Henk van Lieshout (1909) heeft al vanaf zijn jeugd herinneringen aan militairen.
De stad was nu eenmaal rijk aan kazernes.
Stadsgezichten
Henk van Lieshout: kinderspel en soldatenkost
door Paul Kriele
Henk van Lieshout, geboren op 22 november 1909, is opgegroeid op het Hinthamerbolwerk. Militairen hebben in zijn leven steeds een rol gespeeld. Als kind van amper vijf jaar hoorde hij zelfs al het kanongebulder in Antwerpen, het bijkomende geluid van de eerste wereldoorlog. In 1929 kwam hij onder militaire dienst als cavalerist van het 3e Regiment Veldartillerie. Daarvan lagen de stallen aan de Parade. En in de tweede wereldoorlog waren de NSB-ers aanleiding ze met pispotten te bekogelen tijdens hun marsen of op andere manier hun redevoering bij de Watertoren te verstoren. Oorlog of vrede en militarisme lopen als een rode draad door zijn leven.
Als dienstplichtig soldaat bracht hij drie maanden door in de Citadel en bij de cavalerie aan de Parade.
Behalve dat kanongeweld hadden wij geen last van de eerste wereldoorlog, enkelt van de distributie. Alles zat op de bon. Je kon niet prakkizeren of ge moest het met een distributiebon gaan halen. Electrisch licht kenden we niet. Petroleum werd maar bietje bij bietje verstrekt. Als de petroli op was staken we maar een kaars aan. Zo hebben wij vier jaar gescharreld.
Het eten was trouwens niet veul. Brood kwam je zelfs tekort. Ik liep naar de commiesbakkerij aan de Vliertstraat, naast de botterfabriek van Nederveen. De militairen bakten er kuch. Met een mudse zak haalde ik er het mislukte brood op. Op je botterham kreeg je soms wat botter, meestal helemaal geen beleg. Een geschrapte wortel of het kroosje van de rode kool kon je krijgen. En bij het warm eten aardappelen met watersaus. Voor de kachel sprokkelde ik hout of kooltjes aan het station.
Als ik honger had liep ik naar het excercitieveld over de Aa gelegen. Daar was de militaire zwemkom of oefenden den veld, zo noemden wij de artillerie. Van die mannen kregen wij te bikken, wanneer ze rustten na de oefening. Vol belangstelling bekeken we hun militaire uitrusting. Bij de Jacobkazerne was een mooi speelterrein. Als de militairen van de kazerne uitrukten lachte je je kapot. Hun mitrailleurs stonden op hondekarren. Ik kende ze goed want ik kwam daar vaak voor repetitie met het Jacobkoor.
Hondekarren
In het jaar dat ik van school kwam, nam vader mij mee uit werken, „Ge kunt niet op straat blijven lopen”, zei-die. „Stuur me maar naar de Ambachtsschool”, vroeg ik. Maar hij zei: „Wat je daar hoort kan ik je ook leren”. Vader was een goeie timmerman. Eerst werkte hij bij de loodfabriek van Rouppe van de Voort, maar is na de oorlog 1914-'18 naar Aannemer Van Rosmalen gegaan. Door zijn praktijklessen ben ik timmerman geworden, eerst bij Rouppe en toen bij Jan Merks in Boxtel.
In 1929 werd ik opgeroepen voor militaire dienst voor het 3e Regiment Veldartillerie. Ik lag in de Citadel. Wij moesten altijd de mars maken van de Citadel naar de Parade. Daar had de treinafdeling van den veld zijn opslag. Aan de straatkant stonden de stallen. Er achter was nog een rij stallen met er tussenin de waterbakken voor de paarden. De kant aan de Parade noemden ze de ,Paardenbillenstraat’.
91
De soldaat Hendrikus van Lieshout in 1928.
