Cler. Luik, A. 1516-1538 (1516-1555) Den Bosch Meester Peter Pelgrom was een zoon van van de stadssecretaris meester Henrick Pelgrom en van Lysbeth, dochter van Jan Witmery. Meester Henrick Pelgrom stamde uit een oude Bossche goudsmedenfamilie die eigenlijk "Van Driel" heette en die uitvoerig werd beschreven door onder meer Van Schijndel en Melssen. Meester Henricks betovergrootvader heette Pelgrom (Peregrinus) van Driel en werd omstreeks 1320 geboren. Pelgrom had bij zijn vrouw Aleyt, dochter van Gerit van Teeffelen van Os en van een zekere Aleyt, zeven kinderen die allen in een akte van 1368 voorkomen: Dirc, Aleyt, Claes, Lysbeth, Yda, Jan en Gerit. Ze droegen behalve de achternaam "Van Driel" daarvóór soms ook het patroniem "Pelgroms" (Peregrini). Van genoemde kinderen was Gerit waarschijnlijk goudsmid. Hij had twee kinderen die zich weer gewoon "Van Driel" noemden: Dirc en Pelgrom. Pelgrom werd omstreeks 1380 geboren en was eveneens goudsmid van beroep. Tussen 1418 en 1443 vervaardigde hij tal van kleinoden voor de hertogen Reinald en Arnoud van Gelre. In 1436 ondernam hij in opdracht van hertog Arnoud ook een reis van twaalf dagen naar Brugge en in 1443 vervaardigde hij voor hem een groot zilveren tafelschip. Pelgrom was getrouwd met een zekere Hilleke die vóór 1429 overleed en had bij haar één zoon: Gerit Pelgroms van Driel. Deze wordt van 1443 tot 1479 vermeld als goudsmid en was van 1455 tot 1458 tevens stadswisselaar. Hij woonde omstreeks 1452 op "den Huls" en was tweemaal getrouwd. Vóór 1445 trouwde hij met Christijn, dochter van Henric Peters vanden Vosberch en van Zwenelt, dochter van meester Bode van Zanthen. Zij overleed vóór 1459 waarna Gerit hertrouwde met Lysbeth, dochter van Reyner Reyners Loden en van Margriet Michiels van Zonne. Lysbeth was eerder getrouwd geweest met Thomas Rutgers Koude (Kouwe) en overleed na 1498. Gerit had bij zijn eerste vrouw drie kinderen: heer Pelgrom, Aert en meester Henrick. Aanvankelijk noemden ze zich net als hun vader "Pelgrom(s) van Driel" maar later lieten ze de oorspronkelijke achternaam "Van Driel' vallen en werd "Pelgrom(s)" de nieuwe achternaam. 1) Gerits eerste zoon, heer Pelgrom Pelgroms, was in 1478 nog clericus maar komt vanaf 1485 voor als priester. Hij woonde omstreeks 1490 in de Peperstraat en overleed in 1516. Volgens Melssen had hij twee natuurlijke kinderen die beiden in een akte van 1478 worden genoemd: Goyart en Dirck. Vermoedelijk was Dirck getrouwd met een zekere Lysbeth en had hij bij haar twee zoons: meester Henrick en Herman. Meester Henrick Dirck Pelgroms stichtte in 1508 samen met onder meer zijn moeder Lysbeth een kapelanie in de St.Jan waarvan zijn zoon Willem als jonge clericus de eerste rector werd. Hij zal ook dezelfde zijn als de magister Henricus Peregrini de Buscoducis die zich in 1510 aan de rechtenuniversiteit van Orléans liet inschrijven nadat hij te Leuven zijn meestergraad had behaald. Meester Henrick Dirckx Pelgrom was tussen 1513 en 1537 regelmatig schepen van Den Bosch en werd in 1514 ook aangesteld als bouw- en artilleriemeester. Hij was getrouwd met Katherijn Willem Albrechts Scheymaker en had bij haar vijf kinderen: Willem, Laurens, Dirck, Margriet en Yda. Zijn broer Herman was in 1528/29 één van de zes, en van 1533 tot 1540 één van de vier goede mannen of rentmeesters van Den Bosch. Hij overleed op 10 mei 1540 en was getrouwd met Christijn van Dort, dochter van de zeepzieder Gerart Jacops van Dort. Ze hadden vier kinderen: heer Simon, Albrecht, Dircxken en Joest. Heer Simon Pelgrom of Pelgromius was prior van Porta Coeli (1539-1557), provinciaal van de Wilhelmieten (1557-1572) en schrijver van de kroniek Descriptio originis urbis Silvaeducensis (1540). Gerit Pelgroms' tweede zoon Aert wordt in 1466 vermeld als goudsmid en overleed vóór 1494. Hij had bij zijn vrouw Luytgart, dochter van Henric Arnts Pauweter (zie nr.308), drie kinderen: Pelgrom, Lysbeth en Christijn. Lysbeth trouwde met Jan van Paeschen en Christijn met Gerit Beernts Pasch. 2)
