afb. Onbekend, ca 1935
Salomon Heertjes werd op 3 maart 1877 te Zutphen geboren als zoon van Barend Heertjes en Betje Goldsteen. Hij trouwde in 1911 met Martha Meijers, dochter van een rabbijn uit Duitsland. Uit dit huwelijk werden vijf dochters geboren. Op 16 maart 1947 overleed hij te 's-Hertogenbosch. Meer dan tachtig jaar lang had Noord-Brabant geen eigen opperrabbijn meer gekend. Na het overlijden van de populaire opperrabbijn Betsalel Glogauer te 's-Hertogenbosch in het jaar 1823 waren er steeds zogenaamde 'interimaire' opperrabbijnen geweest die zorg droegen voor de religieuze aangelegenheden van de vele joodse gemeenten in het synagogaal ressort Noord-Brabant. Vanaf het jaar 1896 werd de roep om in Brabant een eigen opperrabbijn aan te stellen steeds sterker en na jarenlange onderhandelingen kon uiteindelijk in 1907 deze lang gekoesterde wens in vervulling gaan. Op 29 december 1907 werd Salomon Heertjes in de synagoge van 's-Hertogenbosch onder grote belangstelling en met veel ceremonieel geïnstalleerd als opperrabbijn voor Noord-Brabant en Limburg. Salomon Heertjes' eerste leermeester was de godsdienstonderwijzer Benjamin Frank, die als jong onderwijzer werkzaam was geweest in enkele joodse gemeenten in Noord-Brabant, onder meer in Tilburg. Na de middelbare school in zijn geboorteplaats te hebben doorlopen vertrok de jonge Salomon Heertjes naar Amsterdam om te gaan studeren aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium. Tegelijkertijd volgde hij aan de Universiteit van Amsterdam de studie klassieke letteren. Op het Seminarium trok de jonge Salomon Heertjes al spoedig de aandacht van rector dr. J.H. Dünner, die hem als een veelbelovend leerling beschouwde. In 1902 slaagde Heertjes voor het examen maggied (leraar) en werd daarna toegelaten tot het rabbijnenseminarium. Twee jaar later kreeg hij de graad van moré (rabbinale bevoegdheid). Bij deze gelegenheid sprak Dr. Dünner de volgende woorden: 'Het is mij hoogst aangenaam U te kunnen mededelen dat het Rabbinaal College met eenstemmigheid heeft besloten U een plaats aan te wijzen in de betrekkelijk kleine kring van Rabbijnen in ons land'. Drie jaar later werd Salomon Heertjes, nog geen dertig jaar oud,
| 77 |
benoemd tot opperrabbijn over de zuidelijke provincies en vertrok hij naar zijn nieuwe woonplaats 's-Hertogenbosch. De komst van de opperrabbijn in Noord-Brabant bracht grote veranderingen met zich mee. Er was, vooral in Den Bosch, een opbloei van het religieuze leven. Al in mei 1908 werd op initiatief van de opperrabbijn een chewre Talmoed Tora Wederech Eretz, een vereniging voor de studie van de Tora, opgericht. Voortaan werd er elke avond onder de bezielende leiding van de opperrabbijn 'gelernd'. Hij stimuleerde zowel in Den Bosch als elders de oprichting van verenigingen als Hachnosat Ourechiem (Steun aan doortrekkenden) en afdelingen van Tischbie en de Agoedas Jisroeil (verenigingen van wetsgetrouwe joden). In dezelfde tijd manifesteerde zich ook de afdeling Noord-Brabant van de Nederlandse Zionistenbond. Opperrabbijn Heertjes was een fervent bestrijder van de zionistische ideologie en vooral daardoor verkeerde hij bij voortduring op gespannen voet met vele joodse besturen, waarbinnen de aanhang voor het zionistische gedachtengoed wijd verbreid was. Maar Salomon Heertjes was een zeer principieel man. Op het terrein van Talmoed en traditie kende hij geen concessies en was hij onwrikbaar. De principes van de eeuwenoude godsdienst waren voor hem onveranderlijk en onaantastbaar. Vooral omdat hij van geen compromissen wilde weten waren er veel conflicten met kerkbesturen en godsdienstleraren.
