Onbekend
In 1991 werd de Stichting Dr. C. Rijnsdorp Prijs ingesteld.* Doel: de bevordering van kunst in het algemeen, en meer in het bijzonder van kunst die is geïnspireerd door of affiniteit heeft met de christelijke traditie en die door originaliteit van visie, vormgeving of thematiek een bijdrage kan leveren aan de vernieuwing en voortzetting van die traditie. De prijs die om de drie jaar wordt toegekend aan respectievelijk een kunstenaar op het gebied van literatuur, beeldende kunst of muziek, gaat dit jaar voor de eerste keer naar de muziek. De musicus die deze bijzondere eer te beurt valt is Maurice Pirenne, de organist van de kathedrale basiliek van Sint-Jan te 's-Hertogenbosch. 'Zeer verrast' zegt drs. Maurice Pirenne - eerder gelauwerd met een gedeelde Pascal Schmeitzprijs voor jonge kerkmuziekcomponisten en de Bossche Albert Swaneprijs - uit de grond van zijn hart over de toekenning van de Dr. C. Rijnsdorp Prijs. Want hij is zich er van 'bewust dat er zeker collega's zijn die er ook voor in aanmerking hadden kunnen komen. Dat men voor mij heeft gekozen, beschouw ik dan ook als zeer bijzonder.' De in Maliskamp woonachtige priester-musicus ervaart de prijs, uitgereikt op 24 november jl. tijdens de Dag van de Moderne Koormuziek in de Dom te Utrecht, als een landelijke erkenning, waar hij zeer blij mee is. Priester-musicus. Een gelukkige combinatie, aldus Maurice Pirenne, die zijn roeping als priester gestand heeft gedaan, maar dankbaar is dat hij de kans heeft gekregen zijn leven tegelijk in dienst te hebben mogen stellen van de muziek. Als leraar, dirigent, organist, maar ook als componist. Zij het dat de zielzorg daardoor een 'bijvak is gebleven. Al wijst hij er op, dat de zielzorger in hem altijd actief is gebleven, met name als predikant. 'Dat is ook een manier van zielzorg.' Na zijn priesterwijding in 1952 was hij bovendien een jaar kapelaan in Sint-Michielsgestel. 'Het was heel verstandig van de bisschop (mgr. Mutsaerts) om alle jonge priesters die in aanmerking kwamen om verder te studeren, eerst een jaar als kapelaan te laten functioneren om toch geroken te hebben aan het gewone pastorale werk. Zodat je, eenmaal afgestudeerd, niet los van de wereld bent. Wat overigens wel heel uitzonderlijk was: dat ik, toen ik in Haaren zat, tevens mocht studeren aan het conservatorium in Tilburg. Want het seminarie was toen nog een gesloten burcht.' HoogmisDe liefde voor de muziek is al vroeg in Maurice Pirenne ontwaakt. Mede dankzij zijn moeder die hem als jochie van amper vijf jaar zondags meenam naar de Hoogmis. 'Ik weet nog wel dat ik geweldig trots was dat ik als kleine jongen mee mocht. Zo jong al, dat kwam niet veel voor.' Zo maakte hij kennis met de kerkmuziek en dat deed hij zeer intens. 'Mijn moeder en ik waren zo ongeveer de enigen die het naspel van de organist helemaal bleven uitluisteren. Ik was toen al op de een of andere manier gek van orgel.' Hij herinnert zich ook een lees- | 114 |
boekje, waarin de koster achter het orgel hem keer op keer imponeerde. 'Het heeft geen rationele reden. Dat overkomt je, zoals andere kinderen door iets anders geraakt kunnen worden.' In de keuze om priester te worden acht Maurice Pirenne zich wel beïnvloed. 'Wij waren thuis hee] kerkelijk betrokken. We waren allemaal misdienaar, maar dat vier van de vijf jongens priester zijn geworden mag beslist niet worden toegeschreven aan een soort drammerigheid. Integendeel, toen na de eerste ook de tweede naar het seminarie wilde, hielden mijn ouders de boot aanvankelijk af. Je aapt je broer na, wierpen ze tegen. Hij is dan ook eerst twee jaar 'gewoon' naar het lyceum gegaan. Omdat hij echter vasthield aan zijn verlangen om priester te worden, mocht hij daarna alsnog naar het seminarie. De twee die daarna ook priester wilden worden, is verder geen strobreed meer in de weg gelegd.' OpenbaringOp het kleinseminarie in Beekvliet had Maurice Pirenne naar zijn zeggen het geluk binnen de gezichtskring te geraken van Floris van der Putt - later zijn voorganger als rector-cantus van de Schola Cantorum van de Sint-Jan -, die daar surveillant was om tegelijk in Tilburg muziek te kunnen studeren. Van hem kreeg de jonge Pirenne in de tweede klas zijn eerste orgelles. 