Cler./ -- Luik, I.L. 1361-1403 (1361-1403) Den Bosch (Heer) Adam van Mierd, Adaem van Mierde, Daem van Miert, werd in Den Bosch geboren als zoon van Henric van Mierd(e) die waarschijnlijk smid van beroep was en die op 5 maart 1367 als lid van de O.L.V.-broederschap overleed. Behalve Adam had hij nog minstens drie andere kinderen: Heilwich, frater Henric en heer Jan. Heilwich wordt vermeld als eigenares van een huis, erf en hof in Oirschot. Ze overleed vóór 23 februari 1384. Haar broer Henric trad in in het klooster Porta Coeli bij Den Bosch en overleefde zijn broer Adam. Dat laatste geldt ook voor heer Jan van Mierde die net als Adam onder meer notaris was (nr.265). Daarnaast had Adam waarschijnlijk nog twee zusters: Guedelt en Lysbeth. Beiden worden genoemd als dochters van de smid Henric van Mierde. Lysbeth was bediende van heer Dirc Gheghel (nr.131) en maakte op 26 oktober 1367 in diens woonhuis haar testament. Heer Dirc zelf was kort daarvoor overleden. In het testament benoemde Lysbeth een zekere Henric Buc tot haar enige erfgenaam. Adams vader was waarschijnlijk tweemaal getrouwd, eerst met een zekere Hille en later met Aleyt, dochter van Jan van Arkel. Vermoedelijk waren Adam, Heilwich, en misschien ook Guedelt en Lysbeth, kinderen van Henrics eerste vrouw. Heilwich zal getrouwd zijn geweest met Peter van Acht die in het obituarium van de St.Jan onder 5 maart als schoonzoon van Henric en Hille wordt vermeld. Op dezelfde dag werd het jaargetijde gevierd van heer Jan van Mierde en zijn moeder Aleyt. In een akte uit 1395 worden heer Jan en frater Henric van Mierde inderdaad vermeld als zoons van Henric van Mierde en van Aleyt van Arkel die toen beiden reeds waren overleden. In dezelfde akte wordt verder nog een zuster van Aleyt genoemd: Sophie. Vermoedelijk was Aleyt een verwante van Agnees van Arkel, de vrouw van Adam van Mierde, en was Henric met haar getrouwd ná het huwelijk van zijn zoon. Dergelijke tweede huwelijken met verwanten van de echtgenotes van zonen kwamen wel vaker voor (vgl. nrs.79, 153 en 170). 1) Adam had verder nog een oom Daniel. Op 16 augustus 1359 beloofde Adams vader Henric namelijk dat hij aan zijn broer Daniel een erfcijns zou betalen uit het derde deel van een huis met erf aan de Beurde dat vroeger toebehoorde aan Adam van Berse en dat deels binnen, deels buiten de stadsmuur was gelegen. Hetzelfde huis wordt in 1361 vermeld als woonhuis van Adam van Mierde. Zijn oom Daniel, die ook wel Denkinus of Deenken van Mierd werd genoemd, ontving van 1338 tot 1360 regelmatig bedragen van de O.L.V.-broederschap voor zijn werkzaamheden. Uit één post in de rekening van 1344 blijkt dat deze werkzaamheden bestonden uit het schrijven of copieëren van boeken: "Item 50 solidi Denkino de Mierde, pro scriptura missalis nostri". Daniel overleed omstreeks 1360 als lid van de broederschap en liet bij zijn vrouw Katherijn, dochter van Marghardis, een natuurlijke zoon achter: heer Jan van Mierde (zie nr.265). Daniel en Henric waren hoogstwaarschijnlijk zoons van de voller Jan van Mierd en hadden in dat geval nog twee broers: Adam en Herman. De laatste werd ook wel Herman Cleynael genoemd. Volgens een Bossche schepenakte gingen Adam en Herman op 10 april 1360 - het jaar waarin Daniel vermoedelijk overleed - een erfscheiding aan waarbij Herman een huis en erf aan de Wevershuls kreeg toebedeeld, alsmede