afb.
Deze Bosschenaar studeerde filosofie en theologie in Leuven en werd in 1799 tot priester gewijd. In 1803 werd hij kapelaan van de Bossche St.-Jacobsparochie. De stad kende destijds veel armen en behoeftigen, schrijnend waren vooral de omstandigheden waaronder verwaarloosde en verstoten kinderen leefden. De kapelaan trok zich hun lot aan. Hij was niet de enige. Omstreeks 1813 hadden enkele jonge vrouwen de handen ineengeslagen en trachtten zij deze kinderen zo goed mogelijk in pleeggezinnen onder te brengen. In 1816 vond kapelaan Heeren aansluiting bij het liefdewerk van deze Bossche vrouwen dank zij zijn biechtelinge Anna Catharina van Hees. Aan haar en één van haar vriendinnen, Petronella Coppens, is het te danken dat het liefdewerk een vaste locatie kreeg, eerst aan de Bossche markt en in 1817 in de Choorstraat, waar in 1820 oude, arme vrouwen werden opgevangen en verzorgd. De kinderen waren al in een ander behuizing ondergebracht. Op 7 juli 1820 stichtte kapelaan Heeren de zustercongregatie 'Dochters van Maria en Joseph'. Deze werd officieel nog niet erkend, en de dames (ook Catharina Appelboom, Catharina van Grinsven en Magdalena Louwaerts hadden zich aangesloten) noemden zich gewoon ´juffrouw´. Een half jaar later werd de geestelijk leidsman Jacobus Heeren overgeplaatst naar Oirschot waar hij bijna 10 jaar pastoor zou zijn. Maar na de dood van de eerste overste Catharina van Hees, werd hij in 1825 benoemd tot directeur van de congregatie. Veel inspirerende brieven schreef hij naar de zusters. Hij was een streng ascetisch man en verwachtte van de zusters eveneens regelmatige meditaties, als gesprekken tussen hen en Christus. Hij accepteerde geen standsverschillen binnen de gemeenschap. In 1843 veranderde hij de naam van de congregatie in ´Vereniging van vrouwen, In Omnibus Charitas´. ´In alles de liefde´ vormt nog altijd het devies van de Zusters van de Choorstraat, zoals ze doorgaans genoemd worden. Pas in 1835 konden, na de officiële erkenning en toestemming van de kerkelijke overheid, eeuwige geloften worden afgelegd. Vanaf 1830 was pastoor Heeren in eigen persoon aanwezig in de Choorstraat en als het ware de ´levende regel´, maar zijn belangrijkste bezigheid was, in communicatie met de zusters, de opstelling van de constituties, de kloosterregels. Pas in 1847 waren die afgerond en in 1850 werden ze door Rome goedgekeurd. Naast de drievoudige geloften van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid onderscheidden de Zusters van de Choorstraat zich door een vierde regel: werken van liefdadigheid in de geest van de heilige Vincentius de Paul (±1580-1660). Leidsman Heeren schreef 246 bepalingen, verdeeld over 22 hoofdstukken, m.n. over de voorwaarden om de doelstellingen te kunnen bereiken, over de uitingen van deugdzaamheid, de organisatie van de congregatie, de taakverdeling e.d. In 1853, op 27 december, viel hem de eer te beurt om, als één van vier priesters het wonderbeeld van de Zoete Moeder dat uit Brussel na 224 jaar was teruggekomen in de stad, in een feestelijke optocht de Sint Jan te mogen binnendragen. Vóór zijn dood in 1859 vatte hij zelf nog eens samen wat hij voor de medemens heeft bereikt. Ik parafraseer: hij heeft het fundament voor de congregatie gelegd die zich zal ontwikkelen naar gelang de maatschappelijke omstandigheden zullen veranderen. Christus is de schepper van het fundament. De congregatie is als een geestelijk huis, met de zusters als levende stenen; de zusters zullen hun inspanningen toewijden aan God; centraal staat de onbaatzuchtige liefde, tussen de zusters onderling en jegens alle mensen. De hoogtijdagen die de zusters vieren zijn 7 juli (Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch, tevens de stichtingsdag van de congregatie), 19 maart (Sint Joseph), 27 september, voorheen 19 juli (Sint Vincentius à Paulo) en 27 december (Johannes de evangelist), de inspiratiebronnen. |
Wij hebben beloofd in eenige bijzonderheden te treden van het verdienstelijk leven van den WelEerw. heer Heeren. Wij voldoen heden aan die belofte:
De WelEerwaarde heer Jacobus Antonius Heeren werd den 15 Januarij 1775 uit eene godvreezende burger familie te 's Hertogenbosch geboren; zijne ouders, Godefridus Heeren en Joanna Maria van Gogh, zagen al spoedig hoe de neigingen zijner jeugd hem aanspoorden totdien verheven staat, welke van de uitverkorenen de bemiddelaren maakt tusschen het menschdom en den Hemel, en wachtten zich dan ook wel hem in zijne plannen tegen te werken.
