afb. Onbekend
InleidingHij staat er stoer op, Toon van Lieshout (tweede van links). De foto wordt bewaard in het stadsarchief van ‘s-Hertogenbosch. Pot bier in de aanslag en Goudse pijp in de mond. Aan zijn linkerzijde (derde van links) zit Piet Aalberse, prominent RKVP-politicus en oud-minister. Een gezelschap van heren in goeden doen. Allemaal fijn Rooms. We schrijven het jaar 1929, de locatie was café de Raadskelder in de Brabantse hoofdstad.Eigenaar Piet Hendriks had gekozen voor een inrichting die aansprak bij een dergelijke clientèle. Goed gevulde tabakspot, Goudse pijpen en robuuste Duitse bierpullen. Sommige stamgasten van de Raadskelder hadden een speciale pul met hun naam erin gegraveerd. Op de foto lijkt het of de minister over een eigen exemplaar beschikte. Toon had het ver geschopt in het leven als directeur van de Katholieke Illustratie. Hij stond op vertrouwelijke voet met professor Aalberse, gedurende lange tijd commissaris bij hetzelfde blad. Hun veelvuldige contact blijkt uit de uitgebreide briefwisseling die bewaard is gebleven in het archief van Aalberse2. Toon was in het ’s-Hertogenbosch van begin 20ste eeuw een bekende Bosschenaar. Nauw verbonden met het rijke katholieke leven in de stad en ook maatschappelijk op vele fronten actief. De maten van kegelclub Mobilia gaven hem de bijnaam ‘IJzeren man’3. Toch lag een dergelijke loopbaan bij zijn geboorte niet voor de hand. Hij kwam ter wereld op 6 juli 1865 in de Bossche wijk de Hofstad. Een adres dat je tevergeefs zult zoeken in een adresboek uit dat jaar4. In de geboorteakte lezen we dat zijn vader als koetsier de kost verdiende en moeder een bijdrage aan het huishouden leverde als analfabete naaister. Een ouder broertje -ook Antonius geheten- was ruim een jaar eerder overleden. Verder telde het gezin nog een dochter Maria, geboren in 1862. Maria en Toon bleven de enige kinderen. Opmerkelijk in een tijd waarin gezinnen vaak een talrijke kroost hadden. Ouders en jonge jarenToons ouders, Hubertus van Lieshout en Johanna Maria van Beinen, waren van eenvoudige komaf. Hubertus -in 1831 geboren te Gemert- had een opmerkelijke loopbaan. Je zou bijna zeggen ‘twaalf ambachten dertien ongelukken’. Opgroeiend in een weversmilieu, werd hij al op jonge leeftijd geconfronteerd met de hardheid van het bestaan. Hij was nog een peuter toen zijn vader als krijgsgevangene werd vastgehouden in het Franse St. Omer. Zijn moeder was daar vermoedelijk op bezoek, werd ziek en overleed in 1833. Bij weinigen is bekend dat een deel van het Nederlandse leger na de Belgische opstand een korte tijd is vastgehouden in Frankrijk, dat officieel geen partij was in het conflict5. Hubertus’ moeder stierf dus in het verre St. Omer. Vermoedelijk had zij haar twee jonge kinderen achtergelaten bij familie in Gemert. Die zullen voor de kleintjes hebben gezorgd tot de terugkeer van pa. Zeker weten we dat niet.In 1850 komen we Hubertus tegen in de archieven toen hij op 13 mei in militaire dienst trad als ‘nummerverwisselaar’ voor een zekere Frederik van Tuyl uit Geffen6. Het militaire leven moet Hubertus niet echt hebben aangesproken. In november 1854 verzocht de militair commissaris te Eindhoven de burgemeester van Gemert tweemaal om hem direct terug te sturen naar zijn onderdeel7. Hubertus was na verlof niet meer komen opdagen. Vervolgens lijkt hij een tijdje onder te duiken. Hij valt een aantal jaren niet te traceren in de bevolkingsregisters en komt weer in beeld als hij op 20 april 1861 te ’s-Hertogenbosch in het huwelijk treedt met Johanna Maria van Beinen. Vreemd genoeg werd het huwelijk ook afgekondigd in Maastricht. Bij het trouwen erkende Hubertus ook Johanna’s kind Antonius. In de marge van de trouwakte wordt hiervan een aantekening gemaakt. We mogen aannemen dat hij de vader was van de peuter. De kleine overleed enkele jaren later op vijfjarige leeftijd. Vervolgens vinden we Hubertus terug in ’s-Hertogenbosch als arbeider, koetsier, pakhuisknecht, tapper en tenslotte als herbergier. Bij zijn overlijden in 1900 liet hij zijn weduwe en twee kinderen een schuld na van 115,- gulden. Voornamelijk de kosten van zijn eigen begrafenis. Toch moet hij minstens één ding goed hebben gedaan; zijn zoon (en vermoedelijk ook zijn