Ik was gewoon militair. Je moest met een twee- of vierspan rijden. In de binnenmanege aan het Nachtegaalslaantje kreeg ik drie maanden opleiding. Pas daarna mocht je de buitenmanege in. Die lag aan het begin van de Pettelaarpolder. Aan dienst had ik geen hekel, ik zat er graag in. De kapitein wilde me korporaal maken en daarna wachtmeester. Ik heb nooit geen strepen gewild. De soldij was een gulden en één dubbeltje. Een korporaal kreeg al drie-eneenhalve gulden in de week. Ik had het al goed naar mijn zin. Met het tweespan reden we ook naar het buitengoed van De Gruyter. Een voorrijder, middenrijder en eentje achterop. Als je voorop reed, nou dan had je het te kwaad. Pol, één van de paarden, brak altijd uit de stal. Op een dag komen er een paar agenten. Het was zomerdag, de staldeuren stonden open. Ze vroegen: „Bent u stalwacht? Heeft u niks gemist? Er staat een paard op de Markt”. We kwamen net terug van oefening. Bij de Rode Leeuw hadden we een biertje gevat. „We hebben niks gemerkt”, zeiden we. Met een man of drie liepen we naar de Markt. Pol stond vastgebonden aan De Lange Sijn. We hoefden maar te roepen: „Pol kuch”, of hij spitste zijn oren. Mooi achter ons aan is hij terruggelopen de stal in.
Bij het begin van de oorlog lag ik voor mobilisatie in Halen in Zuid-Limburg. We werden ingekwartierd in café Wijnen met een man of tien, onder wie kapper Bruysters. Ik was in 1937 getrouwd met Goverdina Brouwers. Elke week keek ik uit naar een brief van mijn vrouw. De kermis zou komen. De kramen waren nog niet opgebouwd of die rotmof kwam ons land binnen. Kort erna werden we krijgsgevangen gemaakt en naar Middelburg getransporteerd. Van daar uit ben ik gevlucht en via de dorpen weer thuis gekomen.
Landverraders
Die NSB-ers marcheerden door de stad ondermeer vanaf de Watertoren. Zo kwamen die landverraders bij ons de Noordwal over. Wij bekogelden ze met rotte eieren en tomaten. Sommige lefhebbers reden expres met hun fiets door de kolonne heen. Als die zwarthemden goed kwaad werden sloegen ze met hun koppel er flink overheen. Op de markt stond wel eens een kraam. Ze scholden er op de koningin. Bij het uitdelen van folders werd er met rooie kool, bloemkolen of de hele sodeju gegooid.
Het waren vaak mensen uit de dorpen die naar de stad trokken. Als ze iets van je wisten was je zo foetsie. Bij de politie zater er ook NSB-ers onder. Je kon aangehouden worden. Had je teveel vlees in je tas, dan liep je kans dat die rotzakken het in beslag namen. En 's avonds lag het bij der eige mooi op het bord.
Als wij het WA-lied van de Duitse Wehrmacht hoorden, riepen we:
Op de hoek van de straat staat een NSB-er.
Het is geen man, het is geen vrouw,
maar een rasplebeeër.
Met een krant in zijn hand
staat hij daar te venten.
Verkoopt er Volk en Vaderland
Voor nog geen zes rooie centen.
Ze kregen weinig aandacht, een fatsoenlijk burger keek ze nog niet aan. Eigenlijk had ik niet eens zo'n hekel aan die moffen. Velen, die het slecht hadden, dachten als de Duitsers de oorlog winnen, zullen wij aan een betere baan komen. De regering zat de meesten niet zo lekker. Colijn kon mooi zeggen: „We konden niet anders doen dan ons landje verdedigen”. Maar in mei 1940 naaide de Regering er mooi tussenuit. De schatkist was leeg en wij moesten ons aanpassen. Dat was premier Colijn.
Voor opkomst van eerste oefening diende ook de Citadel. Henk schreef achterop de kaart ,In onze rekruten-tijd’. Zelf ligt hij als derde van rechts met sigaret in de mond. Uiterst links liggend Klerkx uit Berlicum en bovenaan vijfde van links Birster uit Den Bosch.