Presb. Luik, A.I. 1498 (1498-1499) Den Bosch Heer Thomas Odynck, Oedinck, Udinck (van Borken), heer Thomaes (van) Borken, Borkel, was waarschijnlijk afkomstig uit de omgeving van Bocholt in het zuidwesten van het bisdom Münster waar ook de plaatsen Borken en Oeding liggen. Aanvankelijk wordt hij in de bronnen nog wel eens vermeld als heer Thomas Odynck maar vanaf omstreeks 1470 komt hij doorgaans voor als heer Thomas van Borken. Heer Thomas werd in of vóór 1460 in het bisdom Luik tot priester gewijd. Misschien verbleef hij aanvankelijk aan het Luikse hof in de hoop daar een beneficie te bemachtigen. Van december 1460 tot februari 1462 was hij te Luik althans verwikkeld in een proces om het rectoraat van de tweede fundatie van het St.Willibrordusaltaar in kerk op het Bossche Groot Begijnhof. Hij was voor dit beneficie voorgedragen door deken en kapittel van de St.Jan terwijl zijn tegenstrever Henric Hermans van Bronchorst, clericus uit het bisdom Keulen, voorgedragen was door heer Jan die Haze, rector van het Groot Begijnhof. Als heer Thomas' procureurs traden op Jan Hoels en meester Goessen van Lyenden (nr.240). Henric van Bronchorst werd op 21 februari 1462 door de aartsdiaken van Kempenland in het gelijkgesteld en heer Thomas werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Toch komt heer Thomas vanaf 1463 regelmatig voor als getuige bij rechtshandelingen in Den Bosch. Hij woonde in de Hinthamerstraat, vermoedelijk vlak bij de St.Jan, en was in deze tijd bedienaar (officians) van een altaar in die kerk. In deze hoedanigheid trad hij op 15 oktober 1465 ook op toen hij door heer Goessen Pauwels (nr.306) werd aangesteld als executeur-testamentair. Vanaf 1471 wordt hij vervolgens vermeld als beneficiant (capellanus beneficiatus) van de St.Jan. Op 13 november 1473 droeg hij als zodanig een erpacht over aan meester Herman Pyeck ter uitvoering van het testament van heer Goessen Pauwels. In 1474 werd her Thomas van Borkel, priester, beneficiaet der kercken van Sunte Jans, door heer Jan Ghijzels (nr.143) aangesteld als arbiter naar aanleiding van een geschil dat deze met zijn buurman had over de afvoer van regenwater. Op 18 juni 1474 deden de arbiters uitspraak in deze zaak. 1) Heer Thomas fungeerde tussen 1478 en 1490 zeker niet als vice-cureit van de St.Jan zoals door Bijsterveld vermeld wordt. Op 3 februari 1478 liet hij zich als dominus Thomas de Borkenn, vicarius ecclesie Santi Johannis Evangeliste Busciducensis, inschrijven aan de universiteit van Keulen. De betekenis van het woord vicarius is in dit geval niet geheel duidelijk. Vermoedelijk wordt er mee bedoeld dat hij in de St.Jan had gediend als plaatsvervanger van een kanunnik of beneficiant. Heer Thomas studeerde van 1478 tot 1481 canoniek recht te Keulen. In dezelfde periode trad hij er regelmatig op als gemachtigde van de Bossche O.L.V.-broederschap, hoewel hij niet haar vaste zaakwaarnemer in Keulen was. Zo schonk de broederschap in 1478/79 een stuk zwart laken ter waarde van ruim 2 Rijnsgulden aan "her Thomars van Borken, die welke onsen voirs. bruederscappen vele diensten gedaen heeft int aff brengen van Onser Vrouwen steen den Rijn neder warts". Uit andere posten blijkt dat de natuursteen waarvan heer Thomas het transport had geregeld bestemd was voor het nieuwe O.L.V.-koor in de St.Jan. Nadat hij op 13 november 1481 zijn baccalaureaat in het canonieke recht had behaald vertegenwoordigde heer Thomas de broederschap ook enkele malen in de bisschoppelijke gerechtshoven van Keulen en Trier. 2)