dochter) ontvingen een fatsoenlijke opleiding. Zeker niet gebruikelijk in het 's-Hertogenbosch van de 19de eeuw. De relatieve deelname van kinderen aan het lager onderwijs bleef in ’s-Hertogenbosch achter bij dat van andere steden als b.v. Breda8. Het aantal schoolgaande kinderen was gering, terwijl er toch voor ‘minvermogenden’ gelegenheid genoeg bestond om onderwijs te krijgen. Kinderen werden vaak vroeg weer van school genomen om in een of ander vak opgeleid te worden of om geld te gaan verdienen. Over Toons vroegste jeugd weten we weinig. In 1870 -Toon is dan bijna 5 jaar oud- overleed zijn moeder. Het gezin woonde inmiddels aan het Hinthamereind. Ruim een half jaar na het heengaan van zijn moeder hertrouwde zijn vader met Wilhelmina Verhagen. Toon en zijn oudere zus Maria kregen dus een stiefmoeder. Of ze zich liefdevol over de kinderen ontfermde, we moeten ernaar raden. Uit het tweede huwelijk werden verder geen kinderen geboren. Wilhelmina had dus alle gelegenheid om te moederen over de twee halfweesjes. Wat we vervolgens heel zeker weten is dat Toon op 1 september 1881 op zestienjarige leeftijd in dienst trad als jongste bediende bij de Katholieke Illustratie. Toon vierde immers zijn 40-jarig jubileum in 19219 en zijn (bijna) 50-jarig dienstverband in 1931. De Katholieke Illustratie en ’s-Hertogenbosch10De hoofdstad van Brabant was in de tweede helft van de 19de eeuw een drukkerscentrum van landelijke betekenis. Deze Bossche bedrijfstak stond heel goed bekend. Vooral de boek- en courantdrukkerij Lutkie en Cranenburg was een grote werkgever. Toch kwam het initiatief voor de uitgifte van de Katholieke Illustratie niet vanuit de Bossche drukkers- en uitgeverswereld.Henri Bogaerts werd op 18 november 1841 geboren in 's-Hertogenbosch als zoon van een postmeester. In 1865 trouwde hij met Catharina Wilhemina Lutkie, dochter van de bekende drukker. Najaar 1866 kondigde Bogaerts het verschijnen aan van de Katholieke Illustratie. Hij zette het blad in de markt als ‘Zondagslectuur voor het katholieke Nederlandsche volk’. Blijkbaar had hij een formule gekozen die aansprak. Twee jaar na de oprichting lag de wekelijkse oplage al boven de 20.000 exemplaren, dit aantal zou in 1876 verdubbelen naar 50.000. Bogaerts was in die beginperiode een succesvol uitgever. Ook andere bladen als b.v. Het Huisgezin en de Katholieke Missiën verkochten goed. Hij valt te karakteriseren als een kundig zakenman met oog voor de wensen van zijn lezers. Bovendien beschikte hij over de nodige journalistieke vakkennis en wist hij de juiste medewerkers aan te trekken. Tien jaar na de oprichting van de Katholieke Illustratie, namelijk op 1 juni 1876, bracht Bogaerts al zijn uitgaven onder in de Maatschappij Katholieke Illustratie. Vader Hubertus moet de kansen op een glanzende carrière voor zijn zoon Toon juist hebben ingeschat toen hij hem op zestienjarige leeftijd in dienst liet gaan bij de Katholieke Illustratie. Omgekeerd moet deze patroon ook wat gezien hebben in de jonge knul. Het is aannemelijk dat hij een gedegen interne opleiding kreeg. Uit latere correspondentie blijkt dat Toon een bloemrijk taalgebruik ontwikkelde. Gaat het te ver om te veronderstellen dat wellicht één van de gerenommeerde journalisten van het blad de jongste bediende onder zijn hoede heeft genomen? Het blijft gissen, omdat uit deze vroege periode geen stukken bewaard zijn gebleven. Na het verdwijnen van het weekblad (in 1968) is het archief helaas verloren gegaan, maar nu schieten we erg door in de tijd. Bogaerts bleef tot 1883 directeur van de Maatschappij Katholieke Illustratie. In dat jaar moest hij noodgedwongen zijn drukkerij verkopen aan Lutkie en Cranenburg (zijn schoonvader). Een experiment om ook voor de Duitse markt een vergelijkbaar tijdschrift uit te brengen liepen op niets uit. In 1884 werd Bogaerts failliet verklaard. De nieuwe directeur was Henri Cramer, die vermoedelijk in 1887 aantrad bij de Maatschappij de Katholieke illustratie. Hij zou die functie gedurende bijna vijfentwintig jaar vervullen. Het was een moeizame periode voor het blad. Een briefwisseling tussen Toon van Lieshout en commissaris professor Aalberse voedt de gedachte dat Cramer hier ook zelf schuldig aan is geweest. Cramer nam het initiatief