Joseph ('Jef') Marie Theodor Orelio werd geboren op 10 april 1854 te 's-Hertogenbosch. Jos. Orelio was één van de drie kinderen van het echtpaar Joseph Orelio, huisschilder, en Maria Ida Tonnon. Hij trouwde op 26 januari 1888 met Rosalie Amélie 's Jongers. Dit huwelijk bleef kinderloos. Jos. M. Orelio overleed op 25 maart 1926 te 's-Gravenhage. Jos. Orelio groeide op in een arm gezin. Al op jeugdige leeftijd schaarde de zwijgzame en eenzelvige jongen zich onder de kerkgangers om ademloos te luisteren naar de zang van het kerkkoor. Zijn opvallend mooie en hoge sopraanstem zou ertoe hebben geleid dat hij op zesjarige leeftijd werd uitverkoren om als solo-zangertje het Ave Maria van Cherubini in de kerk te zingen. Blijkbaar beschikte de jonge Orelio nog over andere capaciteiten. In ieder geval gelukte het hem om hoger op de maatschappelijke ladder te klimmen dan zijn vader. Hij slaagde op zestienjarige leeftijd voor het toelatingsexamen van de Kweekschool voor Onderwijzers. In 1874 kreeg hij als hulponderwijzer een betrekking in Dordrecht. In Dordrecht werd Jos. Orelio lid van het zangkoor 'Kunstmin', dat toen onder leiding stond van C. van der Linden. Aanvankelijk viel hij hier nog niet bijzonder op. Dit veranderde toen hij werd geïntroduceerd bij de bekende Dordtse sopraan Wilhelmina Gips. In 1876 trad de bariton voor het eerst op als solist en tegen betaling in een concert, wat door Orelio zelf werd beschouwd als het begin van zijn professionele zangcarrière. Toch kende zijn prille loopbaan als zanger ook tegenslagen. Een speciale beurs ging aan zijn neus voorbij. Hij kreeg ruzie met Wilhelmina Gips en er zou heftig tegen hem zijn geïntrigeerd. In deze jaren trok Orelio als onderwijzer van de ene betrekking naar de andere. In Den Haag werd hij weer 'ontdekt' en ging hij zanglessen nemen bij Richard Hol. Deze laatste haalde hem in 1882 naar Utrecht, alwaar Orelio leraar werd aan de muziekschool.
Orelio's grote doorbraak zou komen toen hij in 1886 geëngageerd werd door J.G. de Groot. Deze had even daarvoor het 'Hollandsch Opera Gezelschap' opgericht en legde daarmee de basis voor een Nederlandse operacultuur. De Groot wilde opera's in de Nederlandse
| 91 |
taal laten uitvoeren met Nederlandse solisten. Orelio debuteerde als operazanger in de opera Faust van Charles Gounod. Bij het 'Hollandsch Opera Gezelschap' kwam Jos Orelio ook in contact met de zangeres Rosalie ('Lieken') Amélie 's Jongers, met wie hij in 1888 in het huwelijk trad. Nadat zij nog enige jaren aan de opera verbonden was gebleven, trok zij zich terug '(...) om zich aan haar huiselijke plichten en aan het geven van zangles te wijden'. In 1894 vertrok C. van der Linden, die sinds 1888 dirigent van de 'Hollandsche Opera' was, na een ruzie met De Groot met een groot deel van de medewerkers onder wie het echtpaar Orelio, naar een andere lokatie in Amsterdam. In de nieuwe Stadsschouwburg aan het Leidseplein richtte hij de 'Nederlandsche Opera' op. Dit gezelschap kende zijn bloeitijd in de periode tussen 1894 en 1903, een tijdvak waarin ook Orelio zijn top bereikte. Alleen al de vermelding van zijn naam op het affiche zou in deze jaren borg hebben gestaan voor volle zalen. Regelmatig vertoefde Orelio nu ook in het buitenland. Rond de negentig operarollen had Orelio uiteindelijk op zijn repertoire
| 92 |
staan. Zijn lievelingsrollen waren die van Hans Sachs (in Die Meistersinger van Richard Wagner) en van Mephisto (in Faust van de eerder genoemde Gounod). Door tijdgenoten werd de zanger omschreven als een man met een '(...) kloeke figuur, stevig gebouwd, breede borst en recht opgerichte gestalte'. Zijn 'vierkante kop' straalde 'zelfbewustheid' uit. Opvallend waren zijn 'donker tintelende' ogen en vooral de gitzwarte wenkbrauwen die afstaken tegen zijn spierwitte haren. Terwijl hij als kind zo in zichzelf gekeerd zou zijn geweest, wordt in latere beschrijvingen vooral gewezen op zijn innemende persoonlijkheid en zijn gevoel voor humor. Deze 'joviale Hollandsche Brabander' bezat als gastheer 'de beste Brabantsche eigenschappen'. Hij was een gemakkelijk levende man, die zeer genoot van zijn rol als 'grand seigneur'. Orelio was niet zakelijk en ging zorgeloos met geld om. Later heeft hem dat - toen de tijden slechter waren - een zorgelijke levensavond opgeleverd.
