Kloosternaam: Basilius van Brugge. Kapucijn van de Vlaamse provincie. Zoon van Nicolaus en Barbara van den Broucke. Geboren rond 1590. Vóór intrede was hij kanunnik van Sint-Salvator te Brugge. Inkleding te Ieper op 10 maart 1619; professie op 15 maart 1620. Jurisdictie te Brugge (2 mei 1625); biechtvader in het pas opgerichte Breda 1625-1628; de laatste gardiaan te 's-Hertogenbosch (1628-1629); jurisdictie te Brussel (7 februari 1631). Samen met Columbanus van Leuven berispt omdat ze de lezing van mystieke boeken bevorderen (1630). Komt regelmatig naar Den Haag en daarna missionaris aldaar (1629-1633). In 1633 door het definitorium benoemd tot missionaris te Ravenstein, waar hij tot Pasen 1634 verblijft. Om de stad Grave te kunnen bedienen, vestigt hij zich in 1635 te Velp, waar hij beschikt over een kleine kluis. In 1645 woont hij in het huis Emmaüs, maar ook dit wordt spoedig te klein, door de komst van nog enkele kapucijnen. In 1660-1662 vergroot hij deze woning, en in mei 1662 wordt dit huis als kapucijnenklooster erkend. Hij sterft te Grave op 7 september 1664. Berisping omdat hij lezing van te hoge mystieke boeken bevorderde, 1630. 1) Ondertekent verzoek in Rome om de missionarissen rechtstreeks te doen afhangen van het definitorium, 1631. 2) Twist met jezuïeten over missiepost te Ravenstein, 1633. 3) In zijn uiteenzettingen met de jezuïeten wordt hij geholpen door Bonaventura van Rüthen. 4) Brief van hem en enkele andere Kapucijnen over de atrociteiten van de Fransen te 's-Hertogenbosch en over de tussenkomsten van Jozef van Parijs, 6 april 1633. 5) Leidde groep van derdeordelingen te Velp, 1635. 6) Belooft eeuwige gehoorzaamheid aan de oversten en ondertekent kort memorandum over missie, 1639. 7) Speelt belangrijke rol in bekering van Basilius van Rouen, 1647. 8) Smeekschrift aan Franse koning om Vlaamse paters in Duinkerke te houden, 1662. 9) Contacten met kapucines Catherina van Breda. 10) Portret te Velp (afb. van tekening naar dit schilderij, in Hildebrand, De kapucijnen, 5 (1950), blz. 433). |
Noten | |
1. | Hildebrand, De kapucijnen, 6 (1951), blz. 184; 8 (1954), blz. 722; K. Porteman, Het gedicht uit de derde Nederlandse editie van Canfelds "Reghel der volmaecktheyt" (1631), in Ons geestelijk erf, 46(1972), blz. 268 |
2. | Rome, Generaal Archief van de Kapucijnen, Belgica, I § Miss. Holl. |
3. | Hildebrand, De kapucijnen, 6 (1951), blz. 206-210 |
4. | Bonaventura von Mehr, Das Predigtwesen in der kölnischen und rheinischen Kapuzinerprovinz im 17. und 18. Jahrhundert, Rome, 1945, blz. 203 |
5. | ACB, I 4407 (digitale versie : www.capuchins-in-the-low-countries.org) |
6. | ACH, Archief Velp, 26 |
7. | ACB, I 4505 (digitale versie : www.capuchins-in-the-low-countries.org) |
8. | Hildebrand, De kapucijnen, 8 (1954), blz. 859-860 |
9. | ACB, I 63.425, I.23.427 |
10. | Apollinaire de Valence, Histoire des Capucines de Flandre, 3, Parijs, 1879, blz. 431-436 |
P. Hildebrand, De Kapucijnen in de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik V (1950) 96-98, 112, 114, 305, 433-435, 441; VI (1951) 74, 78, 82, 86-87, 91, 108, 111, 119-120, 131, 168, 180-186, 205-220, 245; VII (1952) 113; VIII (1954) 325, 722, 859-860; IX (1955) 192, 199, 303-304, 443, 529, 557, 697-698, 716, 722-723