om een eigen Dagblad en Weekblad uit te geven. Beide projecten mislukten en brachten de Katholieke Illustratie tot aan de rand van de afgrond. Het scheelde niet veel of Cramer had in 1907 de Maatschappij Katholieke Illustratie op moeten heffen. De aandeelhouders weerhielden hem van dit plan. Het was gezien de penibele financiële situatie verder geen handige manoeuvre dat hij een langjarig contract aanging met Lutkie en Cranenburg. Daar bleek hij later overigens zijn redenen voor te hebben. De drukkosten liepen mede daardoor zodanig op dat de Maatschappij overwoog de Katholieke Illustratie weer zelf te gaan drukken. Indertijd (1883) had Bogaerts noodgedwongen de eigen drukkerij verkocht aan zijn schoonfamilie. Nu besloten de directie en de aandeelhouders tot de aankoop van de Bossche Boek- Courant- en Handelsdrukkerij voorheen Henri Berger. Toen de koop eenmaal gesloten was, kwam Cramer echter met de boodschap dat het blad contractueel nog vast zat aan het dure contract met Lutkie en Cranenburg. Het geeft te denken dat hij hier eerder geen melding van had gemaakt. De aandeelhouders lieten herhaaldelijk hun ongenoegen blijken over de forse rekeningen voor het drukwerk. De slechte financiële situatie leidde ertoe dat de Katholieke illustratie in 1910 in exploitatie werd gegeven aan uitgeverij De Spaarnestad in Haarlem. Daarmee verdween het grootste deel van de activiteiten uit ’s-Hertogenbosch. De zetel van de investeringsmaatschappij bleef echter (voorlopig) in de Brabantse hoofdstad. Ook drukkerij Berger verhuisde niet (de kantoren lagen aan de Stationsweg 15. Ze waren via de tuin verbonden met de zetterij, drukkerij en binderij aan de Havenstraat 24-26). De jonge, katholieke uitgeverij De Spaarnestad betaalde een hoge prijs voor de vakbroeder in het geloof. Op 30 september 1910 werd de samenwerking officieel bekrachtigd. De aandeelhouders van de Maatschappij waren dik tevreden met dit veilige onderdak voor hun lijfblad. Bovendien leverde het hen harde contanten op. De onderhandelingen moeten slim gespeeld zijn. Het contract legde met name de manoeuvreerruimte van De Spaarnestad behoorlijk aan banden. Een van de vele regeltjes was dat in Haarlem naast de Katholieke Illustratie geen andere geïllustreerde periodieken uitgegeven mochten worden. De Bossche aandeelhouders daarentegen hadden niet te klagen. Na de succesvolle start van het blad in ’s-Hertogenbosch kreeg het ruim een halve eeuw later in Haarlem een mooi vervolg. In 1914 kende het tijdschrift 50.000 abonnees, na de Eerste Wereldoorlog liep dat terug naar 46.000. Begin 1930 was dat opgelopen naar 128.872. De samenwerking tussen de Maatschappij Katholieke Illustratie en de Spaarnestad zou uiteindelijk twintig jaar duren en gekenmerkt worden door veel onderlinge conflicten. Op 9 augustus 1930 kwamen de ruziënde partijen bijeen in Utrecht en werd uiteindelijk besloten alle rechten van de Maatschappij op de Katholieke Illustratie over te doen aan De Spaarnestad. Een half jaar later was de toenmalige directeur (Toon) gedwongen de Maatschappij te liquideren. Daarmee verviel ook de laatste verbintenis met 's-Hertogenbosch. Het tijdschrift zou uiteindelijk in 1968 -de tijd van de ontzuiling- ten onder gaan. Drukkerij Berger werd door de Maatschappij al in 1925 geveild. Dat leverde de aandeelhouders nog een behoorlijk bedrag op van 50.000,- gulden voor de drukkerij en 35.000 gulden voor het pand. Daarvan ging geen cent richting Haarlem. Een groot deel van het werkzame leven van Toon van Lieshout viel samen met die twintig jaar -van 1910 tot 1930- waarin de Katholieke Illustratie en de Spaarnestad elkaar het leven zuur maakten. In 1920 stuurde Toon zijn oudste zoon -Hubertus genaamd naar zijn grootvader- richting Haarlem. Als verkenner of spion? Huub ging aan de slag als directeur van de drukkerij van het Sint Jacobs Gasthuis. Hij hield het er niet lang uit en was al na drie jaar terug in zijn geboortestad. Paste zijn Bourgondische levenswijze wat minder bij de katholieken van boven de rivieren? Vermoedelijk werden hij en zijn jonge echtgenote ook gekweld door heimwee. Echte Bosschenaren verplant je niet zo gemakkelijk…. Huwelijk en gezin van Toon van LieshoutHet heeft Toon in het leven niet altijd meegezeten. Je