Orelio was echter niet alléén operazanger. Ook als oratoriumzanger en als (Nederlandse) liederenzanger oogstte hij succes. Zijn stem werd omschreven als effectvol, krachtig, donker, 'een prachtig metalen geluid' en 'zeldzaam klankvol en kleurig'. Overigens waren hier en daar - vooral toen de zanger op leeftijd begon te geraken - ook wel kritische geluiden te vernemen. Een criticus miste bijvoorbeeld: '(...) die fijnere nuancering en vibratie, die het lyrische lied vereist (...)' Een ander schreef in 1903: 'Weliswaar imponeert hij niet door uitmuntende hoedanigheden der stem. Zijn basgeluid schijnt nogal begrensd te zijn en heeft in de loop der jaren aan kracht en welluidendheid verloren.'
Het vermogen dat Orelio vergaarde, stelde hem in staat om in 1900 in Vught een neogotische villa te laten bouwen door de architect Aerden. Hij noemde het buitenverblijf naar zijn vrouw 'Villa Amélie', maar in de Vughtse volksmond zou het spoedig 'Villa Orelio' gaan heten. Het echtpaar genoot in de zomermaanden van het buitenleven rond de villa.
In 1902 vierde Orelio zijn 25-jarig jubileum als zanger. Ter gelegenheid van dit jubileum werd een model in klei getoond van een borstbeeld van de zanger, vervaardigd door Abraham Hesselink. Het zou - gegoten in brons - in 1904 een plaats krijgen in de Amsterdamse Stadsschouwburg (waar het vandaag de dag nog steeds te zien is). Een 'huldebetoon' in zijn geboortestad 's-Hertogenbosch viel hem ten deel op 21 december in de grote zaal van de liederentafel 'Oefening en Uitspanning'. Theo van Wamel componeerde speciaal voor deze gelegenhied een feestcantate op tekst van Jan Mosmans.
| 92 |
Orelio ontving de huldeblijken op een moment dat het met de 'Nederlandsche Opera' niet meer zo best liep. Na 1903 raakte deze instelling in de versukkeling. Orelio kon zich evenmin aan deze malaise onttrekken. Doordat deze vaste bron van inkomsten wegviel moest Orelio op zoek naar andere inkomstenbronnen. In deze periode ging hij het Bossche Concertgebouw exploiteren onder de naam 'Orelio en Co'. Het Concertgebouw vond in de Brabantse provinciehoofdstad slechts een matige weerklank en was dan ook geen lang leven beschoren. De hele onderneming zou de zanger veel geld hebben gekost. Een grote tournee door Nederlands-Indië tussen juni 1904 en augustus 1905 kon het verval nog even tegenhouden. In februari 1907 was de belabberde financiële situatie tragikomisch genoeg zelfs zijn redding. Het gerucht ging dat Jos. Orelio één van de talloze slachtoffers zou zijn van de ramp met het Duitse schip 'Berlin' dat tijdens een storm voor de kust van Hoek van Holland was gezonken. Spoedig bleek dat hij zich echter nog levend en wel in Londen bevond. De zanger had simpelweg te weinig geld voor de overtocht gehad.
