-- Luik, I.(L.) 1331-1347 (1328-1366) Den Bosch Heer Heinrik van Neynsel werd in Den Bosch geboren als zoon van Gerit van Neynsel en van Truda. De familie Van Neynsel, ook wel genoemd Van Neysel (zoals de notaris de naam in zijn onderschrift meestal schrijft), Neyseel, Neyensel en Neyenseel, ontleende haar naam aan het gehucht Nijnsel in de parochie St.Oedenrode. Ze vestigde zich in het midden van de dertiende eeuw in Den Bosch waar ze sindsdien tot de patriciërsfamilies behoorde. Van 1258 tot 1415 zaten er regelmatig Van Neynsels in de schepenbank. De eerste die als schepen wordt genoemd is een zekere Jan van Neynsel (1258-1274). Na hem was een Henric van Neynsel, vermoedelijk zijn zoon, schepen van Den Bosch (1279-1309). Op het einde van diens leven komen twee andere Van Neynsels naast hem voor als schepen: Gerit (1305-1307) en Adam (1310). Vermoedelijk waren zij broers van Henric hoewel ook niet uitgesloten is dat ze zijn zoons waren. Henric was getrouwd met een zekere Lery (Leria) en had een huis in de Hinthamerstraat. Hij was waarschijnlijk lakenkoopman want hij bezat een vak in de Bossche lakenhal. Later was dit vak eigendom van Wellen van Neynsel - waarschijnlijk zijn zoon of kleinzoon - die hieruit een erfcijns betaalde aan zijn broer Gerit van Neynsel. Deze laatste wordt al in een akte van 1306 vermeld als Gerardus de Neysel junior, terwijl toen onder meer Gerardus de Neysel en Woltherus, filius quondam dicti Nenne, als schepen optraden. Deze Woltherus Nenne overleed vóór 27 augustus 1314 als man van Hadewich van Neynsel. De beide broers Gerit en Wellen waren vervolgens zelf schepen, respectievelijk van 1323 tot 1336 en van 1330 tot 1335. Beiden waren ze getrouwd en hadden ze een aantal kinderen. 1) Gerit, die op 1 mei 1327 samen met enkele andere Bossche poorters een omgrachte hoeve kocht in Boekel in de parochie Uden, was getrouwd met Truda, dochter van een zekere vrouwe Katherijn Copkens. Ze hadden minstens drie kinderen: Katherijn, Gertruyt en de notaris heer Henric (zie onder). Katherijn was getrouwd met Jan van Endoven. Ze erfde van haar grootmoeder Katherijn één veertiende deel van een huis, erf en erfgoed in de Orthenstraat (later Hoge Steenweg) dat op 29 september 1342 door haar man in erfcijns werd uitgegeven aan Arnt Ysebout. Haar zuster Gertruyt wordt in het obituarium van de St.Jan vermeld als moeder van Jacop. Vermoedelijk hadden ze nog twee zusters: Hadewich en Agatha. Hadewich van Neynsel, begijn, wordt in het obituarium vermeld onder dezelfde datum als de notaris heer Henric van Neynsel, als Katherijn van Neynsel en als haar man Jan van Endoven. Hadewich komt voor als begijn van het Groot Begijnhof vanaf 1366 en als meesteres van hetzelfde begijnhof van 1370 tot 1383. Op 30 september 1390 maakte ze haar testament. Ze liet daarin onder meer haar kamer op het begijnhof na aan Katherijn, vrouw van Jan Berwout, met de uitdrukkelijke bepaling dat Jan Berwout daar niets over te zeggen zou hebben. Aan Jan, zoon van Herman van Endoven, waarschijnlijk haar zwager, liet ze een erfcijns na, terwijl ze aan haar zuster Agatha drie erfcijnzen vermaakte. Agatha moest ook samen met Mechtelt, dochter van Jacop Coptiten, optreden als haar executrice-testamentair. 2)
