Cler. Luik, A.L. 1500-1524 (1485-1528) Den Bosch Heer Claes Hoyberch(s), Hoeyberch(s), heer Claes van Orten, was een zoon van Jan, zoon van Wouter vanden Hoyberch, en werd vermoedelijk in Bladel geboren. Aangezien heer Claes in de bronnen ook enkele malen voorkomt als dominus Nicolaus (Hoyberch alias) de Orten zal zijn moeder waarschijnlijk Van Orten hebben geheten. Hij had een broer heer Wouter Jan Hoyberchs die al in 1485 in Den Bosch als getuige optrad bij het testament van een poorteres van die stad. In 1487 bediende heer Wouter de kerk van Bladel en in 1502 kreeg hij als rector van het H.Kruisaltaar in die kerk van het Luikse hof toestemming zijn testament te maken. In 1510 wordt hij nog genoemd als absent vicaris van Waalre. Heer Claes wordt eveneens voor het eerst vermeld in 1485. In dat jaar moest Nicolaus, filius Johannis Walteri Hoyenberch clericus en inwoner van Den Bosch, 2 Rijnsgulden betalen om op basis van zijn vaderlijk erfgoed tot priester te kunnen worden gewijd. Nog in hetzelfde jaar vertrok hij naar Zaltbommel waar hij waarnemend pastoor werd. Uit deze gegevens blijkt tevens dat zijn vader niet onbemiddeld was en dat heer Claes vóór 1486 tot notaris moet zijn benoemd. Blijkens zijn notariële onderschrift legde hij de notariseed immers af als clericus, niet als priester. Op 12 januari 1487 liet dominus Nicolaus Goberchs de Bladen zich inschrijven aan de universiteit van Keulen. Hij keerde later zonder meestertitel terug naar Den Bosch waar hij op 12 mei 1488 de goederen overkocht die Margriet, dochter van Cornelis Jan Batens en diens echtgenote Yda, van haar ouders had geërfd. Tussen 1496 en 1498 nam hij ook de goederen over die aan diverse personen waren toegekomen door de dood van Aert van Vucht en diens vrouw Weyndelmoed. Vermoedelijk was heer Claes zelf één van de erfgenamen. 1) Heer Claes stelde tussen 1500 en 1524 in Den Bosch regelmatig notariële akten op. Daarbij schreef hij zijn achternaam meestal als Hoyberchs maar een enkele maal ook als Hoeyberchs. Veel van de rechtshandelingen die hij beoorkondde vonden plaats in zijn eigen woonhuis. Aanvankelijk woonde hij in een huis gelegen achter het koor van de St.Jan, maar vanaf 1510 noemt hij als woonhuis een huis met poort gelegen in de Hinthamerstraat. Dit laatste zal het huis zijn geweest dat hij op 11 januari 1510 kocht van heer Jan van Brussel, pater van de Bossche Fraters. Het lag over de Gerlingsbrug naast het Bonifantenhuis, in feite in een zijstraatje van de Hinthamerstraat dat toen het Fraterstraatje heette. Sinds de zeventiende eeuw wordt het "Achter den Dove" genoemd. Onder de getuigen die in heer Claes' akten voorkomen zijn er enkele die meerdere malen vermeld worden. Het meest veelvuldig treedt op Wouter Gielis Henricxs, die eerst gebeneficieerd clericus was van de St.Jan (1510-1517) en later priester (1518-1519). Hij zal heer Claes' vaste klerk zijn geweest. Een Claes Gielis Henricx, gebeneficieerd clericus, wordt al in 1508 als getuige vermeld. Verder komen regelmatig voor: heer Peter Ghysen van Eersel, beneficiant van de St.Jan (1503-1511), Jan van Geldrop, clericus (1505-1515), Laurens Hayen, clericus en roededrager van het kapittel (1515-1518), en heer Lambrecht Kyevit (1515-1517). Ook Jan, zoon van Laurens Hayen, komt éénmaal voor als getuige (1514). Jan van Geldrop (nr.134) ingrosseerde in 1505 en 1510 twee akten voor heer Claes, terwijl Dirck van Lieshout tussen 1508 en 1517 vijf akten voor hem ingrosseerde. Volgens het cijnsregister van het St.Elizabethklooster achter de Tolbrug werd een akte van 6 september 1504 ondertekend door zowel heer Claes als Jacop vanden Eynde (nr.128). Uit