAB II, hs. Kievits, p.21; Bijlage II 61.1; Schillings, Matricule, III 678 nr.167 (27 aug.1522); OLVB 50 (22 mei 1538); Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 252; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 213, II 170; Schutjes, Geschiedenis, IV 252-253 (komt niet geheel overeen met de gegevens in de aartsdiakenale registers), 261; GAH, OA B59 (1552/53); APB, St.Jan II, Obituarium, p.71, p.390; Vgl.: Bijsterveld, Laverend, II 583 nr.1630. |
8. | AAB II, hs. Kievits, p.8; ABH, Kap.St.Jan, transscriptie Frenken, noot 10; Schillings, Matricule, IV 307 nr.207; Reusens, "Promotions", 3 (1866) 244 nr.33; Van Sasse van Ysselt, "De vereeniging", 188, 191; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 252, 520, 561; Schutjes, Geschiedenis, IV 253, 264; Juten, Consilium, 249; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 411; Bijsterveld, Laverend, II 583 nr.1630; Frenken, "Kerkvisitaties", 27, 30, 86 noot 32; Van der Does de Willebois, Studiebeurzen, IV 479-480; Van Sasse van Ysselt, "Rouw- of wapenborden", 317 (naschrift); Akten van heer Peter III: ABH, Kap.St.Jan, doos II (1550-1553); AAP II, 's-Hertogenbosch 218 (6 aug., 31 okt., 9 en 13 dec.1556) (= RANB, RSA 342); ABH, MA 139 (5 sept.1556); APB, St.Jan I, akte d.d.3 apr.1557); GAH, GG 237 (1575), 281 (1582); Afschriften gecollationeerd door meester Peter: Bijlage II 5.86; RANB, SCO 1, fo.14v; APB, St.Jan II, afschrift van akten d.d. 22 juni 1559 en d.d. 12 juli en 14 sept.1567; Verwijzing naar akte: Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 229 (29 dec.1587). |
Namen en wapenen der Heeren Beêedigde Broeders soo Geestelijke en Wereltlijke van de seer oude ende seer doorluchtige Broederschap van onse Lieve Vrouw binne de stad s'HertogenboschAdrianusde Ruijter Zegersz. sterft 1556 21 Aug: | 89v |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 659