drie erfcijnzen uit goederen in Den Bosch en Den Dungen. Adams deel wordt in dezelfde akte niet vermeld. Hun vader Jan was in 1360 inmiddels gestorven. Volgens het obituarium van de St.Jan werd zijn jaargetijde gehouden op 11 juli, samen met dat van zijn zuster Bessel, echtgenote van de wever Ghijb Scermer. Mathijs Scermer, zoon van Ghijb Scermer, droeg op 22 augustus 1376 aan de notaris Adam van Mierde een erfcijns over uit een erfgoed in de Verwerstraat. Ten slotte wordt in het obituarium van de St.Jan onder 13 mei ook nog het jaargetijde vermeld van een Amilius de Mirde, smid, en van diens vrouw Heylwich. Ook zij zullen aan Adam verwant zijn geweest. Amilius had een schoonzoon Jan van Mellicrode die op 30 januari 1337 ten bate van hem afstand deed van zijn rechten op een erfpacht uit goederen te "Mellicrode" in Oirschot. 2)
Adam komt in Den Bosch als notaris voor van 1361 tot 1403. Waarschijnlijk leerde hij het vak van heer Mathijs Scilder (nr.353). Deze ingrosseerde zijn akten meestal zelf maar had de gewoonte om in de onderschriften van grossen die door een ander waren geïngrosseerd ook de naam van de schrijver te vermelden. In akten van 25 november en 2 december 1359 vermeldde hij dan ook dat ze geschreven waren door Adam de Mierd, clericus, terwijl hij in een akte van 21 augustus 1361 als schrijver noemde Adam de Myerd, clericus, notarius publicus. Adams eerste notariële akte dateert van 18 juli 1361 zodat hij waarschijnlijk in 1360 of in het begin van 1361 tot notaris werd benoemd. In 1378 ingrosseerde hij nog eenmaal een akte voor heer Mathijs, van wie hij het gebruik overnam om de naam van de schrijvers in zijn onderschrift te vermelden. Als zodanig noemt hij achtereenvolgens Johannes de Mierd, frater meus notarii (nr.265) (1376), dominus Johannes de Mierd, presbyter, frater meus notarii (1378), Petrus Pulslauwer, notarius publicus (nr.318) (1379), Godescalcus de Embrica (1388, 1399), dominus Paulus Borchgarts, presbiter (nr.382) (1394), en Johannes dictus Swartinc, clericus Padebornensis diocesis (nr.385) (1397). Van hen werden heer Jan van Mierd, heer Pauwels Borcharts van Zulichem en Jannes Swertinc waarschijnlijk door Adam tot notaris opgeleid terwijl Godschalc van Emmerich enige tijd als zijn klerk gefungeerd zal hebben. Adam ondertekende zijn akten aanvankelijk als Adam de Mierd de Buschoducis maar moderniseerde dit later tot Adam de Mierde de Buscoducis. Verder noemt hij zich aanvankelijk clericus, terwijl hij na zijn priesterwijding in 1397/98 iedere standvermelding weglaat. 3)
Behalve in de huizen van de betrokken partijen en in zijn eigen woonhuis aan de Beurde instrumenteerde Adam ook vaak in het H.Geesthuis (1361-1395), de St.Jan (1361-1387), en het Stadhuis (1367-1403). Vermoedelijk had Adam een speciale band met de Tafel van de H.Geest, zoals ook uit de keuze van zijn executeurs-testamentair kan worden opgemaakt, maar de aard van die band is onbekend. Misschien was hij er enige tijd als klerk werkzaam. De meeste van de akten die hij in de St.Jan opstelde werden vervaardigd voor de O.L.V.-broederschap, waarvan Adam gezworen lid was. De broederschap had in de St.Jan haar eigen kapel met daarin sinds 1381 ook het O.L.V.-beeld. Adam was er in 1382 en 1383 driemaal getuige van wonderverhalen. In vijf van de akten die hij in de St.Jan opstelde treedt heer Mathijs Scilder als getuige op en in één geval is deze als proost van de O.L.V.