afb.
Jac van der Linden werd op 29 december 1914 geboren in de wijk Lombok. Na zijn studie aan de Ambachtsschool en de Koninklijke School aan de Keizerstraat, de voorloper van de Kunstakademie raakte hij werkloos. Door bemiddeling van directeur Foppele van het Arbeidsbureau kreeg hij een baantje als verpleger in het Groot Ziekengasthuis. Hij was één van de eerste mannelijke verplegers van de jaren dertig. Zijn bijdrage gaat over de gezondheidszorg van vijftig jaar geleden en het werk op een ambulance-auto, die in de oorlogsdagen ook voor wapen en voedseltransport werd gebruikt.
Na zijn tijd als verpleegkundige werkte hij als fysiotherapeut. Na mijn studie aan de Ambachtschool en twee jaar monteursopleiding was ik smid. Door de crisis vonden gasfitters geen werk. Na al dat studeren trad ik in het klooster. Ik wilde de zwartjes gaan bekeren. Da's mislukt. Op de dag dat Hitler het Tsarenland binnenviel begon ik aan mijn eerste dag als verpleger in het Groot Ziekengasthuis. Met drie collega's waren wij de enige mannelijke verpleegkundigen, broeder heette dat nog. Ik werkte met Verhoeven, Maastricht en Arnold van Lieshout. Daarvóór moet Kees Traa de allereerste zijn geweest. Kees heeft monseigneur Diepen, de Bossche bisschop, verpleegd. Hooijmans was chauffeur van de ziekenmat. Zo noemden we de ambulance. Het is het woord voor een brancard met een dekzeil eroverheen, die in de ouwe tijd werd gebruikt. Dat was een baantje om je vingers bij af te likken. Na een incident over het vervoer van een Duits-gezinde patiënt, is Hooijmans overgeplaatst naar de keuken en zo zoetjes aan verdwenen. CatherisatieDe specialisten en enkele nonnen gaven buiten werktijd een opleiding voor verpleegkundige. Op een keer zegt de zuster na de les: „De volgende keer hoef je niet te komen. Dan gaat het over vrouwen en catherisatie”. Ik ben nooit meer geweest. „Als je het ene niet mag weten hoef ik het ander ook niet”, zei ik tegen haar. Ondanks een studie-onderbreking door de mobilisatie van 1940, heb ik toch later mijn diploma gehaald. Als militair verdiende ik iets beter dan in het ziekenhuis, daar kreeg ik honderd gulden per maand, bijna vijftig gulden minder dan in dienst.Op 9 mei brak de oorlog uit. Ik lag met een compagnie mitraillisten en een menagemeester in Middelrooi en had een motor tot m'n beschikking. Onze houten munitiekarren werden door vier man voortgetrokken. Veertig jaar eerder in 1914-'18, liepen er nog honden voor. Op die negende mei zegt de kapitein: „Van der Linden rijdt eens naar de bataljonscommandant in Heeswijk en vraag wat er gaande is”. Eerlijk hoor op die bewuste dag, zo'n vraag! Ik rijd naar Heeswijk. Het is een bakscheut op en neer. Ik meld me weer bij de kapitein: „Der is oorlog met Duitsland”. We laadden de tassen vol munitie, helmen op en achter me'kare op mars. De kapitein pakte z'n Fordje en reed voorop. Dat was onze kennismaking met de oorlog. Na de capitulatie zijn we uit een soort krijgsgevangenschap ontslagen. Liftend kwam ik na veertien dagen weer thuis. Omdat er verder toch niks aan de hand was begon ik maar direct weer in het ziekenhuis. In 1941 ben ik aangesteld om op de ziekenwagen te rijden. Ik had er best idee in, reed ook graag auto. Je kon overuren maken. Zodoende verdiende je wat meer. Het enige bezwaar was dat je overdag moest verplegen en 's nachts in de ziekenauto rijden. Je ontving er tweehonderd gulden toeslag per jaar voor. Ik liet dat veranderen in overuren waardoor ik de toeslag per maand kreeg uitgekeerd. De ene bak was van 1928 en een tweede, ook een Chevrolet was wat moderner. Die ouwe bak was iets aparts. Het ding was slecht afgeveerd. De brancard rustte op drie olie gevulde uitsteeksels. De nieuwe zat meestal in de gort, omdat ie een meter langer was gemaakt. De wagens reden in principe voor ,Het Groot’, maar als Carolus, het Protestants of het Johannes de Deo belde, maakte je een rit die later werd verrekend. In de meeste ritten bracht je patiënten weg of haalde ze op. Verkeer was er nauwelijks. Hierdoor gebeurde er nagenoeg geen ongelukken. | 95 |
Op een keer, onderweg naar Boxtel en Esch, waar ik patiënten had opgehaald, kijk ik op de terugweg in mijn spiegel en zie dat de bovenste het niet haalde. In Vught was-t-ie al dood. Daar heb ik hem in de dépendance, die in de oorlog in de voormalige villa van Bolsius aan de Vughterbrug was ingericht, achtergelaten. Je was maar in je eentje.LuchtaanvalEcht gevaar liep ik op toen ik een gewonde machinist van een sleepboot, die onder Empel op de Maas door de Duitsers was beschoten, moest ophalen. In die eerste dagen schoten ze op al wat bewoog. Toen er zo'n luchtaanval dreigde op het moment waarop ik over de Empelse dijk reed, sprong ik uit de wagen en dook de berm in. Je kon pas doorrijden als je vond dat de kust veilig was.Op het binnenterrein van het ziekenhuis, waar nu de parkeerplaats is, waren graven gemaakt. Voor Duitse soldaten was bij het mortuarium een kuil gegraven. Langs de Binnendieze bij de apotheek was het graf voor Bosschenaren. Slachtoffers konden op het hoogst van de strijd in de bevrijdingsmaand october '44 niet vervoerd worden. De hele stad lag onder spervuur. Begraven deden we zelf als we tijd hadden. De rector, en een zuster naast hem met een wijwatervat, stond te zegenen. Zegt die non tegen hem: „Ga toch naar binnen, want zo meteen schieten ze u overhoop”. Waarop die rector zegt: „Gij hebt zo'n slecht geweten, zet het wijwater maar neer en gaat ù maar naar binnen”. NoodhospitaalVanaf juni 1940 diende de villa van Bolsius als noodziekenhuis. In het hospitaal aan de Vughterweg, even over de brug aan de westzijde, werkte geen religieuzen, alleen leken. De stemming was er uitstekend, zo blijkt uit de notulen van het ziekenhuisbestuur. Het was haar ter ore gekomen dat er wel eens feesten gevierd werden. Waarop er een soort instructie kwam om de zaak netjes te houden. „Feesten is goed, maar het is en blijft een ziekenhuis. Het mag er niet te gek worden”, aldus het verslag.Dat het tijdelijke hospitaal populair was bleek uit het feit dat de chauffeurs van de ziekenauto's graag er hun patiënten afleverden. Door het personeel van een hulppost werden ze overgehaald en beloond met een borrel of soms zelfs omgekocht. | 96 |