gunt het geen enkel kind om al vanaf vijf jaar op te groeien zonder eigen moeder. Hoe goed zijn vaders tweede vrouw wellicht ook voor hem gezorgd heeft.Al eerder is gemeld dat we weinig weten over zijn jonge jaren. De archieven zwijgen hierover. Wel is bekend dat hij in 1870 halfwees werd en in 1881 als jongste bediende ging werken bij de Katholieke Illustratie. De eerste vermelding in de burgerlijke stand vinden we vervolgens op 2 mei 1889 toen Toon op drieentwintigjarige leeftijd trouwde met Adriana Martina Bettonvil. De bruid kwam uit een Bossche kleermakersfamilie en was zonder beroep. De huwelijksakte betitelde Toon als ‘klerk’. Zover was hij inmiddels opgeklommen bij de Katholieke Illustratie. Bij het huwelijk getuigde o.a. de oom van de bruidegom een zekere Adrianus. Hij was een halfbroer van vader Hubertus en werkte als hoofdagent van politie. Het jonge paar moet ingenomen zijn geweest met deze belangrijke gast. Vader Hubertus had het op dat moment gebracht tot tapper, zijn halfbroer was hoger gestegen op de maatschappelijke ladder. Toch zal men de familierelatie een paar jaar later graag verzwegen hebben. Hoofdagent Adrianus van Lieshout werd op 27 maart 1892 veroordeeld voor oplichterij. Als marktmeester had hij -samen met de hoofdcommissaris- zijn eigen beurs aardig gespekt door van marktkooplieden extra opslagen te vragen. In hoeverre hij daartoe was aangezet door zijn hogere baas blijft onduidelijk. De stiekeme verrijking van de beide heren had in 1891 zelfs aanleiding gegeven tot relletjes in de binnenstad. Bosschenaren zongen een liedje over hoofdagent ‘Van Zilverstein’, omdat zijn uniform met zoveel blinkend ‘zilver’ was versierd11. Als andere getuige trad bij het huwelijk op Godefridus Johannes Manders, tekenaar uit Breda. Hij was getrouwd met Toons zus Maria. Eén jaar na het huwelijk, op 3 mei 1890, werd dochter Maria (Marie) geboren. Gevolgd door oudste zoon Hubertus (Huub), die op 22 juni 1891 ter wereld kwam. Dochters Anna, 1 december 1892 en Wilhelmina (Mien), 24 april 1900. Een groot aantal doodgeboren kinderen, twee zonen, Hermanus en Wilhelmus, die slechts 12 jaar en 10 dagen oud werden, een tweede zoon Wilhelmus die slechts drie maanden oud werd, een derde zoon Wilhelmus (Wim) op 13 juni 1903 en een zoon Henricus (Hein) op 23 december 1905. Uiteindelijk overleed Adriana, drieenveertig jaar oud, op 20 april 1908 bij de geboorte van het veertiende kind. Moeder en kind werden samen begraven. Van de 14 nakomelingen zouden er slechts 6 de volwassen leeftijd bereiken. Nu was de kindersterfte in de stad hoog gedurende de 19de en vroeg 20ste eeuw. Toch doet dit extreme aantal doodgeboren en jonggestorven kinderen vermoeden dat er wellicht ook sprake was van een erfelijke aandoening. Medische gegevens ontbreken helaas. Jaar in jaar uit moet het jonge gezin getekend zijn door rouw. De terugkerende vreugde over de komst van een nieuwe spruit en het intense verdriet wanneer het kindje niet levensvatbaar bleek. Moeder Adriana was in feite voortdurend zwanger geheel volgens de goed katholieke gewoonte van die tijd. Het kostte haar uiteindelijk het leven, zoals we al eerder zagen. Eén jaar voor haar dood hadden Toon en Adriana al afscheid moeten nemen van de twaalfjarige Hermanus, het overlijden van Adriana moet vader en kinderen diep getroffen hebben. De jongsten waren amper 5 en 4 jaar oud. Misschien heeft de inwonende oma Bettonvil zich over de kleintjes ontfermd. Zij stierf echter al anderhalf jaar later. Kwam er een kindermeisje in huis? Hebben de oudere zusters daarna de zorg van de twee kleine broertjes overgenomen? Wel is bekend dat enkele kinderen een tijdje naar kostschool werden gestuurd of niet thuis woonden. Er is niemand meer in leven die over die ongetwijfeld moeilijke periode kan vertellen. Materieel had de familie niet te klagen. Toon was inmiddels opgeklommen tot de functie van kantoorbediende. Het gezin woonde op stand aan de Brede Haven 57. Vijf jaar later, op 26 november 1913, hertrouwde Toon met de dan éénenveertigjarige Elisabeth Vollaers (Betsie). Ter gelegenheid van die heuglijke dag eerde het personeel van drukkerij Berger het bruidspaar met een trotse oorkonde in kleurendruk voorzien van romantische symbolen (twee ringen