In 1911 zag Orelio zich gedwongen om de met zoveel trots bewoonde kapitale 'Villa Amélie' van de hand te doen. Steeds vaker moest hij zijn toevlucht nemen tot slecht betalende engagementen in variété-programma's of restaurants, temidden van de zo door hem verafschuwde 'dilettanten'. Zijn stem, het machtigste wapen van een zanger, liet hem gaandeweg in de steek. In september 1912 vestigde hij zich als 'leeraar in zang en dramatisch spel' in Amsterdam. De krant kondigde in mei 1914 een afscheidsconcert in Dordrecht aan, 'voor hij zich uit het openbare leven terugtrekt'.
Uiteindelijk werd er zelfs een 'Orelio-fonds' in het leven geroepen om de eens zo beroemde zanger financieel te kunnen ondersteunen. De - overigens bij lange na niet toereikende - inkomsten voor dit fonds kwamen onder meer uit speciale feestconcerten. Ook het publiceren van zijn gedenkschriften alsmede de zeer regelmatig terugkerende jubilea mogen rustig gezien worden in het licht van de pogingen om de oude roem en bekendheid nog enigszins te gelde te kunnen maken. Zo vierde Orelio in 1916 zijn veertigjarig jubileum als zanger met wederom een tournee langs vele steden in Nederland.
Tot 1920 bleef Orelio zo de eindjes aan elkaar knopen. In dat jaar werd hij ziek en besloot hij op medisch advies in Zandvoort te gaan wonen. Door suikerziekte waren zijn loop- en gezichtsvermogen steeds verder achteruit gegaan. De tragiek van deze situatie werd scherp gevoeld door de journalist die naar aanleiding van een bezoek
| 93 |
aan de zanger zijn lezers het verschil voorhield: 'Tusschen de glorie van de concertzaal en de eenzaamheid van de kleine ziekenkamer.' Toch stonden de journalisten in de rij om hem in zijn sombere, saaie eenzaamheid in Zandvoort aan Zee op te zoeken en te luisteren naar zijn veelvuldig herhaalde anekdotes en verbitterde jeremiades. Vanaf april 1924 woonde het echtpaar, de verveling van de badplaats moe, weer in 's-Gravenhage. Jos Orelio zou op 25 maart 1926 - 72 jaar oud - in kommervolle omstandigheden en gedesillusioneerd overlijden te 's-Gravenhage. En zoals dat zo vaak gaat, werd toen voor een laatste keer zijn verfletste roem nog eens opgepoetst. Was hij immers niet even even populair geweest '(...) als tegenwoordig de geliefdste filmsterren'? Met een door tallozen gevolgde begrafenisstoet, die onder meer stilhield bij 'zijn' Stadsschouwburg, werd Orelio ten slotte ter aarde besteld op de begraafplaats 'Zorgvlied' te Amsterdam. Enkele jaren later, in februari 1930, zou Amélie hem hier volgen.
| 94 |
Bronnen | |
• | Documentatie Nederlands Theater Instituut, Amsterdam |
• | N. van Haren, 'Jos M. Orelio', Boon's Magazijn 7 (1900) 303-310 |
• | Jos. M. Orelio, M'n gedenkschriften. Voor 't Nederlandsche volk opgeschreven naar aanleiding van m'n 40-jarig jubileum als concert- en opera-zanger 1876-1916, Amsterdam 1916 |
• | Eduard Reeser, Een eeuw Nederlandse muziek 1815-1915, Amsterdam 1986 |
• | H.J. Zomerdijk, Het muziekleven in Noord-Brabant 1858-1914. Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland 55, Tilburg 1982 |
Bariton-zanger; was sinds de oprichting in 1886 verbonden aan de Nederlandse Opera, was tevens vertolker van oratoria en het Nederlandse lied; stond bekend als een zanger van grootse artistieke allure. | 262 |
Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (1989) 442-443
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 170-171
Henri Donkers en Vera de Kort, Vught in oude ansichten (1972) Nr. 43
J. van den Eijnde, 'Jos. Orelio (1854-1926)' in: Brabantse biografieën 4 (1996) 91-95
J.H. Letzer, Muzikaal Nederland 1850-1910 (1913) 131-132
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 393
H.J. Zomerdijk, Het muziekleven in Noord-Brabant 1850-1914 LV (1982) 152, 241, 253, 299, 302, 308, 311