-broederschap bij de handeling betrokken. Heer Mathijs vervulde deze functie van 1361 tot 1369 en in 1376. In 1369 stond Adam hem als tweede proost terzijde. Verder komt Adam van 1367 tot 1387 ook veelvuldig als notaris voor in de rekeningen van de broederschap, die zijn carrière een belangrijke impuls zal hebben gegeven. Hij maakte in deze periode ten minste veertien akten voor die instelling. Daarna wordt hij in de rekeningen minder vaak vermeld en dan nog hoofdzakelijk in verband met vergaderingen die bij hem thuis werden gehouden. Hij vervaardigde na 1387 nog maar vier akten voor de broederschap, waarvan hij de laatste in 1401 gratis maakte om de kosten van een maaltijd te drukken. Een andere wijziging is dat Adam, die in de rekening van 1375/76 voor het laatst bij zijn naam Daem van Mierde wordt vermeld, vanaf 1387 steeds meester Daem van Mierde wordt genoemd. 4)
Deze veranderingen werden waarschijnlijk veroorzaakt door een statusverhoging die plaatsvond in het kader van zijn administratieve loopbaan op het Stadhuis. Blijkens de plaatsvermeldingen in zijn notariële akten zal hij daar vanaf 1367 of eerder werkzaam zijn geweest. Aanvankelijk werkte hij waarschijnlijk als ingrosseerder voor de twee à drie stadsklerken die in de tweede helft van de vijftiende eeuw op de schrijfkamer of secretarie gelijktijdig actief waren. Op 3 januari 1383 verhuurde heer Geerlic van Ghemert (zie nr.136) met ingang van 24 juni 1384 voor vier jaar het officium scribatus oppidi de Busco aan Jan vanden Cloet (nr.144) en aan Adam van Mierde. Adam was dus zeker vanaf 1384 stadsklerk, aan welke functie hij misschien ook de titel "meester" ontleende. Het is echter niet uitgesloten dat hij het schrijfambt eerder ook al had gehuurd en dus bijvoorbeeld sinds 1376 of 1380 stadsklerk was. In ieder geval bleef hij als zodanig fungeren tot aan zijn dood in 1403. Hij deelde het ambt behalve met Jan vanden Cloet ook met meester Jan van Best (nr.44) en Arnt Rover Boest (zie nr.57). Jan vanden Cloet (1369-1387) en Arnt Rover Boest (1380, 1394) komen tevens als getuige voor in Adams notariële akten. Zo niet meester Jan van Best die pas rond 1400 stadsklerk werd. Verder wordt ook de clericus Boudewijn die Gruyter van Os in Adams akten veelvuldig als getuige genoemd, meestal bij handelingen die plaatsvonden in het H.Geesthuis maar in twee gevallen ook bij handelingen in de schrijfkamer van het Stadhuis. Misschien was ook hij dus stadsklerk, hoewel uit de tweede helft van de veertiende eeuw - afgezien van de ene vermelding uit 1383 - geen namen van stadsschrijvers zijn overgeleverd. In 1390 figureert Adam onder de getuigen die in Boudewijn die Gruyters testament worden genoemd, terwijl in een codicil bij Adams eigen testament uit 1403 als getuigen onder meer worden vermeld Arnoldus dictus Rover Boest [et] magister Johannes de Best, clerici seu scriptores prescripti opidi de Buscoducis. 5)