Meester Henrick Pelgrom, Gerit Pelgroms' laatste zoon, was de vader van de notaris meester Peter Pelgrom. Voor zover bekend had meester Henrick niet gestudeerd maar ontleende hij zijn meestertitel aan zijn ambt van stadssecretaris. Hij was als zodanig de opvolger van meester Henric Appels (nr.11) die op 20 januari 1471 overleed. Op 1 februari 1471 legde meester Henrick de secretariseed en vanaf 4 februari was hij ook daadwerkelijk op de secretarie werkzaam zoals blijkt uit een opmerking in het Bosch' protocol: "Item, quarta februarii venit magister Henricus Peregrini in cameram." Hij zou als secretaris aanblijven tot 10 juli 1510 toen hij zijn ambt neerlegde om in augustus vervangen te worden door meester Marten die Greve. Tijdens zijn ambtsperiode ondernam meester Henrick als afgevaardigde van Den Bosch vele tientallen reizen door de Nederlanden en bezocht hij onder meer de Duitse steden Düsseldorf (1479), Keulen (1486, 1488), Münster (1490) en Neurenberg (1491). Van zijn afwezigheid hield hij nauwkeurig aantekening in zijn secretariële protocollen. Volgens een zestiende-eeuwse genealogie zou hij al in 1470 met hertog Adolf van Gelre naar Palestina zijn gereisd en sindsdien zijn eigenlijke achternaam "De Bye" hebben gewijzigd in "Pelgrom". Dit laatste is in ieder geval niet juist zoals uit het bovenstaande blijkt. Meester Henrick was in 1489/90 tevens schepen van Den Bosch en wordt verder in 1493 en 1494 vermeld als provisor van de Bossche Minderbroeders. Hij bezat een huis in de Postelstraat, dat later met een ander huis werd samengevoegd tot "de Munt", en overleed in 1514. Zijn vrouw Lysbeth was een dochter van Jan Peters Witmery die in 1470/71 als schepen van Den Bosch overleed. Twee andere dochters van Jan Witmery waren getrouwd met Lambrecht die Wolff (zie nr.420) en met meester Claes Kuyst, schoonvader van Simon Bax (nr.28). Meester Henrick Pelgrom liet bij zijn vrouw acht kinderen achter: Lysbeth, Jenneken, Henrixken, Christijn, meester Henrick, Frans, Gerit en meester Peter (de notaris). 3)
Christijn overleed na 1518 als vrouw van Gerit Dircx vanden Hoevel van wie ze twee kinderen had: Henrick en Yken. Haar broer meester Henrick werd in 1488 geboren en woonde volgens Melssen in 1518 te Leiden. Hij werd tot priester gewijd en wordt in 1524 genoemd als absent rector van het hoogaltaar te Esch. Op 5 mei 1532 werd hij ontvangen als kanunnik van de St.Jan en vanaf hetzelfde jaar wordt hij vermeld als cantor van die kerk. Volgens Kievits overleed hij op 13 juli 1561 en werd hij bij het St.Eligiusaltaar in de St.Jan begraven. Zijn broer Frans werd omstreeks 1490 geboren. Hij was koopman en in 1536/37 ook schepen van Den Bosch. Verder was hij eigenaar van de helft van een hoeve geheten "ter Vloet" in Deurne en tot 1527 ook van het huis in de Postelstraat dat van zijn vader was geweest. Frans Pelgrom was ten slotte ook luitenant van de schutterij van de Oude Voetboog en overleed tussen 1552 en 1556. Bij zijn vrouw Margriet, dochter van Willem Keymps, had hij zes kinderen die allen getrouwd