Presb. Luik, I.L. 1448-1473 (1448-1473) Den Bosch Heer Goessen Pouwels, Pauwelss, werd in Den Bosch geboren als zoon van Pauwels Jans van Wordragen en van een zekere Mechtelt. Vermoedelijk was hij een achterkleinzoon van de Pauwels van Wordragen die vóór 1434 in Den Bosch overleed en wiens weduwe Yda, dochter van Marselis van Hyntham, daarna trouwde met Henrick vanden Beverdijck. Pauwels, de vader van heer Goessen, was korenkoper en woonde aan de stadsmuur bij de Korenbrug die tussen de huidige Lepelstaat en Molenstraat lag. Pauwels' vermoedelijke broer Arnt Jan Pauwelss was mandenmaker en woonde vlakbij in de Mandenmakersstraat, de latere Kruisstraat. Op 18 augustus 1461 was Pauwels getuige bij het testament van Arnts weduwe Mariken, dochter van Marten Coex. Pauwels overleed vóór 20 mei 1465 toen zijn weduwe Mechtelt hun zoon heer Goessen machtigde om achterstallige cijnzen en pachten te innen. Behalve Goessen hadden Pauwels en Mechtelt nog twee kinderen: frater Adriaen en Hillegont. Frater Adriaen Pauwelss was priester en wordt in 1468 vermeld als één van de Bossche Bogarden. Zijn zuster Hillegont was in 1473 conventuale van het klooster van de Zusters van Orthen. 1) Heer Goessen zelf woonde tot 1458 bij zijn ouders thuis. Hij werd vermoedelijk in 1438 tot priester gewijd en bediende van 1438 tot 1445 de Bogardenkapel. In 1442 bediende hij tevens het tweede altaar van St.Jan Baptist in de kerk op het Groot Begijnhof waarvan heer Tielman Feyter (nr.127) rector was. In 1451 bemachtigde hij ten slotte zelf een beneficie. Zijn vader en een zekere Lysbeth Stouten, natuurlijke dochter van Gherlic Henric Gherlix, stichtten in het begin van dat jaar in het zuidelijke gedeelte van de St.Jan een altaar ter ere van St.Olavus, St.Cecilia en St.Dorothea waaraan zij een kapelanie van twee missen per week verbonden. Deken en kapittel van de St.Jan hechtten op 13 februari 1451 hun goedkeuring aan de stichting waarna heer Goessen als eerste rector werd geïnstalleerd. Dezelfde Lysbeth Stouten liet op 24 februari 1456 in haar testament aan heer Goessen onder meer haar woonhuis na dat gelegen was in een straatje tussen de Hinthamerstraat en het klooster van de Zusters van Orthen. Verder legateerde ze aan hem vier bunder land in Rosmalen en drie zilveren schalen die tot een kelk moesten worden omgesmolten. Daarvoor zou heer Goessen drie wekelijkse missen moeten lezen ter ere van O.L.V., welke missen hij nog tijdens zijn leven moest omzetten in een eeuwige kapelanie die gefinancieerd zou worden uit het gelegateerde huis en land. Als hij dit niet deed zouden de goederen na zijn dood vervallen aan de Bogarden. Lysbeth Stouten overleed in 1458 zodat heer Goessen toen in het aan hem gelegateerde huis kon gaan wonen. Van 1459 tot 1463 was hij behalve rector van het St.Olavusaltaar en van de drie missen in de St.Jan tevens absent vicaris van Dinther. Kort vóór 14 mei van het laatste jaar resigneerde hij dit beneficie in handen van deken en kapittel van de St.Jan ten behoeve van Goessen Keymp junior. 2)
Vervolgens voegde hij op 16 november 1468 met goedkeuring van deken en kapittel de drie missen ter ere van O.L.V. toe aan zijn kapelanie aan het St.Olavusaltaar. Als reden gaf hij op dat hij vreesde dat er anders na zijn dood onenigheid zou ontstaan tussen de Bogarden en de Kruisheren, die zich kort daarvóór van de Bogarden hadden afgesplitst. Heer Goessen was op 10 september 1468 zelf als getuige aanwezig geweest toen enkele Bogarden, waaronder ook zijn broer frater Adriaen, drie notarissen van de Romeinse Rota hadden gemachtigd om hen te vertegenwoordigen in een geschil met deze nieuwe Kruisheren over de gemeenschappelijke eigendommen. Het proces werd