Geboren te 's-Hertogenbosch op 28 juni 1524, overleden in Dordrecht omstreeks 1602. Hij was de zoon van Mr. Jacob van Houwelingen en Hillegonde van der Wiel Arnoldsdr. Vermoedelijk was hij ook een oom van Gerard Abrahams van Houwelingen alias Lekkerbeetje. Hij was een bekwaam goud- en zilversmid en graveur die zich gedurende zijn leven tevens ontwikkelde tot een erkend munt- en penningkundige en verzamelaar. Op 30-11-1549 dus op 25-jarige leeftijd mocht hij zich meester noemen. Zijn meesterteken was een pelikaan met drie jongen. Op één van de vier koperen platen van het goud- en zilversmidgilde in het Noord Brabants Museum, komt zijn naam en meesterteken voor. Van 1558-1567 woonde hij in de Verwerstraat in een huis gekocht van Jan van Doerne, verver. Volgens eigen zeggen was zijn interesse om boeken te lezen over munten en penningen reeds op jonge leeftijd gewekt. Als goud- en zilversmid werden hem vele gouden en zilveren munten ter verwerking of verkoop aangeboden. Een unieke kans om zijn liefhebberij, penningen en munten, verder te ontwikkelen. In de tweede helft van de 16e eeuw was het verzamelen van munten en penningen een gewilde hobby en bezaten diverse bewoners van De Nederlanden, een dergelijke collectie. Bekend is bijvoorbeeld Casper Schetz, heer van Grobbendonck te Antwerpen. Ook in het testament van Mr. Goyart Lombarts van Enckevoirt wordt gesproken over een ruime hoeveelheid munten. De vermaarde verzamelaar Hübert Goltzius maakte in het jaar 1556 zelfs een reis door Nederland en België om munt- en penningverzamelingen te bezichtigen. In Den Bosch bezocht hij o.a. de penningkabinetten van de Bosschenaren Joannes Thomas en Thielmannus Waltsemer. Erasmus van Houwelingen wordt hierbij echter niet genoemd. Aangenomen moet worden dat in dat jaar zijn verzameling nog niet zo'n grote betekenis zal hebben gehad. Als edelsmid was hij voor zover bekend, de eerste meester die zowel in edele als onedele metalen werkte. Mede daardoor heeft hij veel opdrachten gekregen zowel van de regering van 's-Hertogenbosch als van het bestuur van de St. Jan. Zo vervaardigde hij in 1561 een zilveren schildje met het stadswapen voor de speelman van de stad Tiel als geschenk van Bossche schepenen. Zes jaar later nog zo'n wapen in kleur voor de kok van de graven van Merode, ook als geschenk van de schepenen. Voor het kerkbestuur van de St. Jan vervaardigde hij kruizen, monstransen en andere religieuze voorwerpen. Ook voor de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap verrichtte hij diverse werkzaamheden. Zo wordt hij in 1561/1562 o.a. genoemd bij de jaarlijkse inventarisatie van het zilverwerk van de broederschap ("Item Erasmo van Auwelinge voer zijn arbeijt dat hij het zilver gewogen heeft....."). Daarnaast heeft hij ook veel graveerwerk voor de broederschap gedaan. De leden van de broederschap hadden eigen tinnen pullen. In de rekeningboeken van 1510-1588 worden tenminste 111 pullen genoemd die op kosten van de broederschap van het gegraveerde devies, de naam en het wapen van de eigenaar werden voorzien. In de jaren 1557-1560 heeft van Houwelingen in totaal tenminste 36 pullen van een gravering voorzien. Verder wordt hij in de rekeningen van de broederschap in de periode van 1552-1573 regelmatig vermeld voor diverse werkzaamheden zoals het herstellen van zilveren draagtekens ('broedsen'), wierookvaten en andere zilveren voorwerpen. Veel van het Bossche zilver en goud is na 1629 en na de Vrede van Munster t.g.v. de uittocht van alle kloosterlingen, uit Den Bosch verdwenen. Veel moet in België en Duitsland maar ook op het platteland terecht zijn gekomen. Erasmus moet in zijn leven een alom gezien en geacht ambachtsman zijn geweest. Zo wilden de Staten van Brabant vier geborduurde tapijten laten vervaardigen voor hun vergaderzaal, verbeeldende de vier hoofdsteden, en waren op zoek naar een persoon aan wie zij dit werk konden opdragen. Opvallend is dat zij de goudsmid Erasmus van Houwelingen benaderden om een schilder te zoeken uit Antwerpen, die de tekeningen voor deze tapijten zou kunnen maken. Hij voldeed aan dit verzoek en wees in augustus 1568 Lambert van Noort hiervoor aan. Hij moet ook een welvarend man zijn geweest zo wordt hij enkele malen genoemd als schuldeiser bij belangrijke faillissementen. Omstreeks 1574 wordt hij vermeld als lid van de rederijkerskamer Moyses Bosch met als devies "In viericheyt groeyende". Zijn naam komt als veertiende op de ledenlijst voor en hij zal dus reeds jaren lid van deze kamer zijn geweest. Begrijpelijk is dat daarom zijn naam ook in verband wordt gebracht met het Rederijkersinsigne. Dit blazoen verbeeldde Mozes in een eerbiedige houding, terwijl Jehovah hem uit een brandend braambos belast met een zending naar koning Pharao en het hiervoor vermelde devies. Dit insigne is vrijwel zeker ontworpen voor het landjuweel in 1541. Toen was van Houwelingen nog geen zilversmid en kan dus de maker niet