Omstreeks 1483 keerde heer Thomas weer terug naar Den Bosch waar hij nog steeds een beneficie in de St.Jan bezat. In 1485 wordt hij tevens genoemd als rector van het altaar van St.Jan Evangelist in het Clarissenklooster dat hij toen zelf bediende. Verder werd hij in deze periode door enkele personen gemachtigd tot het innen van cijnzen en pachten terwijl hij zelf op 3 maart 1496 een dergelijke machtiging verstrekte aan een zekere heer Henric van Borken en aan heer Peter Sluyter (nr.359). Op 27 oktober 1498 stelde hij als notaris in zijn huis in de Hinthamerstraat het "testament" op van Hadewich, dochter van Goessen Alaerts van Driel [alias vander Sluysen]. Zij vermaakte daarin goederen aan diverse geestelijke instellingen en verklaarde dat deze legaten onherroepelijk waren zodat het in feite gaat om donationes post obitum. Op 6 juni 1499 voegde de testatrice nog een codicil toe aan haar testament ten overstaan van meester Marcelis vander Landonck (nr.235). Heer Thomas leefde nog op 14 oktober 1499 toen hij samen met twee kanunniken van de St.Jan door heer Ghijsbrecht Daniels, rector van de St.Petruskapel, werd gemachtigd om hem te vertegenwoordigen ten overstaan van deken en kapittel van de St.Jan. Kort daarna overleed hij. Een grafsteen die aanvankelijk in een klooster lag maar later naar de St.Jan werd overgebracht vermeldt volgens Smits dat heer Thomas van Borken stierf op 17 december 1429 (anno XIIIIc XXIX). Uit het feit dat twee andere personen die op dezelfde steen vermeld staan, te weten heer Claes van Ravesteen en heer Peter Jan Marcelisszen, fraters van het klooster, respectievelijk in 1523 en 1561 overleden maakt hij op dat "1429" een verschrijving moet zijn voor "1529". Uit het testament van de Bossche kanunnik meester Goyart vander Heyden (zie nr.210) blijkt echter dat heer Thomas reeds vóór 22 december 1500 stierf. Meester Goyart legateerde toen namelijk een erfpacht aan de arme Fraters in de Hinthamerstraat die hij jaarlijks ontving uit de goederen van quondam dominus Thomas de Boirken. Heer Thomas zal derhalve gestorven zijn op 17 december 1499 (anno XIIIIc XCIX). 3)
|
Noten | |
1. | APB, St.Jan I, akte van de aartsdiaken van Kempenland d.d. 21 febr.1462; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 89; Bijlage II 5.41, 5.42, 5.57, 173.45, 283.1, 283.2, 306.11, 306.22, 306.23; GAH, RA 1233, fo.133r (6 sept.1464), RA 1240, fo.143v (1470/71), RA 1241, fo.2r (8 okt.1471), fo.31v (1471), RA 1242, fo.218r (1473), RA 1243, fo.186r (13 nov.1473), fo.193r, fo.290r, fo.387r (1473/74), RA 1244, fo.293v (1475), RA 1245, fo.1r (12 okt.1475), vgl. Thomas Borken (soen): RA 1210, fo.350r (18 aug.1440), RA 1238, fo.202r (24 juli 1469); Schutjes, Geschiedenis, IV 205; RANB, Coll.PG 286 (regest 196) (18 juni 1474). |
2. | Bijsterveld, Laverend, II 671 nr.2894; Keussen, Die Matrikel, II 34 nr.22; OLVB 52, band 4bis, fo.35r (1478/79), fo.177r, fo.181r (1481/82), fo.228r (1482/83). |
3. | Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 38, 262; Bijlage II 182.1, 235.2, 283.1, 283.2, 285.1; GAH, RA 1257, fo.517v (1487/88), RA 1263, fo.18v (1493/94), RA 1265, fo.42v-43r (12 apr.1496), fo.136r (10 febr.1496), fo.288r (1496), fo.436r (3 mrt.1496); Smits, De grafzerken, 123 nr.115; Zie ook: APB, St.Jan II, ongedateerde klad-overeenkomst tussen Hadewig vander Sluysen, vrouw van Marselis, en de kerkmeesters van de St.Jan. |