'Ik weet niet meer of ik daar zelf om gevraagd heb of dat Floris van der Putt mij er uit heeft geplukt, maar dat de orgellessen goed aan hem besteed waren zou al te spoedig blijken. 'In het tweede jaar werden we door de Duitsers uit Beekvliet gezet. De studenten werd op verschillende plaatsen ondergebracht. Daardoor werd ik in Eersel organist op een harmonium.' Maurice Pirenne zag ook hoe Floris van der Putt als surveillant in een hoekje van de recreatiezaal noten zat te schrijven. 'Ik weet nog dat ik dacht: als ik dat ook eens zou kunnen.' Van dezelfde Floris van der Putt kreeg Pirenne al gauw de eerste harmonielessen. 'De liefde voor de muziek zat er gewoon in', stelt Maurice Pirenne vast. 'Als het pauze was zat ik achter het orgel in plaats van frisse lucht te happen. Dat vond men ongezond. Ik moest maar buiten gaan spelen.' Al gauw werd hem toch toegestaan weer orgel te spelen, terwijl z'n medestudenten de gewenste frisse neus haalden. 'Of Floris van der Putt daar achter zat? Neen, ik vermoed dat het door toedoen van mijn moeder geweest is. Die heeft een boze brief geschreven. Zo van: als hij muziek wil maken, laat hem toch.'Eenmaal in Haaren op het grootseminarie kreeg Maurice Pirenne de kans in Tilburg aan het conservatorium orgel te studeren bij Piet Hörmann, opnieuw een voorganger van Pirenne, maar dan als organist van de Sint-Jan (1941-1964). Met het allergrootste genoegen peddelde Maurice Pirenne elke week naar Tilburg, terwijl hij op de fiets solfège-oefeningen deed. Bij Louis Toebosch kreeg hij | 115 |
zijn eerste lessen contrapunt. 'Dat was een openbaring. Ik had wel al eens wat gecomponeerd, maar bij Toebosch leerde ik melodieën samenstrengelen, niet alleen maar akkoorden.' Toen ik was geslaagd hebben mijn medestudenten een groot feest voor me georganiseerd met onder andere een potpourri van alle dingen die ik gemaakt had.'WalhallaHet talent Maurice Pirenne mocht in 1953 naar Rome om daar te studeren aan het Pontificio Instituto di Musica Sacra, waar hij zich ontpopte als het beste jongetje van de klas, al kan hij niet nalaten dat begrip ietwat te relativeren. 'Toen ik naar conservatorium mocht, dacht ik al dat ik het Walhalla binnenging. In Rome verwachtte ik de fine fleur van de hele wereld aan te treffen, maar dat viel toch tegen. Dan is het niet moeilijk het beste jongetje van de klas te zijn.' De cijfers liegen er echter niet om: voor orgel studeerde hij summa cum laude af, voor compositie zelfs magna cum laude.Nadien studeerde Maurice Pirenne nog een paar jaar muziekwetenschap aan de universiteit van Utrecht, terwijl hij intussen muziekles gaf op Beekvliet. Van 1960 tot 1965 was Maurice Pirenne kapelaan in de Bossche Sacramentsparochie, terwijl hij tegelijkertijd les gaf in Tilburg (Brabants Conservatorium) en Utrecht (Ned. Instituut voor Kerkmuziek). 'Pastoor Schoenmakers voorzag, dat het wat mij betreft wel allemaal muziek zou worden en hij gaf me daarom alle vrijheid.' Overigens ging het maar om één dag Utrecht en één of twee dagen Tilburg, zodat er ruimschoots tijd overbleef voor de zielzorg. Toen hij echter in 1965 werd benoemd tot rectorcantus van de Schola Cantorum van de Sint-Jan kreeg plebaan Van Susante van de toenmalige bisschop, mgr. Bekkers, de boodschap, dat Pirenne van alle kapelaans-werk was ontslagen. Maar dat nam niet weg, dat Pirenne toch wel de nodige diensten bleef doen. Maar overigens had hij aan de Schola, in combinatie met zijn leraarschap, later ook nog aan het