Gerits broer Wellen was getrouwd met een zekere Heylwich bij wie hij zes kinderen had: Dely, heer Thomas, heer Jan, Lery, Bertken en heer Henric. Deliana dicta Dely van Neynsel, weduwe van Gielis Gheerlecssoen, maakte op 21 mei 1364 in Den Bosch haar testament in het woonhuis van haar broer heer Thomas van Neynsel. Ze vermaakte daarin onder andere een hoeve gelegen "op Volkel" in Uden aan haar broers heer Thomas, rector van de parochie van Meerveldhoven (Mervelt), en heer Jan, rector van de parochie van Waalre en Valkenswaard, en aan haar zuster Leria dicta Lery. Dely's zuster Bertken kreeg niets omdat Dely haar eerder al een halve hoeve gelegen "op die Hove" in Uden had geschonken. Verder liet ze cijnzen uit een hoeve geheten "ter Loo" in Uden na aan Lery, natuurlijke dochter van wijlen [haar broer] heer Henric van Neynsel, en aan de broers Wellen en Willem van Neynsel en hun zuster Jutken. Op welke wijze de laatste drie aan haar verwant waren is niet duidelijk. Dely's broer heer Jan was op 15 januari 1352 aangesteld als rector van Waalre en Valkenswaard en bezat dit beneficie nog toen hij op 17 april 1370 overleed. In het obituarium van de St.Jan wordt hij samen vermeld met zijn ouders en zijn broers, de priesters Thomas en Henric van Neynsel. Zoals blijkt uit een akte van 9 oktober 1370 had heer Jan de lezing van hun jaargetijden en maandstonden in zijn testament verordend. Heer Thomas moet tussen 1364 en 1370 zijn overleden. Zijn zuster Lery, die ongetrouwd bleef en in 1390 lid werd van de O.L.V.-broederschap, maakte eveneens een testament. Hiervan is slechts een gedeeltelijk transsumpt bekend dat dateert van 15 januari 1393 en waaruit blijkt dat ze goederen legateerde aan de broers Ghijsbrecht en Jan, zonen van wijlen Goyart Sceyvel (zie nr.351). Ze liet tevens cijnzen na voor haar jaargetijde en dat van wijlen Goyart, zoon van genoemde Ghijsbrecht Sceyvel. In het obituarium van de St.Jan komen beiden inderdaad voor onder 29 september. Lery zal dus op 29 september 1392 zijn overleden. Haar zuster Bertken ten slotte was getrouwd met Jan van Loon en had van hem een zoon die zich heer Jan van Neynsel noemde. Hij werd tot priester gewijd in 1348/49. Kort daarvóór had hij het rectoraat van de kerk van Lille - St.Huibrechtslille bij Achel in het dekenaat Woensel - verworven, terwijl hij op 15 januari 1352 tevens gekozen werd tot deken van Woensel. In 1360 woonde hij vermoedelijk aan de Weverhuls, later Papenhuls geheten, waar hij ook een kamp bezat. Nog op 11 mei 1383 was her Jan, lantdeken van Woensel ende persoen te Lille als getuige aanwezig bij een wonderverhaal in de St.Jan. Zijn jaargetijde werd gelezen op 6 november en tevens samen met dat van zijn ouders op 1 februari, vermoedede sterfdag van zijn vader. 3)
Behalve heer Henric Gerits van Neynsel en heer Henric Wellens van Neynsel was er waarschijnlijk nog een derde priester die heer Henric van Neynsel heette. Op 14 maart 1355 droeg heer Peter, rector van de kerk van Loon op Zand, als executeur-testamentair van deze heer Henric van Neynsel, rector van het Catharina-altaar in de St.Jan, diens huis in de Hinthamerstraat alsmede enkele andere goederen en pachten over ten behoeve van een in dat huis te stichten gasthuis voor dertien arme vrouwen: het Neynselgasthuis. Dezelfde heer Henric wordt al in de akte die Jan Trippijn van Leuven (nr.392) op 2 augustus 1319 in de St.Jan opstelde onderaan in de getuigenlijst vermeld als [dominus] Henricus de Neysele, presbiter et capellanus in dicta ecclesia Beati Johannis dicti loci de Buschoducis celebrans. Hij overleed tussen 5 maart 1345 toen hij zijn testament maakte en 10 november 1352 toen hij in een akte werd omschreven als dominus Henricus dictus quondam de Neysel senior, presbiter. Hij was zeker niet dezelfde als de notaris heer Henric Gerits van Neynsel, die omstreeks 1330 nog geen priester was en rond 1360 nog leefde. Misschien is hij dezelfde als diens neef heer Henric Wellens van Neysel, die wordt genoemd in het eerder vermelde testament van Dely van