Niet alleen als stadsklerk maar ook als notaris schreef Adam in het Bosch' protocol tal van concepten. Het betreft daarbij vrijwel steeds niet-geparafeerde notariële bijschriften bij concepten van schepenakten. Slechts enkele van zijn notariële concepten staan op zichzelf en zijn wèl voorzien van een handtekening of paraaf. Zo beoorkondde hij op 24 juli 1394 in de schrijfkamer in aanwezigheid van Jan vanden Cloet en Arnt Rover Boest de erkenning door Jan van Ghemert dat deze een schuldbewijs had overgenomen van een zekere Bettinus de Monte (zie nr.144). Op 1 september 1397 maakte Lodewich, zoon van Coel Coel Willems soen van Maren, op dezelfde plaats zijn testament ten overstaan van hem, terwijl jonkvrouw Mechtelt, dochter van Lonys van Kessel, er op 9 maart 1403 nog in zijn aanwezigheid beloofde bepaalde goederen te zullen overdragen aan Henric vander Voert. Alle drie de concepten zijn geschreven in de hand die ook de schepenconcepten op dezelfde bladzijden schreef zodat we mogen aannemen dat Adam inderdaad tot in 1403 als stadsklerk bleef fungeren. Dit ondanks zijn priesterwijding die tussen 14 augustus 1397 en 8 augustus 1398 plaatsvond, waarschijnlijk in het laatste jaar. Her Adam van Mierde ontving in 1401 dan ook net als de twee andere klerken, meester Jan van Best en Roever Boest, vier kwarten wijn van de stad voor zijn werkzaamheden over de periode van 1 oktober 1400 tot pasen 1401. Een vermelding in de rekening lopend van pasen tot 1 oktober 1402 is minder eenduidig. Er is dan net als in een rekening uit 1406 sprake van vijf stadsklerken die echter niet bij naam worden genoemd. In 1402 volgt onmiddellijk op de post die melding maakt van vier kwarten wijn voor ieder van de vijf stadsklerken een post van acht kwarten wijn voor her Adam van Mierde, "van sinen altaer". Deze kwarten ontving hij op dezelfde feestdagen als de vijf klerken. Blijkbaar bediende hij in 1402 dus namens de stad tevens een altaar en kreeg hij daarom een dubbele portie. 6)
Op het einde van zijn leven werd Adam van Mierde nog kanunnik en deken van het St.Janskapittel. Oudere geschiedschrijvers verwarren hem veelal met Adam die Lu die omstreeks 1366 pastoor was van Orthen en Den Bosch en die dat jaar tevens de eerste deken van het nieuwe kapittel werd. Vermoedelijk deed deze in 1367 alweer afstand van zijn waardigheid. Volgens andere schrijvers, zoals Schutjes, zou Adam van Mierde in 1397 deken zijn geworden nadat zijn voorganger heer Wouter Mostart in 1396 afstand had gedaan van die functie. Dit is echter niet juist want in een akte van 14 december 1397 wordt heer Wouter nog steeds deken genoemd. Dat hij inderdaad afstand van de dekenij deed blijkt uit een akte van 1405 waarin hij samen met de deken Gielis van Gerwen als kanunnik wordt genoemd. Zijn resignatie vond echter niet plaats in 1396, maar vermoedelijk kort vóór 7 september 1402, de datum waarop Adam van Mierde in de bronnen voor het eerst als kapitteldeken wordt genoemd. 7)
Voordat Adam priester werd was hij getrouwd geweest met Agnees van Arkel. Ze was een dochter van Henric van Arkel en had twee zusters: Katherijn en Geertruyt. De notaris en stadssecretaris Rutger van Arkel (nr.14) was een kleinzoon van Geertruyt en dus een achterneef van Agnees. Adam had bij zijn vrouw één dochter: Hille. Deze was getrouwd met Jan die Groet van Herlaer, zoon van Jan die Groet van Herlaer, en woonde in haar vaders huis aan de Beurde. Jan die Groet maakte er op 1 april 1407 zijn testament en voegde daar op 27 maart 1408 nog een codicil aan toe. Hij overleed in hetzelfde jaar als gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap. Zijn vader was al rond 1396 als zodanig overleden. Hille leefde in ieder geval nog op 22 juni 1439 toen heer Willem Voet (zie nr.408) een huis met tuin in Eersel ten behoeve van haar overdroeg aan haar zoon Jan die Groet. Deze enige kleinzoon van Adam van Mierde leefde nog in 1450 nadat zijn moeder waarschijnlijk omstreeks 1445 was overleden. 8)