Hij begon de studie der Lagere Scholen te Uden en voltrok dezelve aan de Latijnsche school te Turnhout. Vervolgens begaf bij zich met eenige zijner sladgenooten naar de Katholieke Universiteit van Leuven, maakte aldaar zijnen cursus in de Wijsbegeerte en begon er de studiën der Godgeleerdheid. Door het vernietigen der Universiteit, ten gevolge van de Fransche omwenteling, verhinderd dezelve te voltrekken, keerde hij in November 1797 naar zijne geboorteplaats weder en bragt eenigen tijd door bij de Eerwaarde Paters Kruisheeren te Uden, tot dat hij den 29sten Januarij 1798 te 's Hertogenbosch het seminarie begon met wijlen de WelEerwaarde heeren de Wijs, Suis en Smits, onder leiding van de zoo achtenswaardige hooggeleerde heeren Mozer en van Gils, in het oude klooster genaamd Triniteit, thans Lakmoesfabriek der heeren Bosch. Hier voltrok hij verderzijne godgeleerde studiën, en werd reeds den 16den Maart 1799 te Emmerik priester gewijd.
Onmiddellijk begon de heer Heeren zijne priesterlijke bedieningen als assistent te Orthen, en werd nog in de maand Julij van datzelfde jaar benoemd tot kapellaan in zijne geboortestad, eerst in de Bidplaats achter den Boerenmouw (alwaar later de uitsluitend katholieke Sociëteit Concordia door zijne zorg en leiding werd opgerigt) en daarna in de Kerk van St. Jakob.
't Was op den 19den Julij dat hij als kapellaan zijne eerste H. Mis las; deze dagteekening is vooral opmerkelijk, omdat alsdan het feest gevierd wordt van den H. Vincentius à Paulo, van wien hij weldra een waardigen opvolger zou worden, door, op voorbeeld van dien grooten heilige, eene {Congregatie van Zusters van Liefde te stichten, die niet alleen van af den tijd van keizer Jozef II in ons vaderland niet bestonden, maar ook hier naauwelijks bekend waren. Deze Kongregatie nam een aanvang in het zoogenaamde Muizenhol, destijds behoorende aan den heer A. Coppens, thans aan den heer Siepkens.
Begaafd met een buitengewoon talent van spreken, was de heer Heeren onvermoeid in den ijver voor de verheerlijking Gods en van de Allerheiligste Maagd Maria, was het heil der zielen steeds zijne drijfveer en trok hij zich vooral het lot aan der armen en verlatenen. Gedurende de ballingschap, waarmede zijn waardige pastoor, de Zeer Eerw. heer Molenmakers, door de vervolging van Napoleon I getroffen was, berustte de zielenzorg der parochie geheel en al op hem: verkleed als een molenaar ging hij toen in de huizen de godsdienstpligten vervullen en zorgde bij, als een andere Tobias, voor de behoorlijke begrafenis der lijken.
In dien staat van zaken leerde de Eerw. heer Heeren al meer en meer den ellendigen toestand zijner arme natuurgenoten kennen en trachtte hij intusschen op alle wijzen in hunnen geestelijken en ligchamelijken nood te voorzien : hij gaf stoffelijke aalmoezen, ten einde geestelijke weldaden te kunnen doen; hij hield te dien einde geestelijke onderrigtingen voor de onwetende armen en gaf, om hen tot het bijwonen derzelve aan te moedigen, aan elk hunner, die daarbij tegenwoordig was, eene aalmoes in geld.