Neynsel. In dat geval is het echter merkwaardig dat in de uittreksels van zijn eigen testament die in de akte van overdracht van 1355 werden opgenomen alleen een zuster en drie broers van hem worden genoemd die in het testament van Dely niet voorkomen: Aleyt, Adam, Robbert en Jan. Aleyt was getrouwd met een zekere Vanden Dike (de Aggere) en overleed reeds vóór 4 mei 1336. Op die dag droeg haar broer Adam in aanwezigheid de notaris heer Henric van Neynsel ten behoeve van de begijnen in de Infirmerie van het Groot Begijnhof een door Aleyt gelegateerde erfcijns over aan haar executeurs-testamentair heer Henric van Neynsel en heer Willem van Neynsel. Adam zelf wordt in de akte van 1355 genoemd als man van Heylwich. Nog op 29 december 1368 herriep hij alle beschikkingen die zijn vrouw in haar testament met betrekking tot hun woonhuis had gemaakt. Adam was in 1339/40 en 1366/67 schepen van Den Bosch en komt van 1362 tot 1371 ook voor als kerkmeester van de St.Jan. Van zijn broer Robbert of Robrecht is behalve de vermelding in de akte van 1355 niets bekend. Een hoogstwaarschijnlijk andere Robbertus van Neynsel kocht in 1405 nog land te Erp. Hij overleed kort vóór 9 september 1443 en liet in zijn testament een legaat na aan het Neynselgasthuis. Bij zijn vrouw Lysbeth had hij een dochter Robberta wiens weduwnaar heer Jan van Gestel, priester, het door Robbertus gekochte land te Erp in 1445 weer verkocht. 4)
Hun broer Jan ten slotte was getrouwd met Geerborg, dochter van Henric Moelen, zoon van Gerit Writer (Tornator). Hij bezat een erfgoed in de Hinthamerstraat tussen de Gerlingsbrug en de poort en was mogelijk dezelfde als de Johannes de Neynsel die in 1320 wordt genoemd als bezitter van een steenoven (lapificina) in Deuteren. Hij had een natuurlijke zoon Jacop aan wie op 10 november 1352 een verwant geheten Dirc van Brakel, zoon van wijlen heer Staes van Brakel, ridder, afstand deed van zijn naastingsrecht op het huis in de Hinthamerstraat dat door Jacops oom heer Henric tot gasthuis was bestemd. Jacop trouwde met Bele Cupers, weduwe van Arnt Cuper, en had bij haar een zoon Jan. Deze wordt regelmatig genoemd in verband met zijn halfbroer Jan Cuper, zoon van Bele en Arnt Cuper. Zo ontstond er tussen beiden een geschil over de eigendom van een aantal goederen naar aanleiding waarvan op 11 mei 1369 drie arbiters werden aangesteld. Deze bepaalden op 23 juni 1369 onder meer dat Jan Cuper de helft van de hoeve "ter Hommelheze" in Dinther mocht behouden, evenals het goed aldaar geheten "Cupers Cloet" en een stenen huis aan de Markt in Den Bosch. Deze goederen waren eerder door Jacop van Neynsel aan hem geschonken of verkocht. Verder mocht hij alle goederen die hij van zijn vader had geërfd behouden. Sinds 1368 bezaten Jan van Neynsel en Jan Cuper samen ook het goed de "Henxthovel" in Uden. 5)
Op 9 november 1378 maakte Jan Cuper in de St.Jan zijn testament ten overstaan van Jan van Mierde (nr.264). Uit het testament blijkt onder meer dat hij getrouwd was met een zekere Conegont en dat hij een natuurlijke dochter Bele had. Zijn halfbroer Jan van Neynsel benoemde hij tot executeur-testamentair. Op de achterzijde van het testament staat een uitgebreide aantekening die als volgt begint: "Dit is testament Johannis Cupers, ende was ghemaect int jaer des scependoms Willem Coptiten, Ghybken Ghysken ende Willem Aert Tielkens soen, doen si den voerschr. Johannes deden vanghen ende opten steen legghen teghen recht als om weghemeester vanden broede te wesen ... ." Uit het verdere relaas blijkt dat de schepenen hem gevangen hadden laten zetten omdat hij weigerde de functie van broodweegmeester of enig