Op 17 maart 1403 maakte heer Adam van Mierde, deken van de Bossche St.Jan, zijn testament ten overstaan van heer Willem Haghen uit Hilvarenbeek (nr.161). Hij lag toen ziek op bed in zijn woonhuis aan de Beurde, net buiten de stadsmuur. In het testament vermaakte Adam aan het St.Janskapittel de inkomsten uit het annus gratie van zijn prebende. Aan zijn dochter Hille en haar man legateerde hij zijn woonhuis. Verder had Adam tussen 1376 en 1400 - met name in de jaren 1389-1391 en 1400 - vele tientallen erfpachten en erfcijnzen verworven en bezat hij in 1403 behalve zijn woonhuis nog eens vijf hoeven in Dinther, Helvoirt en St.Oedenrode. Het grootste deel van deze bezittingen bestemde hij voor de stichting van twee gasthuizen in Den Bosch, één voor mannen en één voor vrouwen. Het mannengasthuis moest na de dood van zijn dochter en schoonzoon worden gevestigd in zijn woonhuis. Verder liet hij aan dit gasthuis een hoeve na in Dinther, twee hoeven in Helvoirt en alle cijnzen en pachten die hij bij het overlijden van zijn vrouw Agnees bezat. Aan het vrouwengasthuis vermaakte hij een hoeve in Helvoirt en al zijn roerende goederen. Bovendien moesten de goederen die hij aan zijn broers heer Jan en frater Henric vermaakte na hun dood eveneens aan dit gasthuis toekomen. Aan heer Jan legateerde hij een hoeve geheten "die Groetdonc", gelegen te Eerde onder St.Oedenrode, en bovendien alle pachten die hij na de dood van zijn vrouw had verworven. Alle cijnzen die hij in dezelfde periode had verworven vermaakte hij aan frater Henric. Tot executeurs-testamentair benoemde Adam zijn broer heer Jan, zijn schoonzoon Jan die Groet en tevens Henric Matheeuss die toen meester van de Tafel van de H.Geest was. 9)
Op 20 en 24 maart 1403 voegde Adam nog twee codicillen toe aan zijn testament. In het eerste maakte hij goederen vrij voor de stichting van missen aan het altaar van St.Laurentius. Verder lijkt zijn broer heer Jan enigszins in ongenade te zijn gevallen. Zo bepaalde Adam dat deze alle beesten behorend bij de hoeve in St.Oedenrode moest afstaan aan de bewoner van die hoeve. Bovendien hield Adam er rekening mee dat heer Jan zijn schoonzoon Jan die Groet door woorden of daden zou beledigen. In dat geval zou heer Jan zijn legaten verliezen aan het vrouwengasthuis en tevens ontheven worden van zijn taak als executeur-testamentair. Tot opvolgers van zijn executeurs-testamentair wees Adam aan de oudste als Bosch' poorter geboren kanunnik van de St.Jan, de oudste schepen van Den Bosch, en de meester van de Tafel van de H.Geest. In zijn tweede codicil van 24 maart 1403 herriep Adam ten slotte een legaat dat hij in een eerder testament had vermaakt aan Heilwych, weduwe van Andries Mols, en tevens alle andere legaten die in tegenspraak waren met de bepalingen in zijn nieuwe testament en codicillen. Vermoedelijk gaat het om een testament dat hij samen met zijn vrouw Agnees had gemaakt. Adam van Mierde overleed op 25 maart 1403. Op 27 maart werden zijn notariële protocollen door de officiaal van Luik toegewezen aan heer Pauwels van Zulichem (nr.382) die ze in ontvangst nam van Adams executeurs-testamentair. Op 27 