twee oorkonden die heer Claes in 1514 en 1515 voor het St.Janskapittel vervaardigde blijkt dat hij toen kapittelnotaris was: "prefatorum dominorum decani et capituli ecclesie collegiate et parrochialis Sancti Johannis Evangeliste et negotiorum pretactorum scriba". In 1516 ondervroeg hij als beëdigd notaris van het Luikse gerechtshof een aantal getuigen naar aanleiding van een geschil tussen de pastoors van Heeswijk en Dinther over het recht op de smalle tienden uit een bepaalde hoeve. De deken van de St.Jan, die door beide partijen als arbiter was gekozen, deed op 5 december 1516 uitspraak in deze zaak. 2)
Heer Claes kreeg op 30 oktober 1500 van de officiaal de protocollen toegewezen van heer Dirck Blerinct (nr.52) en Rembout Vilt (nr.403), en op 3 januari 1504 die van heer Wouter Bloyman (nr.55) en heer Henric Poeynenborch (nr.317). Hij deelde de commissies met twee notarissen die werkzaam waren aan de officialiteit: Gerardus Jamess en Arnoldus Coggen. Omstreeks 1510 liet meester Arnt Boest (nr.57) meester Ghijsbrecht die Hollander (nr.184) en heer Claes Hoeyberch door de officiaal machtigen om een authentiek afschrift of transsumpt te maken van de stichtingsakte van het kapittel van Boxtel, welke akte op 26 december 1492 was opgesteld door heer Jan Amelrijcx (nr.5). Meester Arnt had het afschrift nodig om te bewijzen dat meester Peter vanden Bosch, kanunnik van Boxtel en zijn tegenstrever in de juridische strijd om het St.Nicolaasaltaar in de St.Jan, verplicht was in Boxtel te resideren. Noch meester Ghijsbrecht, noch heer Claes waren echter genegen de commissie te accepteren. Vermoedelijk vreesden ze dat ze de deken van de St.Jan, die in het proces aan de zijde van meester Peter stond, tegen zich in het harnas zouden jagen. Meester Arnt vroeg zijn zwager Henrick van Uden om nog eens bij meester Ghijsbert en heer Claese van Oerten aan te dringen dat ze de commissie zouden accepteren want anders zou hij een notaris uit Leuven moeten laten machtigen. 3)
Vanaf 1500 wordt heer Claes behalve als notaris ook genoemd als bezitter van een aantal beneficies. Zo komt hij voor als vicaris van Geffen (1502-1524), als beneficiant van de St.Jan (1509-1528) en als rector van achtereenvolgens het St.Catharina-altaar in Baardwijk (1509-1524), het St.Catharina-altaar in Hedikhuizen (1510), het altaar van St.Anthonius en St.Catharina in de St.Petruskapel in Den Bosch (1510) en van de kapel van Maria en St.Catharina in Middelrode (1510-1524). Heer Claes resideerde steeds in Den Bosch, waar hij waarschijnlijk al vóór 1500 beneficiant van de St.Jan was geworden, en bediende er zijn beneficies doorgaans zelf. Alleen in 1509 was hij korte tijd te Baardwijk aanwezig toen de zegeldrager en wijbisschop van Luik daar de kerk visiteerden. 4)
Naast zijn werkzaamheden als notaris en priester had heer Claes nog een aantal functies van een administratief-bestuurlijk karakter. Zo was hij omstreeks 1500 executeur-testamentair van heer Henrick vanden Loe (nr.246) en in 1515 van heer Jan van Auwen, waarnemend pastoor van Berlicum. Deze laatste maakte op 9 november 1515 in heer Claes' woonhuis zijn testament en droeg daarbij aan zijn drie executeurs-testamentair op om na zijn dood in Berlicum een gasthuis voor drie vrouwen te stichten. Rond 1515 trad heer Claes ook op als executeurtestamentair van heer Peter Ghysen van Eersel, samen met onder andere een heer Peter Mol van Bladel. Op 19 juni 1530 benoemden de executeurs-testamentair van heer Peter Ghysen heer Wouter Gieliss (zie boven) tot de eerste rector van twee officies die door heer Peter Ghysen in de kerk van het Clarissenklooster waren gesticht. Heer