Niets echter ging hem meer ter harte dan de ellendige toestand van vele kinderen, die tot het Roomsch-Katholieke Weeshuis niet geregtigd waren, en voor wie dus geen ander lot beschoren was dan als verlatenen een rampzalig leven voort te slepen, of die, erger nog, gevaar liepen, door protestantsch geld en protestantsche verzorging, gelijk, helaas! maar al te veel voorbeelden van die dagen bewijzen, van hun voorvaderlijk geloof afvallig gemaakt te worden.
Met behulp nu, van eenige godvreezende dochters, trok hij die kinderen uit hunne ellende en verschafte hun buiten de stad, bij brave landlieden eene zoo goede verzorging dat het R.K. Armbestuur weldra zijne hulp inriep om meerdere arme kinderen door die dochters te doen opnemen en verzorgen.
Kort daarop, kreeg de Eerw. heer Heeren van hetzelfde Bestuur aanzoek om ook arme oude vrouwen door die dochters te doen verplegen. Zulks te doen was echter voor haar niet mogelijk zoo lang zij nog bij hare ouders inwoonden.
De onvermoeide kapellaan van St. Jakob, die zijne zwakke pogingen door zoo gunstige rezultaten van den Hemel gezegend zag, was al dadelijk bedacht aan die roepstem te beantwoorden. Door zijne ijverige aansporingen opgewekt, besloten vijf dier godsvreezende dochters het ouderlijk huis te verlaten en zich tot de beoefening van dat liefdewerk gezamenlijk te vereenigen.
Die kloeke heldinnen zullen steeds hij ons Katholieken en bij al de weldenkende stadgenooten in
| 1 |
gezegende herinnering blijven. Door de zorg van den WelE. heer Heeren werden eenige oude gebouwen, ten zuiden der St. Jans Kerk gelegen, aangekocht, en op den 7den Julij 1820, zijnde de feestdag van O. L. Vrouw van 's Bosch, door genoemde Dochters betrokken, die den H. Vincentius à Paulo voor haren insteller erkenden. Wij meenen bij gelegenheid van deze dagteekening niet onvermeld te mogen laten dat drie en dertig jaren later, namelijk in het jaar 1853, aan den stichter dezer instelling de onderscheiding te beurt viel om met drie zijner stadgenooten het Mirakuleus Beeld genaamd de Zoete L. Vrouw van den Bosch, bij deszelfs terugkeer uit de ballingschap, in triomf te mogen dragen.
Naauwelijks waren de vijf Dochters gehuisvest of op 19 Julij werden reeds eenige arme oude vrouwen door haar opgenomen, terwijl de kinderen, die buiten tot nuttige leden der maatschappij opgeleid werden, eerst later in het huis konden opgevoed worden. Alzoo werd, onder de leiding van den WelEw. heer Heeren, de Kongregatie van Zusters van Liefde begonnen. Den 2den Februarij 1821 werd de heer Heeren benoemd tot pastoor te Oirschot. Hij volgde de roepstem van zijne geestelijke overheid in, maar vergat in zijn nieuw herderlijk ambt zijne stichting te 's Bosch niet. Ja, na eene ijvervolle bediening van ongeveer tien jaren, deed hij in 1830 afstand van zijne pastorij en keerde naar zijne geboortestad terug ten einde zich uitsluitend aan de voltooijing zijner Kongregatie toe te wijden.
Geene offers waren hem te groot en behalve de persoonlijke diensten die hij, als Direkteur, aan de godsdienst, de maatschappij en de Kongregatie in het bijzonder bewees, legde hij een groot gedeelte van zijn aanzienlijk vermogen ten koste tot de vernieuwing en optrekking der oude gebouwen, en tot stichting eener allerschoonste kapel, waarin niets tot luister van onze H. Godsdienst gespaard is.
Er bleef eindelijk niets meer over, om het door hem begonnen werk zijn volle beslag te doen erlangen, dan de kerkelijke goedkeuring. Deze goedkeuring erlangde hij den 27 September 1850 door Onzen Heiligen Vader Paus Pius IX, onder den titel van: Kongregatie van Zusters van Liefde, Dochters van de H. Ouders Maria en Joseph, te 's Bosch. De Kongregatie erlangde alsnu meer en meer uitbreiding, en vormde achtereenvolgens, onderzijne leiding, afdeelingen te Doesburg, te Herlaar onder St. Michiels- Gestel in het Instituut voor Doofstommen, in het R.K. Weeshuis te 's Bosch en te Boxtel.