Al kort na zijn installatie begon de jonge ambitieuze opperrabbijn
| 78 |
aan het uitbannen van alle misstanden die door het zo lang ontbreken van een 'geestelijk herder' waren ontstaan. Zo mocht bijvoorbeeld op de grafstenen op de joodse begraafplaats te Vught niet meer de sterfdatum volgens de 'gewone' telling worden vermeld maar alleen de datum volgende de Hebreeuwse kalender. Dit lijkt een zaak van ondergeschikt belang maar aan dergelijke principe kon volgens de opperrabbijn niet worden getornd. De opperrabbijn werd gevreesd en bemind, maar vooral in hoge mate door velen gerespecteerd. Vriendelijk en met veel geduld probeerde hij te overtuigen en alleen al zijn forse rijzige gestalte straalde gezag uit. Tot zijn regelmatig terugkerende werkzaamheden behoorden de inspectie van het godsdienstonderwijs en het toezien op de vorderingen van de leerlingen en de bijscholing van de leraren die meestal tevens fungeerden als voorzangers in de Brabantse synagogen. Door de opperrabbijn werden jaarlijks de sjochetiem, de rituele slagers, geëxamineerd en gebrevetteerd. Hij zag tevens toe op het aanstellen van sjoumers (toezichthouders) bij de fabrieken in Brabant en Limburg waar kosjere voedingsmiddelen werden vervaardigd. Dergelijke personen, zowel de slagers als de sjoumers, moesten het volle vertrouwen van de opperrabbijn genieten en bovendien godsdienstig en zedelijk van onbesproken gedrag zijn. Een deel van het jaar reisde opperrabbijn Heertjes door de uitgebreide ressorten die hem waren toevertrouwd, Noord-Brabant en Limburg, later ook Zeeland en bezocht hij alle joodse gemeenten, groot en klein. In de grotere joodse gemeenten duurde een dergelijk bezoek veelal meerdere dagen. De inspecties en de beraadslagingen met het kerkbestuur vergden veel tijd. Soms bleef hij oversjabbat en bij een dergelijke gelegenheid hield hij een droosje in sjoel, een predikatie in de synagoge. Hij schroomde niet om dan de toehoorders ernstig te wijzen op hun plichten als joden zoals het eerbiedigen van de sjabbat, het strikt observeren van de spijswetten, de mitswe van tsedokoh, d.w.z. zich medeverantwoordelijk voelen voor minderbedeelde joden en voor hen die waar ook ter wereld werden vervolgd.
Bij een dergelijk bezoek van de opperrabbijn ontbrak het niet aan goede voornemen, maar zodra Heertjes vertrokken was verzonk de kehilla, de joodse gemeenschap, weer in dezelfde sleur en gezapigheid als voorheen.
Dit obligate jaarlijkse ritueel werd veelal door de leden van de kerkeraden met gemengde gevoelens beschouwd en men haalde opgelucht adem als de opperrabbijn weer was vertrokken. De verhouding tussen opperrabbijn en kerkbestuur of kerkeraad was niet zelden
| 79 |
gespannen. Deze bestuurders waren over het algemeen in min of meerdere mate geassimileerd en maatschappelijk geslaagde personen, maar zij leefden niet geheel volgens de wetten van het traditionele jodendom. Maar dat was hun persoonlijke verantwoordelijkheid en daar had de opperrabbijn zich niet mee te bemoeien en dat deed hij ook niet. Aan de opperrabbijn waren uitsluitend de religieuze bevoegdheden toevertrouwd. Het besturen van de joodse gemeente, het in stand houden van de synagoge, de financiering van het godsdienstonderwijs, de zorg voor de begraafplaats en dergelijke, dat was een zaak voor de kerkbesturen. Opperrabbijn Heertjes keerde zich fel tegen elk verval en ondermijning van het traditionele jodendom. In 1934 bij de oprichting van een Bossche afdeling van Sjemiros Sjabbos, een vereniging tot instandhouding van de sjabbat, hield hij zijn gehoor voor: 'Het behoud van de sjabbat is het behoud van de hele wereld. Ons Jodendom staat en valt daarmede'. Met evenveel strijdlust keerde hij zich tegen het zionisme. Het zionisme, dat vooral werd aangehangen door geassimileerde joden, was een ideologie welke onverenigbaar was met het traditionele jodendom. Er kon slechts een einde komen aan de galoet, de periode van ballingschap, bij de komst van de Masjiach (Messias) en aan deze voorwaarde werd nog niet voldaan. Daardoor was het nationale streven van de zionisten in strijd met de godsdienst, aldus de diepgewortelde overtuiging van de opperrabbijn. Wellicht heeft hij in zijn laatste levensjaren ingezien zich hierin tragisch vergist te hebben.
In januari 1933 werd met tal van plechtigheden en feesten, zowel in de synagoge als in de zalen van Casino in 's-Hertogenbosch het 25-jarig ambtsjubileum van de opperrabbijn gevierd. Tot de aanwezigen behoorden zijn collega's uit Amsterdam, Antwerpen en Aken en tal van andere eerbiedwaardige gasten. Maar ook Brabants Israël niet zich niet onbetuigd. Uit alle joodse gemeenten kwamen vele personen naar Den Bosch om hun opperrabbijn te huldigen. Het waren vrolijke feesten in die dagen van januari 1933. Maar het was de laatste keer dat er onbekommerd en zorgeloos feest werd gevierd. Enkele dagen later kwam in Duitsland ene Adolf Hitler aan de macht. Het zou nooit meer worden zoals voorheen.