en een huwelijksbootje…). Volgens de overlevering waren de zes kinderen minder ingenomen met hun nieuwe stiefmoeder. Dat is wellicht ook het lot van stiefmoeders. Het moet voor Toon een hele geruststelling zijn geweest dat er iemand in huis was die het grote huishouden kon bestieren. Zelf stond hij vanaf 1911 aan het roer van de Maatschappij Katholieke Illustratie en drukkerij Berger. Dat moet hem al voldoende kopzorg hebben gegeven. Toon en de Katholieke IllustratieToons werkzame leven zou een halve eeuw in het teken staan van de Katholieke Illustratie. Dat is het grootste deel van de vierenzestig jaar dat de Maatschappij haar zetel had in 's-Hertogenbosch. Het deed hem plezier wanneer het blad goede oplages haalde en het moet hem zorgen hebben gebaard, wanneer de zaken minder voorspoedig liepen. Ongetwijfeld heeft het pijn gedaan om zijn levenswerk uiteindelijk zelf ten grave te moeten dragen. Hij kon in 1931 niet anders dan het contract met De Spaarnestad beëindigen en overgaan tot liquidatie van de Bossche Maatschappij.We weten veel over de periode 1910-1930, omdat directeur Toon van Lieshout in die jaren een drukke correspondentie voerde met professor -en (oud)-minister- Piet Aalberse12. De verhouding met deze politicus van katholieke huize was blijkbaar zo amicaal dat Toon op 4 augustus 1924 zelfs informeerde hoe het ging met de ‘steenpuistjes’ van de professor. In een op 12 april 1911 gehouden vergadering verleenden de aandeelhouders van de Maatschappij de Katholieke Illustratie eervol ontslag aan directeur H. Cramer en benoemden zij Toon van Lieshout tot waarnemend directeur. Een mooie promotie voor iemand die dertig jaar geleden als jongste kracht was binnengekomen. Blijkbaar functioneerde hij naar alle tevredenheid, want op 7 november van dat jaar volgde zijn definitieve aanstelling. Hij trad aan in een tijd dat het blad er financieel niet goed voorstond. In 1907 was immers drukkerij H. Berger overgenomen, terwijl daarnaast nog het meerjarige contract met Lutkie doorliep. Toon deed er alles aan om drukkerij H. Berger te promoten. In januari 1912 adverteerde hij onder de pakkende titel ‘Net drukwerk vertegenwoordigt de zaak’. We zagen dat de exploitatie van het blad vanwege de precaire financiële situatie in handen was gegeven van De Spaarnestad te Haarlem. Pas in 1923 werd duidelijk wat de aanleiding vormde van deze malaise en het min of meer ‘gedwongen huwelijk’. In een brief van 23 april vertelde Toon met veel drama wat hem onlangs ter ore kwam tijdens een gesprek met Willem Lutkie, zoon van de drukker Lutkie. Hij schreef: ‘De finesses die ik toen hoorde maakten me beslist van streek; het werd me groen en geel voor de oogen en ik voelde me beurtelings rillen en m’n temperatuur ver boven het kookpunt stijgen. Ik kan u verklaren dat ik me momenteel nog niet geheel normaal voel en ik ben ervan overtuigd, dat het met u niet minder zal gaan wanneer u het volgende weet’. Willem Lutkie had hem verteld dat de drukkerij van zijn vader rond 1910 wel een langjarig contract moest sluiten en forse prijzen moest berekenen, de toenmalige directeur Henri Cramer had namelijk een persoonlijke provisie geëist van jaarlijks drieduizend gulden! Een mooie aanvulling op zijn salaris van vier en een half duizend gulden per jaar dat voor die tijd ook zeker niet slecht was. Toon trok dan ook de terechte conclusie dat de Maatschappij de Katholieke Illustratie en drukkerij Berger helemaal niet in de problemen hadden hoeven te komen ‘als zoo iemand niet aan het roer had gezeten, want door het aankoopen van Berger hadden de uitgaven duizenden en duizenden minder kunnen kosten, en had de Mij. geheel intact kunnen blijven’. Het zat Toon ‘tot boven de keel’. Verder voegde hij er nog fijntjes aan toe “Ik zit den geheelen dag te werken van vroeg tot laat, het is me nooit te veel. Direct toen ik zag dat Berger in 1921 verlies had heb ik geheel vrijwillig mijn salaris met 10% verminderd…”. Er kon geen sprake zijn van verhaal halen bij de oud-directeur. Henri Cramer was toen al overleden. Zijn in memoriam spreekt lovend over een ‘zeer rechtschapen man en een voortreffelijk Katholiek’. Hij ontving diverse pauselijke onderscheidingen13. Niet alleen het financiële reilen en zeilen van de