zijn. In 1561 is een nieuw blazoen ontworpen t.b.v. het landjuweel in Antwerpen. Dit was niet meer voorzien van het devies en de voorstelling met Mozes was anders. Dit dunnere, met behulp van een stempel geslagen en ongemerkte insigne was mogelijk wel van de hand van Van Houwelingen. In de roerige periode en de beeldenstorm in Den Bosch in de jaren 1566-1567 was de burgerij op het laatst verdeeld in twee partijen: de Staatse en de Spaansgezinde partij. In die periode werd ook van Houwelingen ervan verdacht de nieuwe leer aan te hangen. Onderzoek dienaangaande concludeerde dat hij wel werd verdacht de nieuwe religie te zijn toegedaan, maar niet tot het consistorie te behoren. Officieel bleek hij de zijde der wettige regering te houden en kreeg hij ook nog steeds verschillende opdrachten. In 1578 kreeg hij zelfs een openbare functie en werd hij samen met Mr. Gerard van Deventer e.a. benoemd tot politiemeester van de stad. Zij waren belast om middelen te bedenken ter verbetering en versterking van de stad. Toen 's-Hertogenbosch zich echter in 1579 verzoende met de koning van Spanje, verlieten veel staatsgezinden de stad. Ook van Houwelingen verliet zijn geboortestad om er nooit meer weer te keren, overigens met medeneming van de papieren van de goudsmedengilde! Hij vestigde zich in Dordrecht en oefende ook daar het beroep uit van goud- en zilversmid en graveur, tot aan zijn dood omstreeks 1602. Het belangrijkste feit uit die periode is dat aan van Houwelingen de eer toekomt de eerste te zijn die over de vaderlandse munten een boekje heeft geschreven. Dit inmiddels zeldzame boekwerkje had als titel: "Penningck-boeck, inhoudende alle figuren van zilvere ende goude penningen, gheslaeghen by de graeven van Hollandt, van Dierick de 7e van dien naem tot Philippus van Bourondiën toe, met het leven in 't cort van deselve graeven". Uitgegeven: "Tot Leyden, by Francoys van Ravelenghen, 12 mei 1597", 16 bladzijden titel inbegrepen. Versierd met 20 koperen platen, zijnde 13 platen met 82 afbeeldingen van zilveren en 7 platen met 35 afbeeldingen van gouden munten. Het boekje is opgedragen aan de Staten van Holland en Schout, Burgemeester en Regeerders der stad Dordrecht. Na de dood van van Houwelingen is een tweede uitgave verschenen met een vergelijkbare titel met dezelfde platen en enige bijvoegselen. Deze uitgave is verschenen: "Tot Rotterdam, bij Philips Jacobsz., Boeck ende Konstverkooper, Bij de Beurse, anno 1627, 6 januari". Verder heeft Cornelis van Alkemade in 1700 dit werk vrijwel geheel overgenomen met als titel: "Muntspiegel der graven en gravinnen van Holland". Latere kenners hebben wel wat kritiek geuit op de kwaliteit van het werk van Van Houwelingen er zouden door hem nogal wat fouten zijn gemaakt met name in de opschriften. Het lijkt erop dat Van Houwelingen de Latijnse taal niet machtig was. Desondanks is zijn boekje meer dan een eeuw de enige handleiding geweest voor verzamelaars van munten en penningen. Na zijn dood schijnt zijn verzameling in handen te zijn gekomen van de Rotterdamse burgemeester Pieter Goeree en van de schepen en raad Pieter Sonnemans. Erasmus heeft in 1595 een graf gekocht in de Groote kerk te Dordrecht en zal dus daar begraven zijn. Onbekend is met wie hij gehuwd is geweest, wel dat hij een dochter heeft nagelaten: Catharina van Houwelingen. |
Bronnen | |
• | Ch.C.V. Verreyt, 'De penningkundige Erasmus van Houwelingen', in: Oud Holland, vol. 8 (1890) 104-112. |
• | Ch.C.V. Verreyt, 'Het zeldzaam 'Penningcboeck' van Erasmus van Houwelingen' in: Taxandria (1930) 132-134 |
• | A.J. van der Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden 8e deel, 2e druk (Haarlem 1867) 1347-1348 |
• | A.F.O. Sasse van Ysselt, Voorname Huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch III ('s-Hertogenbosch 1911-1914) 542 |
• | J.L. van Dalen, 'Houwelingen (Erasmus van)' in: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek 4, (Leiden 1918) 786-787 |
• | A.M. Koldeweij, Zilver uit 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1985) 44, 128, 136, 142, 150, 179 |
• | A.M. Koldeweij, In Buscoducis 1450-1629 (Maarssen 1990) 24, 74,102, 273 |
• | F.H.M. de Bekker en Sasse van Ysselt, 'Het testament van Mr. Goyart Lombaerts van Enckevoirt' in: Taxandria 12 (1905) 249-259 |
• | Adriaan Pars, Index batavicus of naamrol van de Batavische en Hollandse schrijvers 8 (Leiden 1701) 362-363 |
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 201, 202, 202n
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 139
A.M. Koldeweij, In Buscoducis (1990) 24, 74, 102, 273; Bijdragen: 380, 383, 544, 549
M.A. Nauwelaerts, Latijnse school en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629 XXX (1974) 311
L.P.L. Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht (1959) 79, 129n, 131, 157, 182n, 216, 220
Ch. C.V. Verreyt, 'Het zeldzaam „Penningckboeck” van Erasmus van Houwelingen' in: Taxandria (1930) 130-134