september 1445 stelden hun opvolgers de statuten voor het mannengasthuis op waaruit onder andere blijkt dat dit gasthuis - net als het vrouwengasthuis - behalve een meesteres 13 personen zou herbergen. De statuten dienden onder meer tot voorbeeld voor het gasthuis van Jan van Spreuwel in Hilvarenbeek (1452). Het mannengasthuis bleef gevestigd in Adams huis aan de Beurde, net buiten de stadsmuur bij een waterpoort, tot het in 1542 bij het bouwen van een nieuw stuk stadsmuur werd afgebroken. De bewoners werden toen overgeplaatst naar een huis in de Schilderstraat. Het vrouwengasthuis was al in 1432 aan de Papenhuls gevestigd. In 1744 werd het ondergebracht in een huis naast het mannengasthuis in de Schilderstraat. 10)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1180, p.507 (ca.20 okt.1395), RA 1186, fo.213r (27 juli 1409), RA 1214, fo.208r (3 aug.1444), vgl. RA 1179, p.268-269 (1391/92); Bijlage II 152.4, 161.1; OLVB 49, fo.25v; OLVB 52, band 0, fo.42v (1366); APB, St.Jan II, Obituarium, p.77; GAH, AVMGH 4, fo.75r-v (23 febr.1384); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.95; GAH, THG 952 (4 dec.1384); Zie ook: Mosmans, "Adam van Mierd en het Bossche kapittel," 151-170. Doordat Mosmans zich bij het schrijven van dit artikel meer liet leiden door zijn katholiek "gevoelen" dan door de bronnen bevat het in tegenstelling tot zijn latere artikelen ook meer onjuistheden dan feiten. |
2. | Bijlage II 264.2, vgl. 1.23 (legaat aan Heilwigis de Mierde, consanguinea domini quondam Ade de Mierde); OLVB 49, fo.25r, vgl. fo.31r; OLVB 52, band 0, fo.6r (1338/39), fo.8r (1340/41), fo.9v (1341/42), fo.12r (1343/44), fo.28v (1356/57), fo.32r (1359/60); APB, St.Jan II, Obituarium, p.146, p.205, p.236; GAH, RA 1179, fo.46r (17 febr.1391); GAH, AVMGH 4, fo.8r (29 juni 1363), fo.15r-v (22 aug.1376), fo.23v (16 aug.1359), fo.24r (11 mrt.1372), fo.24v (7 juli 1385); GAH, GB 30 (1 apr.1360); GAH, THG 210 (30 jan.1337), zie ook 257 (30 sept.1342), 423 (21 sept.1357); Vgl.: Van Rooij, Het oud-archief, II 27 nr.85. |
3. | Bijlage II 353.5, 353.6, 353.11, 353.34, 264.1 t/m 264.74; Mosmans noemt hem reeds als notaris in 1360, zie: Mosmans, "De middeleeuwsche notarissen", 185. |
4. | Bijlage II 264.1 t/m 264.74, zie ook 326.1, 353.34; GAH, THG 706 (3 apr. t/m 5 juli 1371: getuigenverhoor in opdracht van de officiaal ten behoeve van de Tafel van de H.Geest, zie notaris nr.318); Hens e.a., Mirakelen, 177 nr.5, 186 nr.9, 201 nr.23; OLVB 49, fo.11r; OLVB 52, band 0, fo.47r (1367/68), fo.48r (1369/70), fo.49v (1369/70), fo.51v (1370/71), fo.59v (1373/74), fo.62r (1374/75), fo.65r (1375/76), fo.109r (1386/87), fo.137v (1393/94), fo.152r, fo.153r (1396/97), band 1, fo.8r (1400/01), fo.11v, fo.14r (1401/02); Andere verwijzingen naar notariële akten: Bijlage II 1.11, 5.52, 136.1, 237.25.3, 318.5, 318.27, 351.5, 382.10. |
5. | Bijlage II 161.1, 264.18, 264.19, 264.21, 264.31, 264.32, 264.33, 264.35, 264.48, 264.50, 264.54, 264.57, 264.61, 264.62, 318.41; GAH, RA 1176, fo.294v (3 jan.1383), RA 1180, p.489 (24 juli 1394); GAH, AVMGH 34, fo.178v-179v (22 jan.1400); Spierings, Het schepenprotocol, 91-96, 132-134; Jacobs, Justitie, 83; Zie voor twee akten die mogelijk verband houden met de verhuring van het schrijfambt in 1383: GAH, THG 802 (18 apr.1377), 910 (25 apr.1383). |