Katholieke Illustratie en drukkerij Berger gingen Toon ter harte. Ook hechtte hij veel waarde aan de belangenbehartiging van de ‘drukkerspatroons’. In 1914 kwamen een aantal drukkers in Den Haag bijeen met het doel een vereniging van ‘R.K. Drukkerspatroons’ op te richten. De leden van de Noord-Brabantse Drukkersbond waren individueel opgeroepen. De initiatiefnemers hadden ‘minder aangename herinneringen aan de oprichting van dien bond, maar voornamelijk, omdat daarin ook niet-katholieken worden toegelaten...’14. Toons status als brave katholiek stond blijkbaar buiten kijf en hij werd gekozen tot lid van het voorlopige bestuur. Later zien we hem ook actief als voorzitter van de Brabantse controlecommissie van Drukkerspatroons. Toon trad dus aan als directeur in een voor het blad roerige tijd. De situatie werd nog complexer toen kort daarop de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Vermoedelijk werkte drukkerij H. Berger ook voor Duitse opdrachtgevers, want het bedrijf werd zowel op de Engelse als op de Franse zwarte lijst geplaatst. In hoeverre dat de drukkerij veel schade heeft berokkend, is onduidelijk. Directeur en commissarissen bewaakten angstvallig de monopolie positie van het blad op de markt van katholieke lectuur. Plannen van het Utrechtse roomse dagblad Het Centrum om een zondagsblad te gaan uitgeven, leidden in ’s-Hertogenbosch tot geschrokken reacties. Toon werd naar de aartsbisschop gestuurd om de komst van deze vermeende concurrent tegen te gaan. Zijne Hoogwaardige Excellentie verzekerde hem echter dat het nieuwe blad vooral gericht zou zijn op lokaal nieuws. Veel lastiger zullen de gesprekken zijn geweest met partneruitgeverij De Spaarnestad. In hun enthousiasme was dit Haarlemse bedrijf in feite een wurgcontract aangegaan met de Katholieke Illustratie. Al snel stelde men alles in het werk om onder dit Bossche juk uit te komen. Dat startte al in 1915, vijf jaar na het aangaan van de overeenkomst. Toen al gingen de gedachten uit naar een volledige overname van de Maatschappij inclusief de noodlijdende drukkerij H. Berger. Toon organiseerde een speciale vergadering op 24 augustus 1915 in de Katholieke Kring te ’s-Hertogenbosch. De commissarissen voelden er echter niets voor het blad van de hand te doen. Het was in die tijd immers behoorlijk winstgevend. De groei leverde veel inkomsten op voor de aandeelhouders. De Spaarnestad betaalde de Maatschappij keurig volgens afspraak een bepaald bedrag per verkocht nummer. Voor elke abonnee werd ieder halfjaar twintig cent afgedragen. Dat was voor die tijd een fors bedrag. In de loop der jaren zou Toon een soort van ‘hotline’ onderhouden met Haarlem. Steeds weer wist De Spaarnestad een concessie af te dwingen op de oorspronkelijke overeenkomst. Het werd op den duur een lange lijst. De oprichting van N.V. Het Panorama door een van de directeuren van de Spaarnestad leidde uiteindelijk tot een fikse discussie en de laatste beslissende stap; n.l. de verkoop van de Maatschappij de Katholieke illustratie aan de Haarlemse partner. Toon heeft dit met al zijn inzet proberen te verhinderen, maar uiteindelijk kozen commissarissen en aandeelhouders toch voor het grote geld. Per 1 oktober 1930 kwam de Maatschappij de Katholieke illustratie volledig in handen van De Spaarnestad voor het -zeker in die tijd- enorme bedrag van 657.000 gulden. De heren commissarissen en aandeelhouders konden tevreden zijn over hun directeur. Hem restte niets anders dan over te gaan tot liquidatie van de Maatschappij in hetzelfde jaar als hij zijn 50-jarig jubileum zou gaan vieren. Op de buitengewone vergadering van 7 februari 1931 waar de aanwezigen constateerden dat de Maatschappij haar doel verloren had, werd Toon ‘een bijzonder woord van hulde gebracht voor zijn ijverig en accuraat beheer’15 Dat zal een schrale troost zijn geweest voor het teloor zien gaan van een levenswerk. Vijf decennia waarin Maatschappij en blad zijn dagelijkse leven bepaalden. Het tijdschrift was tegen zijn zin voorgoed losgerukt van de Bossche ‘wortels’. Toon en Kegelclub MobiliaHet einde van de Bossche betrokkenheid bij het lijfblad voor de brave katholieke lezer, zal samengevallen zijn met Toons pensionering (voor zover men in die tijd vóór de Algemene