ander stadsambt op zich te nemen totdat een schuld die het stadsbestuur nog bij hem had uitstaan betaald zou zijn. Mogelijk had hij de gevangenis weten te ontvluchten en had hij in de St.Jan asiel gezocht. Op 7 augustus 1381 voegde hij bij de St.Jan ten overstaan van Adam van Mierd nog een codicil aan zijn testament toe. Hij legateerde daarin onder meer zijn op één na beste zeekist aan zijn verwant Thomas de verwer uit Uden. Aan zijn verwanten Henric en Goyart, zonen van wijlen Jan van Uden, vermaakte hij zijn huis en erf in de Kerkstraat bij de oude stadsmuur, alsmede zijn volledige wapenrusting en zijn beste zeekist (cista dicta "zeekist"). Zijn boeken liet hij na aan (zijn dochter ?) Bele, echtgenote van Andries Tymmerman. Twee jaar later blijkt Jan Cuper spoorloos uit de stad verdwenen te zijn. Op 19 september 1383 droeg Margriet, dochter van Henric Godevartssoen, aan de meester van de Tafel van de H.Geest in Den Bosch twee erfpachten over die door Jan Cuper op zijn hoeve "ter Hommelheze" waren gevestigd. Daarbij werd tevens bepaald dat Margriet en Jan van Neynsel de Tafel van de H.Geest schadeloos zouden stellen als Jan Cuper in Den Bosch zou terugkeren, als vernomen zou worden dat hij zich in de omgeving ophield of als twee getuigen onder ede zouden verklaren dat hij nog in leven was. Jan van Neynsel, die tussen 1379 en 1392 driemaal schepen was, maakte zelf op 20 juli 1398 zijn testament in zijn woonhuis bij de Markt nadat hij een beroerte had gehad. Van het testament is slechts een uittreksel bewaard dat een legaat bevat aan de Tafel van de H.Geest. Vermoedelijk was de Jacop van Neynsel die op 9 februari 1396 genoemd wordt als man van Dircxke, dochter van Goyart van Erpe en van jonkvrouw Lyesbeth, dochter van heer Goyart van Os, ridder, zijn zoon. Deze Jacop was tussen 1400 en 1415 viermaal schepen van Den Bosch. 6)
De notaris heer Henric van Neynsel wordt voor het eerst vermeld op 31 december 1328 toen hij een akte schreef voor Tielman van Zon (nr.363). In de akte hechtten acht erfgenamen van Marselis van Keulen hun goedkeuring aan diens testament. Hetzelfde deed op 15 januari 1329 een negende erfgename in een akte die eveneens door heer Tielman werd opgesteld en door heer Henric werd geschreven. In beide gevallen wordt heer Henric aangeduid als openbaar notaris maar niet als priester. Op 22 februari 1329 droeg Jan Lysscep een erfcijns over aan heer Henrics vader Gerit, onder voorwaarde dat de cijns zou worden aangewend tot het zieleheil van Marselis van Keulen. Gerit zelf, zijn schoonmoeder Katherijn, zijn vrouw Truda, zijn zoon Henric en hun erfgenamen zouden de cijns moeten besteden aan lakens en schoenen voor de armen. Op 21 april 1365 werd de cijns verkocht door heer Mathijs Scilder (nr.353) die bij die gelegenheid net als in een akte uit 1400 wordt vermeld als een erfgenaam van Gerit. Heer Henric stelde tussen 1331 en 1347 een tiental notariële akten op die hij op twee na zelf ingrosseerde. Een akte uit 1335 dicteerde hij aan zijn klerk Lambrecht die Smyt (nr.122) en in 1347 liet hij een akte uitschrijven door de klerk Peter Vleeminc van Brugge. Heer Henric, die zijn voornaam ook wel schreef als Heinricus, voorzag zijn akten van een signet dat de vorm had van een bloem met daarin een molenijzer. Dit teken komt ook voor op de schepenzegels van zijn verwanten. Op 10 januari 1334 werd Henricus Gerardi de Neynsel de Buscoducis, publicus imperiali et curie nostre predicte notarius, door de officiaal van Luik gemachtigd om alle akten die heer Willem vanden Bosch, ridder en heer van Erp, zou willen laten maken voor hem op te stellen. Een dergelijke commissie was eerder al gegeven aan Robbert van Dordrecht (Robertus de Dordraco) die op 26 februari 1332 te Heusden het testament van heer Willem vanden Bosch had opgesteld. Heer Henric stelde vervolgens twee codicillen voor heer Willem op en ook een akte waarbij deze zijn huis in de Hinthamerstraat bij de Gerlingsbrug schonk aan de Clarissen om er hun klooster te vestigen. Zijn hoedanigheid van notaris van het Luikse hof vermeldde heer Henric niet altijd in zijn onderschrift. 7)