waren: Henrick, Jan, Lysbeth, Peterken, Gerit en Heilwich. Henrick, Jan en Gerit vestigden zich als koopman te Antwerpen vanwaaruit de laatste vervolgens naar Neurenberg vertrok om daar op 8 maart 1587 te overlijden. Hun oom Gerit Pelgrom werd in 1503 geboren en woonde als lijnwatier in de Kerkstraat. Bij de godsdiensttwisten van 1566/67 koos hij de zijde van de Calvinisten onder Antoni van Bombergen waardoor hij in 1569 op bevel van Alva de stad moest verlaten. Hij had bij zijn vrouw Katherijn, dochter van de kremer Goyart Dirck Thielmans van Buedel en van Aleyt Jacobs van Howeningen, vijf kinderen: Aleyt, Henrick, Goyaert, Jan en Jacob. Aleyt maakte op 23 april 1590 samen met haar man Jacob Jans van Eyck te Haarlem haar testament. Haar broer Henrick vertrok als koopman naar Neurenberg waar hij met Margaretha Merthen trouwde. Hij werd in 1577 door de keizer geridderd en overleed op 24 januari 1581. Zijn broer Jan was aanvankelijk net als zijn vader lijnwatier in de Kerkstraat. In 1569 vluchtte hij samen met hem naar Antwerpen vanwaaruit hij zich als koopman in Hamburg vestigde. Vanuit Hamburg reisde hij onder meer naar Kopenhagen, Stockholm, Neurenberg, Frankfurt, Londen, Lübeck en Oostenrijk. In 1582 bezocht hij zijn broer Jacop te Antwerpen die daar als koopman zijn zaken behartigde. Op de terugreis naar Hamburg leed hij bij Emden schipbreuk. Hij verdronk en werd te Emden begraven. De afstammelingen van Frans en Gerit Pelgrom woonden nog lange tijd in Antwerpen, Amsterdam, Neurenberg en Rouen. Het fortuin van de Antwerpse tak ging omstreeks 1800 grotendeels verloren door het faillissement van de Parijse "Banque de Proli" die in handen was van hun verwanten, de graven van Proli. 4)
De notaris meester Peter Pelgrom komt vanaf 1515 voor als klerk ter secretarie. Hij wordt van begin af aan "meester" genoemd zodat hij vóór die tijd gestudeerd zal hebben. Tussen 1515 en 1523 copieerde hij tal van brieven, mandamenten, cedullen, missiven, bevelen en certificaten voor de stad die hem daarvoor steeds enkele stuivers per copie betaalde. Een enkele keer vertaalde hij ook stukken in het Frans. In 1521/22 werd hij ingezet bij de grote stadsloterij. Hij copieerde toen onder meer 22.955 cedullekens met daarop de tekstfragmenten, gedichtjes of namen waarmee degenen die de bijbehorende loten hadden gekocht zich konden identificeren. Het werk leverde hem 7 stuivers per 1000 briefjes op. Bovendien las hij samen met zijn zwager meester Henrick die Bye (nr.48) en Daniel van Vlierden (nr.305) gedurende 20 dagen en nachten de briefjes voor om de prijswinnaars te achterhalen. Hiervoor betaalde de stad hen 12 Rijnsgulden per persoon. Van 1523 tot 1527 fungeerde meester Peter vervolgens samen met Dirck die Wolff (nr.420) als klerk van de rentmeesters van de stad die toen nog zesmannen, goede mannen of gecommitteerden werden genoemd. De beide klerken hadden tot taak om de stadsrekeningen te minuteren en te ingrosseren en allerlei los schrijfwerk voor de rentmeesters te verrichtten. Ze moesten dagelijks op de rekenkamer aanwezig zijn en mochten geen andere werk aannemen. Voor hun werkzaamheden ontvingen ze een vast jaarsalaris van 40 Carolusgulden. Van 1527 tot 1554 verrichtte meester Peter onder de naam van stadsnotaris hetzelfde werk tegen hetzelfde salaris. Tot 1537 deed hij dat samen met Dirck die Wolff, daarna met zijn zwager meester Henrick die Bye. 5)