aanvang 1469 in het voordeel van de Bogarden beslist zodat de Kruisheren hun gebouwen moesten verlaten en elders in de stad een nieuw klooster moesten stichten. Om onenigheid over de nalatenschap van Lysbeth Stouten te voorkomen had heer Goessen de drie missen ook in een nieuwe kapelanie kunnen omzetten, zoals Lysbeth in haar testament had opgedragen. Hij gaf echter nog een tweede reden op voor de samenvoeging van de inkomsten, namelijk dat de kapelanie aan het St.Olavusaltaar te weinig opleverde om zelfs maar een eenvoudig levende priester te kunnen onderhouden, terwijl de samenvoeging net genoeg inkomsten zou verschaffen voor een schamel bestaan. Een andere reden was misschien dat hij nu zijn huis bij de Hinthamerstraat kon behouden terwijl hij dit huis anders had moeten overdragen aan de rector van de nieuwe kapelanie. 3)
Heer Goessen was van 1448 tot 1473 ook als notaris werkzaam. Hij stelde hoofdzakelijk testamenten op, onder meer voor begijnen van het Groot Begijnhof. Twee priesters die regelmatig als getuigen in zijn akten optreden zijn heer Zeger Gerits vanden Brand, beneficiant van de St.Jan en van de Begijnenkerk, en heer Thomas van Borken, beneficiant van de St.Jan (nr.283). In 1440 droeg heer Goessen als executeur-testamentair van heer Jan van Boemel, vicecureit van de St.Jan, diens protocollen over aan heer Jan die Gruter (nr.157). In 1467 ingrosseerde hij verder éénmaal een akte voor heer Cornelis Heyen (nr.171). Heer Goessen overleed tussen 17 en 30 maart 1473. Op deze laatste datum wees de officiaal zijn protocollen toe aan heer Claes vander Poerten (nr.322) en aan heer Jan Amelrijcx (nr.5) die ze in ontvangst namen van zijn executeurs-testamentair. Dezelfden, nu bij naam genoemd als heer Goyart Vestartz en heer Thomas van Borken (nr.283), beneficianten van de St.Jan, alsmede frater Jan vanden Grave, gemachtigde van de Kruisheren en substituut-executeur, droegen op 13 november 1473 een erfpacht uit een kamp te Rosmalen over aan meester Herman Pyeck, priester. 4)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1194, fo.180r, fo.185r, fo.189v, fo.207v (1423/24), RA 1204, fo.209v (1433/34), RA 1219, fo.271v (1448/49), RA 1231, fo.148v (1460/61), RA 1234, fo.283v (20 mei 1465), RA 1243, fo.186r (13 nov.1473); Bijlage II 5.9.1, 143.1.2, 223.19, 236.1, 306.5, 306.23. |
2. | Bijlage II 5.9.1 (stichting kapelanie), 5.9.2, 155.8, 155.9 (testament L.Stouten), 223.17 (priester), 306.3, 306.5, 306.15, 306.20 (woonhuis); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 82, 85, 170, vgl. II 290; Bijsterveld, Laverend, II 694 nr.3222; Schutjes, Geschiedenis, IV 204; GAH, RA 1208, fo.71r (1438), RA 1223, fo.271v (18 jan.1453), RA 1224, fo.131v (25 okt.1453), RA 1227, fo.80r (2 mrt.1457); De miskelk kwam in 1483 in bezit van heer Lambrecht Valkenis, zie: AAB II, hs. Kievits, p.8. |
3. | Bijlage II 5.9.2; Vgl.: GAH, RA 1242, fo.120r (11 dec.1472: heer Goessen en de zusters van St.Agnetendal in Dommelen verkopen erfcijnzen ten behoeve van de Kruisheren "in parrochia de Loth, comitatus de Thekenworch, Namburgensis diocesis"); Zie over het geschil tussen Bogarden en Kruisheren ook: Hoekx, "De Bossche kloosters", 18, 27. |
4. | Bijlage II 171.1, 306.1 t/m 306.23, zie ook 5.43; Tabel 3.2, nrs.18 en 40; GAH, RA 1243, fo.186r (13 nov.1473); Verwijzingen naar notariële akten: RANB, SET 2, nr.LXXXIIII (testament d.d.29 okt.1454); GAH, RA 1238, fo.46v (7 mrt.1469, met verwijzing naar een testament uit 1456), GAH, GG 601 (1472/73); Vgl. Göller e.a., Repertorium Germanicum, VI 347-348 nr.335 (Johannes Pauli, presb. Trai. dioc., dienaar van een kardinaal te Rome 1451-1454). |
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 166