Wouter dankte deze benoeming aan het feit dat hij een erfgenaam was van heer Claes. Op 17 juli 1513 kocht dominus Nicolaus de Hoybergen als gevolmachtigde van heer Jan van Oekel, kanunnik van de St.Lebuinus in Deventer en van de St.Jan in Den Bosch, een plaats in het Bossche Fraterhuis voor één van de twee studenten voor wie heer Jan een beurs had gesticht. Ook na diens dood droeg heer Claes nog een erfcijns over die door heer Jan was nagelaten. Heer Claes wordt in 1521 genoemd als één van de meesters van het Meelmansgasthuis en verleende in 1508, 1520 en 1521 namens de officiaal ook kwitanties aan executeurs-testamentair die de legata pia naar behoren hadden uitgereikt. Van 1514 tot 1528 wordt heer Claes ten slotte vermeld als landdeken van Cuijk. Waarschijnlijk volgde hij in deze functie heer Gerit van Beest (nr.37) op die in 1510 was overleden. Heer Claes zelf overleed op 12 september 1528 en werd in de St.Jan begraven, vóór het St.Agatha-altaar. In 1517 had hij al eens een akte bij dit altaar opgesteld en vermoedelijk was het dan ook het altaar waaraan zijn beneficie verbonden was geweest. Op 30 september 1528 werd in de St.Jan heer Claes' opvolger als landdeken van Cuijk gekozen, heer Gerit Clingel. De officiaal wees heer Claes' notariële protocollen, samen met die van heer Jan van Gerwen (nr.141) en Jan van Geldrop (nr.134), op 16 augustus 1539 toe aan heer Adriaen Preyser (nr.324). 5)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1240, fo.82r (14 febr.1471), RA 1256, fo.157v (12 mei 1488), RA 1265, fo.371v (25 aug.1496), RA 1266, fo.92r (2 juli 1498), fo.224r (8 okt.1497), RA 1274, fo.420r-v (2 juni 1505), vgl. RA 1199, fo.373v (1428/29), RA 1213, fo.163r (1442/43), RA 1271, fo.295r (24 jan. 1503); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.243; APB, St.Jan II, brieven van Boest; Bijlage II 313.24; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 19, 172; Juten, Consilium, 27; Bijsterveld, Laverend, I 163 nr.225; Keussen, Die Matrikel, II 207 nr.7; Vgl.: Adriaenssen, Hilvarenbeek, 302 (Ghijsbrecht Jacop Hoyberchs uit Hilvarenbeek, barbier en chirurgijn te Antwerpen (1581-1615), stamvader van een Antwerpse chirurgijnsfamilie). |
2. | Bijlage II 120.3, 182.1 t/m 182.29, 225.10; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 8; Verwijzingen naar notariële akten: Bijlage II 182.25; GAH, IVR 418 (rekeningen van de Tafel van de H.Geest), 1514/15; RANB, SET 2, nrs.XXVII (10 dec.1510) en LXXXV (6 sept.1504), zie ook nr.XLVIII (2 mei en 9 aug.1519). |
3. | Tabel 3.2, nrs.53, 54 en 55; APB, St.Jan II, brieven van Boest. |
4. | APB, St.Jan II, Obituarium, p.268; Bijlage II 184.10, 225.10, 375.1; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 27, II 25, 242, 266, 289, 323, 336, 372; Juten, Consilium, 40; ABH, OPA Baardwijk, Obituarium, fo.1r (24 aug.1509); Hornman, "Geschiedenis", 45; Bijsterveld, Laverend, I 289 nr.2273; Bijsterveld, "Laverend", 4-6. |
5. | Bijlage II 31.15, 182.17, 182.20, 182.21, 182.23, 184.10, 225.10, 375.1, vgl. 182.4 (getuige); APB, St.Jan II, kwitantie z.d., zie ook kwitantie d.d. 12 maart 1505; RANB, BS 37, p.590-591 (25 okt.1508); GG 1772 dorso (regest 3405) (10 dec.1508), 3413 (10 mrt.1521), 3418 (6 apr.1521); APB, St.Jan I, 1855 (21 sept.1520); ABH, MA 125 (6 apr.1521); GAH, IVR 418, 1514/15; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, II 25; OLVB 52, band 9, fo.270v, fo.273r (1523/24); Van Dijck, De Bossche optimaten, 234 noot 130; APB, St.Jan II, Obituarium, p.268; Tabel 3.2, nr.60; Zie ook: Bijlage II 43.2 (dorsale aantekening); Bijsterveld, "Laverend", 5-6; AAT II, 125, fo.50v-53r (30 sept.1528). |