Nadat het kantoor van de rentmeesters in de eerste helft van de zestiende eeuw gevestigd was geweest in verschillende huizen aan de Markt - namelijk de Rodenburg (tot 1511), het Gulden Lavoir (vanaf 1511), de Engel (tot 1527) en opnieuw de Rodenburg (1527-1553) - keerden de rentmeesters en hun "notarissen" met Pasen 1553 weer terug naar het Stadhuis. Meester Peter werd toen belast met het opmaken van een inventaris van het vijf kisten omvattende archief van de rentmeesters (1499-1553). Op 11 september 1555 werden meester Peter en meester Henrick die Bye door het stadsbestuur benoemd tot "gezworen stadsklerken". Vermoedelijk kwamen ze daarmee aan het hoofd te staan van de secretarieklerken. Behalve als klerk was meester Peter tussen 1516 en 1550 ook werkzaam als openbaar notaris. Alleen uit de periode 1516-1538 is een tiental akten van hem bewaard. Zo stelde hij in 1524 het besloten testament op van Catherijn, dochter van Dirck van Berze en echtgenote van Dirck Jacops van Hedell die voorheen één van de rentmeesters van de stad was geweest (1499-1511). Het testament werd op 28 augustus 1524 aan meester Peter overgedragen in het woonhuis van het echtpaar, de Rodenburg, en na Catherijns dood werd het op 26 oktober 1524 op verzoek van haar man door de notaris geopend "inden huyse genoempt den Engel" dat toen dus reeds als kantoor van de rentmeesters zal hebben gediend. Vanaf 1531 bezat meester Henrick als notaris de vereiste admissie door de Raad van Brabant, wat hij op steeds wisselende wijze tot uitdrukking bracht in zijn onderschrift. 6)
Meester Peter bezat samen met zijn broer Frans de hoeve "ter Vloet" in Deurne, die eerder van hun vader was geweest, en op 10 februari 1524 kocht hij van de voogden van de kinderen van Gerit van Heessel (nr.170) een huis in de Verwerstraat dat tot zijn dood in zijn bezit zou blijven. Bij de zetting van 1552 betaalde hij als inwoner van de Ridderstraat 16 Carolusgulden waarmee hij tot de rijkste 10 procent van de Bossche belastingbetalers behoorde. Meester Peter was getrouwd met Mechtelt die in 1495 werd geboren als dochter van meester Henric die Bye (nr.47) en Lysbeth. Uit het huwelijk van meester Peter en Mechtelt werden achtereenvolgens geboren: Henrick (1518), Jan (1521), Lysbeth (1525), Anna (1529), Christijn en Maryken. Henrick was in 1530 al clericus en werd toen aangesteld als rector van het St.Catharina-altaar in de kerk op het Groot Begijnhof. Jan volgde zijn vader in 1554 op als stadsnotaris en wordt tot in 1556 als zodanig aangeduid. In het begin van 1557 werd hij als gedeputeerde van de stad naar Brussel gezonden om van koning Filips II een paspoort te verwerven voor graan dat het stadsbestuur eerder in Amsterdam had gekocht maar dat door een ordonnantie van de koning niet uit die stad mocht worden gevoerd. Op 5 februari keerde hij met het paspoort terug naar Den Bosch. Zijn zuster Maryken was getrouwd met Dirck, zoon van Jan Hoppenbrouwer, en had van hem vijf kinderen: Jan, Jenneken, Mechtelt, Maryken en Peterken. Haar zusters Lysbeth en Christijn gingen op 8 januari 1569 in Marykens huis een erfdeling aan van een aantal cijnzen, pachten en renten die in het bezit waren geweest van hun ouders. Op 24 maart 1575 verkochten ze samen met de voogden van de toen nog minderjarige kinderen van Maryken het huis in de Verwerstraat dat eerder aan meester Peter had toebehoord. Deze zal kort na 1555 zijn overleden. 7)
|
Noten | |
1. | Beelaerts van Blokland, "Nog eens de Bossche familie Pelgrom", 104; Van Schijndel, "Oude Brabantse families: Pelgrom van Driel", 103-106; Melssen, "Een Bossche familie", 105; Bijlage II 147.1, 147.2, 157.13, 157.14, 173.37, vgl. 311.2; GAH, THG 2348 (1457/58); Koldewij, "Beknopt overzicht", 33, 38; Nijssen, "Gelre en 's-Hertogenbosch", 32-34; GAH, RA 1251, fo.80v (14 mrt.1482). |