Het werd oorlog. Stap voor stap probeerden de Duitse bezetters en hun handlangers het Nederlandse jodendom te vernietigen. Tussen 15 februari en 15 november 1943 vertrokken er vanuit kamp Vught, meestal op vrijdagavond, vele treinen met duizenden mensen naar Westerbork of andere onheilspellende oorden. Salomon Heertjes was
| 80 |
veelal bij dit vertrek aanwezig om daar waar mogelijk bijstand te verlenen en te troosten. Nadat de trein was vertrokken ging hij om de sjabbatgeboden niet te overtreden, ondanks zijn leeftijd, te voet terug naar Den Bosch. In december 1943 was ook voor hem de toestand onhoudbaar geworden en op 24 december, Erev Kerstmis, toen de Duitsers Heiligenabend vierden en daardoor waarschijnlijk minder oplettend zouden zijn, namen hij en zijn vrouw de trein naar Utrecht om in Bilthoven onder te duiken. In mei 1940 waren er bij het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap elf rabbijnen in functie. In mei 1945 waren er nog maar twee in leven waaronder Salomon Heertjes. Onmiddellijk na de bevrijding in mei 1945 keerde opperrabbijn Heertjes terug naar Den Bosch. Maar wat trof hij daar aan? Alles wat hij had opgebouwd was ten onder gegaan en alles wat hem dierbaar was, bleek verdwenen. De joodse gemeenschappen in zijn ressorten waren gedecimeerd.
Tegen beter weten in probeerde men in sommige gemeenten weer iets op te bouwen maar alle vooroorlogse structuren waren vernietigd en de mensen waren verdwenen. Met veel moeite kwam er in enkele plaatsen enig joods onderwijs van de grond. De eerste organisatie die na de oorlogsjaren in Den Bosch werd heropgericht was niet de joodse gemeente maar een afdeling van de Nederlandse Zionistenbond.
Salomon Heertjes was teruggekeerd als een gebroken man. Hij had in goed vertrouwen zijn jongste dochter Hadassa naar een onderduikadres in Amsterdam gestuurd maar al direct bij haar aankomst bleek er verraad gepleegd te zijn. Dit verlies heeft hij niet kunnen verwerken.
Slechts zeer aarzelend kwamen er hier en daar opnieuw enige religieuze activiteiten op gang. De bejaarde opperrabbijn werd geacht na de oorlog opnieuw leiding te geven aan de ressorten Noord-Brabant, Limburg en Zeeland. Maar ondanks dat het aantal joden in deze provincies nog maar gering was, waren de problemen des te groter. Vooral de moeilijkheden van de gemengd gehuwden, de schrijnende problematiek van de oorlogspleegkinderen en tal van andere nieuwe vraagstukken dienden zich aan.
Begin 1947 werden er door het bestuur van de Bossche hoofdsynagoge de eerste voorbereidingen getroffen om de zeventigste verjaardag van de opperrabbijn te vieren. Maar zover is het niet gekomen. Na een ziekbed van enige weken overleed hij op 16 maart 1947. Salomon Heertjes was de laatste opperrabbijn die in 's-Hertogenbosch woonde.
| 81 |
Bronnen | |
• | Stadsarchief 's-Hertogenbosch, archief NIHS 's-Hertogenbosch 1907-1947 |
• | Jubileumuitgaven van Nieuw Israëlisch Weekblad, Weekblad voor Israëlische Huisgezinnen, Centraal Blad voor Israëlieten, uitgegeven op 20 januari 1933 ter gelegenheid van het 25-jarig ambtsjubileum van Salomon Heertjes, opperrabbijn voor de ressorten Noord-Brabant en Limburg |
• | Gesprekken met de dames A. Daniël-Heertjes en M. Redlich-Heertjes te Utrecht op 5 september 1995 te Utrecht |
Jan Bader, 'Salomon Heertjes (1877-1947)' in: Brabantse biografieën 6 (2003) 77-82
Max Cahen, Joden van 's Hertogenbosch in mijn jeugd, 1920-1940, in anecdotische beschrijving : Een wandeling langs hun woningen (1979) 5-6
Kees van den Oord, Scolae de Buscho 1274-1999 (1999) II.104
W. Baron Snouckaert van Schauburg e.a., De Nederlandsche ridderorden 1900-1936 2 (1937) 655
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 386
Truus Wertheim-Cahen e.a., In vrede en vriendschap (2014) 30-32, 248