Ouderdomswet van Drees met pensioen kon gaan). Hij was inmiddels 66 jaar en had er vele ‘tropenjaren’ opzitten in de jungle van de uitgevers- en drukkerswereld. Toch bleef hij een druk baasje. Hij stond graag aan het roer, bijvoorbeeld als voorzitter van de controlecommissie van Drukkerspatroons. We zien hem in de jaren dertig als lid van de R.K. Middenstandsvereniging stoer voorop lopen bij de Bossche Omgang. Een folkloristische traditie uit het rijke Roomse leven van de stad.De kleding van de gildebroeders was afgestemd op die rijke historie. In die jaren maakte hij blijkbaar ook graag een wandelingetje door het Bossche centrum. Een fotograaf legde het gesoigneerde heertje bij zijn ommetje vast. Vermoedelijk eindigde zo’n uitje met een glaasje geestrijk vocht in een Bosch’ etablissement. In zijn overlijdensbericht lezen wij dat de 's-Hertogenbossche Kegelbond het voortaan zonder zijn kwaliteit als bestuurslid (vice voorzitter) moest zien te rooien. Hij kegelde met groot enthousiasme16. Toon was tevens 1e president van de in 1917 opgerichte kegelclub Mobilia. De naam van de club blijkt ontleend te zijn aan de toen geldende mobilisatie van het Nederlandse leger. In deze tijd komt het wat merkwaardig over om een nieuwe vereniging een dergelijke naam mee te geven. Bij Mobilia vervulde Toon de rol van ‘ijzeren man’. Of dat iets zegt over het karakter van de man of dat de titel simpelweg verwees naar zijn woonplaats Vught, is niet meer te achterhalen. Laten we er maar vanuit gaan dat er met Toon niet te spotten viel. De vereniging bestaat nog steeds. In 2017 vierde men het honderdjarig bestaan. Voor die gelegenheid stelden bestuur en leden een Jubileumboek samen. We krijgen een zeldzame inkijk in de geneugten van dit herengezelschap (de vroege foto’s tonen erg weinig dames) door middel van kiekjes, tekeningen, collages en zelfs cartoons. Begin jaren dertig toerde de club graag met de automobiel naar Amsterdam, Rotterdam, Scheveningen en Den Haag. Een kort reisverslag van de trip naar Amsterdam gedateerd 23 november 1930 laat zien dat op zo’n dagje uit ook de nodige bittertjes achterovergeslagen werden. Een gezamenlijk afsluitend dinertje maakte het uitje compleet. De jaren 1931-1932 stonden in het teken van feestjes (Toons pensionering!) en diners in januari, februari, maart, april, bezoek aan vier steden in Nederland plus Antwerpen en Dusseldorf. Tussendoor werd er ook nog gekegeld! Toons zevenenzestigste verjaardag op 6 juli 1932 vierden de kegelvrienden met een officiële steenlegging. In zijn Vughtse woning aan de Taalstraat 15 werd een heuse Mobilia-plaquette ingemetseld. De tegel valt nog steeds te bewonderen. Onder de tekst staan vliegende ganzen afgebeeld. Is dat een metafoor of hebben ze symbolische waarde? Een vliegende gans heeft toch weinig van doen met de mobilisatie. Zelfs de huidige president van Mobilia kan niet bedenken wat deze gevleugelde dieren betekenen. Het Jubileumboek weerspiegelt de goede onderlinge sfeer. Volgens dit boek heeft bij Mobilia naast de kegelsport ‘de vriendschap steeds hoogtij gevierd en hiervan is nooit afgeweken’. Bij deze gezellige groep mensen moet Toon zich helemaal thuis hebben gevoeld. Op 23 april 1932 voegde hij bij de archiefstukken van Mobilia een tekening van zijn bont en blauwe kuit. Een kegelongelukje? Blijkbaar kon hij het met een knipoog afdoen en wilde hij zijn kleurrijke onderbeen vastleggen voor het nageslacht. Laatste jarenWe zagen al dat Toon begin jaren dertig verhuisde naar Vught, om precies te zijn naar de Taalstraat 15. Samen met Betsie betrok hij een keurige vrijstaande woning naar ontwerp van architect A.J.T. Verfeyel. Voor het pand was in 1926 bouwvergunning verleend. De oorspronkelijke opdrachtgeefster moet er maar kort gewoond hebben.Ook Toon en Betsie zouden niet lang kunnen genieten van hun nieuwe, Vughtse onderkomen. In juli 1932 werd nog Toons verjaardag gevierd met de steenlegging van de Mobilia-plaquette. Niet lang daarna woonden ze beiden in het St. Laurensgesticht te Ginneken. Ongetwijfeld vormden gezondheidsproblemen de aanleiding voor deze verhuizing. Waarom de keuze viel op de omgeving van Breda is niet duidelijk. Wellicht was men daar wat orthodoxer katholiek dan in ’s-Hertogenbosch? Of