2. | Bijlage II 5.107, 173.63, 182.29, 184.7, 420.9; Beelaerts van Blokland, "Nog eens de Bossche familie Pelgrom", 104-112; Van Schijndel, "Oude Brabantse families: Pelgrom van Driel", 106; Melssen, "Een Bossche familie", 109; De Ridder-Symoens, Les livres, 1.2.1 305-306 nr.529; Jacobs, Justitie, 96, 269-271, 281; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 248, 552; Van Rooij, Het oud-archief, I 121 nr.2042; Juten, "Pelgrom", 1081; Vgl.: Hofmeister, Schäfer, Die Matrikel, I 292b (Theodericus Pelegrime de Buscaducis, imm. Rostock 4 apr.1498). |
3. | Beelaerts van Blokland, "Nog eens de Bossche familie Pelgrom", 104-105; Van Schijndel, "Oude Brabantse families: Pelgrom van Driel", 106; Melssen, "Een Bossche familie", 109; GAH, RA 1240, fo.224v (4 febr.1471), fo.351r (7 febr.1471), RA 1262, fo.343r (2 mei 1493), RA 1263, fo.111r (4 jan.1494), RA 1265, fo.527v-529r (10 febr.1497); GAH, RA, Bijlage I van de inventaris; GAH, RA, index Smulders, trefwoord 'secretarissen' (reizen tot 1501); Van Zuijlen, Inventaris, 25, 32, 42, 49, 58, 66, 82, 102, 103 (reizen vanaf 1496); Van Sasse van Ysselt, "De oorspronkelijke naam", 40-41; GAH, FAR 33.7 (rekening van het Leprozenhuis, 1502/03), 33.8 (1509/10) (gecollationeerd door H.Pelgrom); Bijlage II 31.4; Jacobs, Justitie, 266, 268; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 246-247. |
4. | Van Schijndel, "Oude Brabantse families: Pelgrom van Driel", 105-107, 119-121; Melssen, "Een Bossche familie", 109-127; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 356; AAB II, hs. Kievits, p.5 (ontvangen en cantor in 1532), vgl. p.25 (ontvangen in 1499, cantor in 1526); Schutjes, Geschiedenis, IV 223, 247; GAH, RA 1847, fo.365r-368r (8 jan.1569 n.s.); Jacobs, Justitie, 271; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 246-247, III 327, 401, 402-403; Vgl.: Bijlage II 151.3 (kanttekening: dominus ... Henrics Pelgrum, priester en beneficiant van de St.Jan). |
5. | GAH, OA B25 (1515/16) t/m B60 (1553/54); De Beer, "Boekverluchters", 496; Van Zuijlen, Inventaris, 379-381; Jacobs, Justitie, 88; Vgl.: Schillings, Matricule, III 158 nr.134 (Petrus Peregrini de Munnikendammis, Trai., imm. 30 aug.1497), IV 653 nr.15 (Petrus Pelegromius Busciducensis, imm. 1 apr.1563). |
6. | Jacobs, Justitie, 87-88; Van Zuijlen, Inventaris, 681; Hermans, Verzameling, 135; Bijlage II 309.1 t/m 309.4; GAH, GG 2042 (1535), GG 3428 (6 sept.1533), GG 3430 (2 mrt.1538); GAH, THG - (13 febr.1534); APB, St.Jan I, akte d.d. 10 apr.1536; Door meester Peter gecollationeerde afschriften: OLVB 46/47 (1533-1540); Verwijzingen naar notariële akten: [Van de Laar], Inventaris ... Schijndel, 38 nr.148 (18 mrt.1541: in W.O.II verbrand); RANB, SET 2, nr.CVIII (12 juni 1549). |
7. | Van Schijndel, "Oude Brabantse families: Pelgrom van Driel", 106; Melssen, "Een Bossche familie", 109-110; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 197, 198-199, 313; GAH, OA B53 (1546/47: zetting, blok van de Kerkstraat), B59 (1552/53: idem), B61 (1554/55), B62 (1555/56), B63 (1556/57), zie ook B60 (1553/54: paraaf van J.Pelgrom) (vgl.: Blondé, De sociale structuren, 188-190); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 87; Van Zuijlen, Inventaris, 702; GAH, RA 1847, fo.365r-368r (8 jan.1569 n.s.); Van Rooij, Het oud-archief, I 61 nr.917. |
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 333n