6. | Notariële concepten, zie o.a.: GAH, RA 1180, p.489 (24 juli 1394), RA 1181, fo.24v (1 sept.1397), RA 1183, fo.41v (9 mrt.1403); Clericus: Bijlage II 264.69 (14 aug.1397); Priester: GAH, RA 1181, fo.76r (8 aug.1398, dominus in margine toegevoegd), fo.203r (12 apr.1399), RA 1183, fo.22r (14 dec.1402, notarieel bijschrift: dominus Adam de Mierde als getuige aanwezig in de schrijfkamer), fo.26r (30 dec.1402: idem); GAH, AVMGH 4, fo.109v (15 febr.1399); GAH, OA B4 (1400/01), B5 (1402), B6 (1406) (= Van Zuijlen, Inventaris, 106, 145, 177, 179, vgl. 32, 62, 85, 114); Zie ook: GAH, RA 1180, p.499 (22 aug.1396: overdracht aan michi Ade ten behoeve van derden); Spierings, Het schepenprotocol, 91-96, 132-134. |
7. | Hermans, Verzameling, 47 (Cuperinus); Schutjes, Geschiedenis, IV 233, 308; AAB II, hs. Kievits, p.4; Bijlage II 26.7, 26.13, 308.1, 318.40, 382.17, 408.3 (heer Wouter Mostart); GAH, RA 1182, fo.483r (7 sept.1402), RA 1183, fo.59v (28 okt.1402), RA 1183, fo.77v (30 jan.1403); AAB I, IX Maren (regest 498) (16 dec.1402); APB, St.Jan II, Obituarium, p.97, vgl. p.136 (heer Adam die Lu); OLVB 49, fo.11r, 28r, vgl. fo.27r (heer Adam die Lu); Mosmans, "Adam van Mierd", 164-170. |
8. | GAH, RA 1177, fo.75v (1383/84), RA 1209, fo.237r (22 juni 1439), RA 1220, fo.222r (4 mei 1450), RA 1221, fo.74v (29 mrt.1451), RA 1269, fo.270v (3 apr.1501); GAH, AVMGH 4, fo.3r-v (6 aug.1405); APB, St.Jan II, Obituarium, p.97, vgl. p.454 en p.461 (heer Jan Groot, kanunnik van de St.Jan); Bijlage II 1.6, 1.10, 161.1, 200.12, 265.11; OLVB 49, fo.27r, fo.28v. |
9. | Bijlage II 14.34, 161.1; GAH, AVMGH 4 (passim), 34 (passim); Van Rooij, Het oud-archief, II 31 nr.101, 62 nr.218. |
10. | Bijlage II 5.33, 5.36, 38.3, 161.1; OLVB 49, fo.28r; APB, St.Jan II, Obituarium, p.236, p.437; APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.274-275, zie ook p.30; Mosmans, De St.Janskerk, 335; Tabel 3.2, nr.6; GAH, OA B9 (1498: waterpoort); Coopmans, De rechtstoestand, 32-34; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 238-239, 536-539; [Van de Laar], Inventaris ... Schijndel, 22 nr.85; Van Rooij, Het oud-archief, II 140 nr.515; GAH, RA 1212, fo.90v (14 nov.1441), RA 1263, fo.110v (7 febr.1494). Vgl. Van Lith-Droogleever Fortuijn, Sanders, Van Synghel (edd.), Kroniek, 343. |
Namen en wapenen der Heeren Beêedigde Broeders soo Geestelijke en Wereltlijke van de seer oude ende seer doorluchtige Broederschap van onse Lieve Vrouw binne de stad s'HertogenboschHr. en Mr. Adam vanMierde, eersten deken vant capittel van St. Jan tot s'Hertogen bosch 1402 | 44r |
1917 |
Jan MosmansAdam van Mierd en het Bossche KapittelBossche Bijdragen I (1917) 151-170 |
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 539-540
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 187
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 27
B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629 (1986) 83
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch IV (1873) 233
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 92, 95, 95n, 96, 98, 130, 132-134, 134n, 146
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 24, 31n, 88, 89, 91, 132n, 141, 142, 147, 148, 160, 167, 168, 230, 231, 233, 234, 257, 262, 268n, 269n, 274n, 284, 285, 286, 287, 288, 292, 294, 302, 303, 311, 313, 317, 318, 319, 323n, 325, 327, 328, 330, 331, 334, 336, 340, 341, 344n, 345n, 358n, 363, 375, 411, 413, 414