viel het ook in die tijd niet mee om als bejaarde ergens goede zorg te vinden? Het St. Laurensgesticht was in 1910 opgericht voor ‘kostdames, ouden van dagen en zieken’. We weten in ieder geval zeker dat Betsie ging sukkelen met haar gezondheid. Zij overleed op 26 september 1935 in Ginneken. Haar bidprentje zegt ‘Terwijl wij samen leefden in vrede en geluk, zijn dagen van beproeving gekomen’. Ze werd geprezen om haar ‘liefdevolle en medelijdende hart’ waarmee zij de zorg voor een talrijk gezin op zich nam. Toon meldde haar overlijden in een telegram aan oud-commissaris van de Katholieke Illustratie professor Piet Aalberse. Blijkbaar had hij dat contact in de voorafgaande jaren niet laten verwateren. Een half jaar na Betsie’s dood verkaste Toon naar de ruime en comfortabele woning van zijn schoonzus Marie Vollaers. Zij was weduwe van Betsie’s oudste broer en woonde in een chique buurt aan de Professor Dondersstraat 54 te Tilburg. Het is merkwaardig dat geen van de eigen kinderen blijkbaar de mogelijkheid of de wil had om pa in huis te nemen. Wellicht beschikte Marie over een groot hart en omdat zij ruim gehuisvest was, nam zij blijmoedig de zorg voor de oudere baas op zich. Eén jaar na Toons overlijden verhuisde ze in haar woonplaats naar een bescheidener optrekje aan de Bossche weg. Marie zou uiteindelijk de respectabele leeftijd behalen van 93 jaar. We vinden weinig terug van de jaren die Toon in Tilburg doorbracht. Het Jubileumboek van Mobilia zwijgt over deze periode, hij had zijn lidmaatschap in 1935 moeten opzeggen. Het zal lastig zijn geweest om vanuit Tilburg de Bossche contacten te onderhouden. Uiteindelijk overleed hij op 2 juli 1937 na een lang ziekbed. Merkwaardig genoeg is Toon dan weer teruggekeerd naar zijn geboortestad 's-Hertogenbosch. Hij stierf in het Grootziekengasthuis aldaar. Professor Piet Aalberse -zijn jarenlange steun en toeverlaat in de strijd voor het behoud van de Katholieke Illustratie- krabbelde met potlood op het overlijdensbericht ‘Betuig hartelijke deelneming met overlijden. Ben verhinderd om uitvaart bij te wonen.’17 Vermoedelijk heeft Piet nog eens teruggedacht aan de ‘ijzeren’ Brabander die informeerde naar de ‘steenpuistjes’ van de oud-minister, toen hij in juli 1941 correspondeerde met mr. J.M.A. Vollaers over een negental zoekgeraakte aandelen van de geliquideerde Maatschappij de Katholieke Illustratie. Mr. Vollaers was een zoon van Marie, dus een directe neef. Het is op zijn minst opvallend dat 4 jaar na Toons dood de familie nog steeds bemoeienis had met de Katholieke Illustratie. Met Toons heengaan eindigde echter definitief de band die ’s-Hertogenbosch had met het lijfblad voor katholiek Nederland. Wellicht liggen ergens in de stad nog op een zolder die negen vermiste aandelen ... |
Noten | |
1. | Deze tekst was niet tot stand gekomen zonder de hulp en inbreng van Lambert van Lieshout, kleinzoon van Antonius |
2. | Archief prof. P.J.M. Aalberse. Katholiek Documentatie Centrum (KDC), Radboud Universiteit Nijmegen. |
3. | Jubileumboek kegelclub Mobilia 1917-2017 en archief kegelclub Mobilia. |
4. | Adresboek 1865. Bossche Encyclopedie. |
5. | 'Een merkwaardige krijgsgevangenschap in 1833' in: Neerlandia 89 (1985) |
6. | Nationaal Archief militaire stamboeken. Landmacht 1813-1924. |
7. | Gemeentearchief Gemert-Bakel, 5407 AG0003. |
8. | Dr. J.J.M. Franssen, De Bossche arbeider in zijn werk- en leefmilieu in de tweede helft van de negentiende eeuw, St. ZHC, Tilburg (1976) 396-397 |
9. | Katholieke Illustratie, 7 september 1921, pg. 599. |
10. | Tijn Hottinga, De Katholieke Illustratie: De Verkochte bruid. Honderd jaar tijdschriftgeschiedenis Tirion uitgevers b.v., Baarn, december 2000. |
11. | Hennie Molhuysen, Brabants Dagblad 1 februari 1990. |
12. | Gearchiveerd bij het Katholiek Documentatie Centrum, Radboud Universiteit te Nijmegen. |
13. | Algemeen Handelsblad 11 april 1916. |
14. | Nieuwe Tilburgse Courant, 3 augustus 1914. |
15. | Overijsselsch Dagblad, 12 februari 1931. |
16. | Gedenkboek Honderdjaar Kegelclub Mobilia 1917-2017 en Schetsboek van Mobilia Materiaal ter inzage gegeven door president dhr. J. Mollee te Rosmalen. |
17. | Archief prof. P. Aalberse, Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen. |