Presb. Luik, A.I.(L.) 1400-1420 (1400-1421) Den Bosch Heer Jacob van Ludic, heer Jacob van Ludyc(k), werd waarschijnlijk niet geboren in Den Bosch maar elders in het bisdom Luik, mogelijk in de stad Luik zelf. In 1389 werd hij als Jacobus Wolteri de Leodio, clericus uit het bisdom Luik, ingeschreven aan de universiteit van Keulen. Hij behaalde er vervolgens wel zijn baccalaureaat in de artes maar niet de meestergraad. In 1392 werd heer Jacop aangesteld als beneficiant (vicarius perpetuus sine cura) in de Keulse Dom. Van 1392 tot 1394 was hij tevens verwikkeld in een aantal processen om beneficies in het bisdom Luik. Deze processen werden gevoerd aan de pauselijke Curie te Rome waar hij toen vermoedelijk ook verbleef. Hij maakte aanspraak op prebenden in de Bossche St.Jan en de O.L.V.-kerk te Aldeneik (1392-1394), alsmede op de rectoraten van het altaar van St.Jan Baptist, St.Nicolaas en Maria Magdalena in de St.Pauluskerk te Luik (1392-1394), het St.Catharina-altaar in de kerk op het Begijnhof in Breda (1392-1394), het H.Geestaltaar in de parochiekerk van Breda (1394) en de kerk van Zeelst (1394). Hij lijkt zich met name te hebben ingespannen om een prebende in de St.Jan te verkrijgen want hij liet maar liefst drie verschillende prebenden in deze kerk voor zich reserveren. Op 9 november 1392 verzocht hij de paus hem de prebende toe te kennen die was vrijgekomen door resignatie van Henricus Tulpini, cantor, en op 14 oktober 1394 richtte hij eenzelfde verzoek aan de paus met betrekking tot de prebenden die waren vrijgekomen door de dood van Tylmanus de Mulsen en Leonius de Schindel, rector van Zeelst (nr.355). 1) Heer Jacop, die in 1394 nog clericus was, wordt vanaf 1399 genoemd als priester en residerend kanunnik van de Bossche St.Jan. Volgens Kievits volgde hij heer Jan van Os op die in 1393 ook kanunnik was van de St.Lambertuskerk te Luik. Vanaf 1400 was heer Jacop in Den Bosch tevens actief als notaris. Aangezien hij de pauselijke benoeming bezat zal hij reeds in Rome tot notaris zijn benoemd. Vermoedelijk werd hij daar ook tot priester gewijd want hij geeft deze stand steeds op in zijn notariële onderschrift. Eind 1400 of begin 1401 werd hij tevens beëdigd door het Luikse hof. Een enkele keer schreef hij akten voor andere notarissen, zoals in 1398 voor meester Arnt Ywijns (nr.202), in 1400 en 1413 voor heer Pauwels van Zulichem (nr.382) en in 1404 voor heer Jan Paweter (nr.308). Een akte van hemzelf uit 1420 werd geschreven door heer Rolof van Herende (nr.174). 2)
Heer Jacop vervaardigde onder meer een aantal testamenten van begijnen. In 1405 was hij dan ook aangesteld als rector van de kerk op het Groot Begijnhof, welke functie hij behield tot zijn dood in 1421. Daarnaast bediende hij in 1418-1419 ook het Maria-altaar in die kerk en in 1419 het St.Petrusaltaar. In dit laatste jaar werd bij een grote stadsbrand onder meer de Begijnenkerk en een groot deel van het Begijnhof in de as gelegd. Daarom schreef Ic, her Jacob van Ludyck, persoen des Groeten Beghijnhoefs in Tserthoghen bosch, op 20 januari 1420 samen met Kathelijn Luykens en Elysbet Hughen, meesteressen van het Groot Begijnhof, een open oorkonde waarin ze eenieder verzochten om de drager ervan een aalmoes te schenken ten behoeve van de wederopbouw van de kerk en de aanschaf van benodigdheden voor de mis, "alsoe dat alle die buecke ende ornamenten der kerken des selfs Begijnhoefs verbornt sijn, wt ghenomen dat weerde heilighe sacrament ende die kelcken der selver kerken des Beghijnhoefs toe behorende". De oorkonde werd vermoedelijk bewaard vanwege zijn historische betekenis want toen het archief van het Begijnhof omstreeks 1500 opnieuw werd geordend schreef de inventarisator op de achterzijde van de akte alleen: "Vanden grooten Bossch brant". Heer Jacop, die vermoedelijk in de Peperstraat tegenover het Begijnhof woonde, overleed op 21 februari 1421. Hij werd begraven in de St.Jan bij het St.Laurentiusaltaar waaraan ook zijn prebende verbonden was geweest. Op 24 februari 1421 wees de officiaal van Luik zijn protocollen toe aan heer Pauwels van Zulichem (nr.382). Deze nam toen ook de protocollen over van heer Jorden van Erkel (nr.113) en heer Rolof van Herende (nr.174), welke protocollen kort daarvoor vermoedelijk aan heer Jacop waren toegewezen. Ze werden aan heer Pauwels overgedragen door heer Jacops executrices-testamentair, Kathelijn Luykens en Elysbet Hughen. 3)
|
Noten | |
1. | Keussen, Die Matrikel, I 21 nr.155; Göller e.a., Repertorium Germanicum, II 550-551; Analecta Vaticano-Belgica, VII 134 nr.7, 175 nr.64, 181-182 nr.72, 528 nr.656; Bijsterveld, Laverend, I 329 nr.2657 (hij was echter pastoor van het Bossche Groot Begijnhof vanaf 1405, niet 1401); "Van Ludic" komt als achternaam in Den Bosch in deze periode niet of nauwelijks voor, vgl.: Hens e.a., Mirakelen, 290 nr.113 (2 juni 1383: her Godaert van Ludic, priester); OLVB 52, band 3, fo.342r (1468/69) (Johannes de Leodio). |
2. | Bijlage II 160.6, 202.1, 238.1 t/m 238.11, 308.10, 382.2, 382.5, 382.16, 382.17, 382.30, 382.40; AAB II, hs. Kievits, p.16; Schutjes, Geschiedenis, IV 234-235; Verwijzingen naar notariële akten: GAH, OA B3 (1400); OLVB 52, band 1, fo.7v (1400/01), fo.72v (1411/12), fo.90v (1414/15); Bijlage II 153.1, 382.53. |
3. | Bijlage II 238.3 t/m 238.7, vgl. 238.8 en 238.9 (plaats); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 83, 86, 88, 90; Schutjes, Geschiedenis, IV 367; GAH, GB 151 (20 jan.1420); De Busco, "Oorkonden", 153; GAH, RA 1212, fo.19r (18 dec.1441), RA 1221, fo.165r (9 sept.1451), RA 1249, fo.165r (12 jan.1480); APB, St.Jan II, Obituarium, p.65; Tabel 3.2, nr.9. |