Heer Henric, die in de commissieakte van 1334 nog steeds niet als priester werd aangeduid, moet toch omstreeks 1330 reeds tot priester zijn gewijd. De O.L.V.-broederschap betaalde namelijk in dat jaar 3 groten aan heren Heinrike van Neynsel voor een notariële akte. Vóór 6 november 1341 werd hij ook gekozen tot deken van Cuijk want in een codicil dat hij toen voor heer Willem in diens naam en onder diens zegel opstelde legateerde deze aan dominus Henricus Gerardi de Neynsel, nunc decanus concilii Kukensis, voor de duur van diens leven de tiende van Haaren terwijl hij hem bovendien ook toevoegde aan de uitvoerders van zijn testament. Na heer Willems dood aanvaardden op 17 oktober 1344 Jan, abt van Berne, heer Henric, deken van Cuijk, Henric van Wylre als gemachtigde van heer Dirc van Hoerne, heer van Kranenburg, en Jacop Coptyt, voormalig dienaar van heer Willem, de executele van diens testament onder voorwaarde dat zij niet verantwoordelijk zouden worden gesteld als mocht blijken dat heer Willem meer had gelegateerd dan hij had achtergelaten of als bepaalde tienden die hij had vermaakt door lokale heren werden betwist. Heer Henric wordt daarna nog regelmatig als deken van Cuijk genoemd. Zo was hij op 10 februari 1361 als getuige aanwezig bij getuigenverklaringen die door Heylwich van Arendonc, meesteres van het Neynselgasthuis, en de moeders van
de Zwartzusters aan de Weverhuls en de Triniteit werden afgelegd over bepaalde cijnzen die door een poorter aan de Zwartzusters waren nagelaten. Op 15 mei van datzelfde jaar waren [domini] Henricus de Neynsel, Cukensis, et Johannes de Neynsel, Woncellensis conciliorum decani, als getuige aanwezig bij het testament van Jan Toenys Vinschot die daarin onder meer opdracht gaf tot de stichting van het Anthoniusgasthuis. Heer Henric en heer Jan bevestigden toen tevens hun zegels aan dit testament dat alleen in afschrift bewaard is. In het testament dat Fissy Borchgraven kort vóór 2 april 1365 maakte liet zij aan heer Henric een lijfrente van 16 pond na. Ten slotte is er in een akte van 1 augustus 1371 nog sprake van een huis aan de Huls - waarschijnlijk weer de Weverhuls, later Papenhuls geheten - tegenover de hoeve van heer Henric van Neynsel, deken van Cuijk. Vermoedelijk was hij echter inmiddels op 8 november 1366 overleden. 8) |
Noten | |
1. | Jacobs, Justitie, 39, 245-257, vgl. p.259 (1367/68: Wellen van Neynsel); GAH, RA 1176, fo.321r (29 dec.1383), RA 1179, p.144 ( - mrt.1392), RA 1182, fo.36v (26 apr.1400); Spierings, Het schepenprotocol, 270-271; APB, St.Jan II, Obituarium, p.28, vgl. p.129 (26 apr.: Henricus de Neysel), p.306 (20 okt.: Henricus de Neyseel en zijn vrouw Aleydis); Camps, Oorkondenboek, I 839 nr.702; GAH, THG 81a (27 aug.1314), 89a (26 aug.1315). |
2. | Van Rooij, Het oud-archief, II 8 nr.12, vgl. 73 nrs.258-260; GAH, THG 175 (22 febr.1329), 256a (29 sept.1342), 1044 (16 sept.1389); Bijlage II 152.14, 258.5, 264.13, 264.24, 318.19, 318.30 (Hadewich van Neynsel krijgt legaat van 2 dubbelmottoenen), 353.30; APB, St.Jan II, Obituarium, p.90, p.325; Vgl.: OLVB 52, band 0, fo.3r-v (1329/30), fo.8r (1340/41) (Ar of Arde de Neysel ontvangt loon voor diverse werkzaamheden). |