Arnhems Conservatorium, de handen meer dan vol. Als rector-cantus was Maurice Pirenne de opvolger van zijn eerste leermeester, Floris van der Putt. De Schola bestond toen nog alleen uit mannen en jongens. Mede door de behoefte aan nieuw bloed stelde Maurice Pirenne in 1968 de Schola ook open voor vrouwen. Dat hij enkele jaren later ook nog een meisjes-schola oprichtte had echter weer te maken met de behoefte aan een koortje voor de mis van 12 uur op zondag. OnderscheidDe rol van de kerkmuziek reikt verder dan de kerk. Maurice Pirenne wijst in dit verband op de Matheuspassion, die ook niet-gelovigen tot tranen toe kan bewegen. Ander voorbeeld: het Gregoriaans van beroemde koren, waarvan de platen en cd's met bosjes de deur uitvliegen. `Je moet onderscheid maken tussen religieuze muziek en functionele kerkmuziek.'Over de cultuurhistorische betekenis van de kerkmuziek: 'Al in de jaren '30 werden door de Schola werken uit de boeken van de Illustre Vrouwe Broederschap tot leven gewekt. Daarbij zijn werken die speciaal voor Schola en/of de Sint-Jan zijn geschreven. Naast oude muziek wordt ook en vooral hedendaagse muziek ten gehore gebracht.' Dat hierbij de geschiedenis zich herhaalt, moge blijken uit de muziekopdrachten, die de broederschap, met financiële steun van de Vereniging Sociëteit Casino, vorig jaar uitschreef ten behoeve van de Schola Cantorum, waardoor het repertoire werd verrijkt met een prachtig Magnificat en een al even mooi Nunc Dimmittis van de beroemde Engelse componist Sir David Willcocks. Meer dan 25 jaar was Maurice Pirenne de bezielende leider van de Schola Cantorum. Toen echter tien jaar geleden Hub. ten Hacken ophield als organist van de Sint-Jan wilde hij 'niets liever dan dat. Ik had altijd al gezegd: áls hij weggaat wil ik. Maar ik dacht: die gaat nooit weg van dié plek en van dát orgel.' Nochtans gebeurde dat in 1991. 'Ik wilde niets liever. Ik ben immers veel meer gevormd als organist dan als dirigent. Bovendien: je wordt ouder en ik zag me niet tot m'n zeventigste of tachtigste voor het koor staan. Maar ik wilde wel graag muziek blijven maken in de Sint-Jan.' En wat hij van Hub. ten Hacken zei, zegt hij nu van zichzelf: 'Zolang ik fysiek in staat ben om te spelen, ga ik niet weg van die plek en dat orgel.' Anders gezegd: 'Als het niet meer kan, houdt het op, maar vooralsnog ben ik niet van plan er mee op te houden.' Hetzelfde geldt voor het componeren, al voegt Pirenne daar onmiddellijk aan toe dat hij geen componist is, die maar schrijft en schrijft. 'Ik moet aangedreven worden door verzoeken en opdrachten. Uit mezelf komt het er niet van.' Ondanks zijn grote staat van dienst op dit vlak houdt Maurice Pirenne bij het componeren altijd 'die spanning: zal het iets worden.' Dit te meer omdat hij het zichzelf niet gemakkelijk maakt. De muziek van Pirenne heeft dan ook de naam moeilijk te zijn. 'Eigenlijk heb ik maar met één lied populariteit geoogst: Koning is onze God (Psalm 93), maar ik weet nog dat ik eerst aan collega's heb gevraagd of het niet teveel van dik hout zaagt men planken was..' Lacht: 'Ik schaam me er niet voor, maar ik houd het liever toch wat spannender.'
* De gereformeerde letterkundige Cornelis Rijnsdorp (1894198a) ijverde zijn leven lang voor een open houding binnen christelijke kring naar 'wezenlijke cultuur'.
| 116 |
2019 |
Jan Jaap Zwitser / Anton VernooijWonen in klanken : Een muzikale biografie van Maurice Pirenne 1928-2008Stichting Maurice Pirenne 's-Hertogenbosch 2019 | ISBN 90-9032-383-1 |
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) III. 340
Coen Free, Zoete Lief, oorzaak veler plagen (1999) 67, 84
F.P.M. Jespers, "Het loflyk werk der Engelen" LXXVIII (1988) 304
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 469
J.W.M. Peijnenburg, Van Roomsche Zegeningen en Paapsche Stoutigheden (2009) 366, 367, 368, 369