3. | Bijlage II 237.23, 264.10, 264.14 (heer Jan van Neynsel, deken van Woensel, wordt aangesteld als executeurtestamentair en ontvangt 1 mottoen), 264.23, 264.24, 297.1, 351.5, 353.8, 353.20, 381.2; Van Rooij, Het oud-archief, II 73 nrs.258-260, 75-76 nrs.269 en 270; OLVB 49, fo.25v; APB, St.Jan II, Obituarium, p.45, p.120, p.285, p.323, vgl. p.89 (17 mrt.: dominus Henricus de Neyseel, presb.); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.113, p.127; Analecta Vaticano-Belgica, I 599 nr.2313, 608 nr.2347; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 156; OLVB 52, band 0, fo.17v (1348/49); Brouette, "Les doyens", 61 (1975/76) 16; GAH, GB 30 (10 apr.1360); Hens e.a., Mirakelen, 251 nr.72, zie ook 186 nr.9, 582 nr.365; Vgl.: GAH, THG 137 (1 juli 1321) (domicella Bertha de Neynsel). |
4. | Bijlage II 50.2, 131.9, 131.11, 131.14, 131.24, 131.27, 200.8, 200.11, 237.17, 237.30, 277.5, 310.11, 318.20 (Genta de Neynsel, zuster in het Neynselgasthuis), 353.19, 392.1; GAH, OA A541, fo.25r-26r (5 mrt.1345), fo.192r-196v (14 mrt.1355); Volgens Van Sasse van Ysselt bleef het gasthuis van zijn stichting tot 1811 gevestigd in een houten huis in de Hinthamerstraat dat in 1839 werd afgebroken, zie: Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 165-166; Coopmans, De rechtstoestand, 28; APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.224, vgl. p.225; Jacobs, Justitie, 257, 259; GAH, THG 379a (31 dec.1354), 515 (2 sept.1363); Van Rooij, Het oud-archief, II 96 nr.346, 272 nr.1003; Juten, "Het Neynselsgasthuis", 253-255; Vgl.: APB, St.Jan II, Obituarium, p.89 (17 mrt.: dominus Henricus de Neyseel, presb.), p.90 (18 mrt.: Adam de Neyenseel en zijn zoon dominus Henricus dictus Stempel, presb.), p.108 (5 apr.: Adam de Neyseel), p.288 (2 okt.: Adam de Neyenseel e.a.). |
5. | GAH, AVMGH 4, fo.204r (28 juni 1388); Bijlage II 237.5; APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.161; GAH, RA 1175, fo.102v (27 apr.1368); GAH, THG 130 (8 okt.1320), 357a (12 okt.1352), 380 (12 jan.1355), 434 (8 mei 1358), 547a (17 juni 1364), 555 (28 jan.1365), 555a (idem), 599 (9 febr.1367), 637 (15 mei 1368), 655 (11 mei 1369), 661 (23 juni 1369), 669 (14 dec.1369), 670 (idem); GAH, NGH 2 (10 nov.1352); Vgl.: APB, St.Jan II, Obituarium, p.16 (3 jan.: Johannes de Neyenseel, filius Henrici de Neyenseel); OLVB 49, fo.25r-v (Johannes Neynsel senior, overl. ca.1360, Jacobus de Neynssel, overl. ca.1369); OLVB 52, band 0, fo.6r (1335/36), fo.9v (1341/42), fo.11v (1343/44), fo.12v (1344/45), fo.47r (1368) (Copken van Neysel). |
6. | Bijlage II 202.1, 264.46, 264.51; GAH, THG 831 (9 nov.1378), 863a (7 aug.1381), 925 (19 sept.1383), 926 (idem); Jacobs, Justitie, 260-262; GAH, RA 1180, p.545 (9 febr.1396); Spierings, Het schepenprotocol, 247-248. |
7. | Bijlage II 277.1 t/m 277.10, 363.1, 363.2, 413.3; GAH, THG 175 (22 febr.1329), 559 (21 apr.1365); Spierings, Het schepenprotocol, 271; GAH, RA 1182, fo.36v (26 apr.1400); GAH, OA, Schepenzegels, nr.20; Mosmans vermeldt heer Henric als notaris vanaf 1326, zie: Mosmans, "De middeleeuwsche notarissen", 185. |
8. | Bijlage II 131.2, 200.5, 237.25.3, 353.8, 413.3; OLVB 52, band 0, fo.3r (1329/30); ABH, OPA Nuland, afschrift van een akte de bisschop van Luik d.d. 26 febr.1359; GAH, RA 1175, fo.279v (1 aug.1371), RA 1178, fo.49v (19 aug.1388), RA 1190, fo.345v (15 febr.1418); APB, St.Jan II, Obituarium, p.325; OLVB 49, fo.25v. |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 568
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 96, 96n, 100, 271
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 146, 320