In het jaar 1837 werd de heer Heeren daarenboven Proviseur van het Seminarie en in 1840 lid der kommissie voor het Instituut van Doofstommen, hetwelk hij eveneens door zorg en milddadigheid zeer heeft bevorderd.
Maar wie zal het goede opsommen dat de betreurde afgestorvene in stilte deed? vraag het aan die huisarmen, aan die behoeftige moeders van huisgezinnen, die wekelijks door hem ondersteund en gevoed werden, maar vraag het ook aan personen van hoogeren stand in de maatschappij voor wie hij steeds eene vraagbaak was.
Daarbij was voor hem zelven, zijn huis, zijne huishouding, in een woord, alles zeer eenvoudig, alhoewel dat huis zoo menigmaal het verblijf was van menig gemijterd Hoofd, ook uit vreemde landen.
Hoe boog van jaren hij ook was, had hij een helder verstand en sterk geheugen; en met vasten blik staarde hij in de toekomst der Italiaansche verwikkelingen, welke bij van het eerste oogenblik af aan als een strijd der duisternis tegen de godsdienst, tegen de Kerk en den Paus beschouwde.
Gelijk zijn leven, zoo ook was zijn dood die van den regtvaardige; hij ontving de laatste H. Sakramenten met een levendig geloof, eene vaste hoop en eene brandende liefde en ontsliep biddende, zeer zacht in den Heer, op Zaturdag den 22 Oktober 's avonds ten 9 ure in den gezegenden ouderdom van ruim 84 jaren. Van hem kan met regt gezegd worden Transiit benefaciendo, zijn leven was een leven van weldaden. Immers terwijl hij, gedurende zijn leven, ook voor zijne verre familie, als zijne hulp verzocht werd, kapitalen schonk, vergat hij bij zijnen dood zijne stichting (een toevlugtsoord der armen) niet, maar zorgde voor het onderhoud van eenen opvolger, zoo doende voortdurend het Liefdehuis kosteloos eenen Direkteur en geestelijken verzorger verzekerende. Zijne nagedachtenis blijve in zegening.
| 2 |
Geboren 15 januari 1775 te 's Hertogenbosch, overleden aldaar 22 october 1859, zoon van Godefridus en van Johanna Maria van Gogh, begon zijne studiën op de lagere scholen te Uden en voltrok ze aan de latijnse school te Turnhout. Vervolgens begaf hij zich met eenige stadgenooten naar de Universiteit te Leuven, waar hij de studie der wijsbegeerte afmaakte en die der godgeleerdheid begon. Door de vernietiging der universiteit gedwongen, keerde hij november 1797 naar zijn geboorteplaats terug, bracht eenigen tijd bij de Kruisheeren te Uden door, tot hij 29 januari 1798 aan het pas opgericht seminarie te 's Hertogenbosch onder leiding van Moser en van Gils zijn godgeleerde studiën voltooide. 16 maart 1799 te Emmerik priester gewijd, werd hij terstond benoemd tot assistent te Orthen en nog in hetzelfde jaar tot kapelaan te 's Hertogenbosch; eerst in de bidplaats achter den Boerenmouw, waar hij 19 Juli zijn eerste Mis las. Later werd door zijn zorg en leiding op deze plaats de katholieke Societeit Concordia opgericht. In 1803 werd hem de kapelanie van St. Jacob opgedragen. Gedurende de ballingschap van pastoor Molemakers onder Napoleon, berustte de zielzorg voor de St. Jacobsparochie geheel op hem en als molenaar verkleed, ging hij door de straten, om in verschillende huizen de godsdienstoefeningen te houden en de geloovigen te bezoeken. Hij leerde zoodoende veel ellende kennen, die hij door rijke aalmoezen trachtte te lenigen. Vele kinderen, die tot het R.K. Weeshuis niet gerechtigd waren, besteedde hij met behulp van eenige dochters van goeden huize en het R.K. Armbestuur, bij personen buiten de stad. Ook werd hij door het R.K. armbestuur aangezocht de oude vrouwen door die dochters te laten verzorgen. Hiertoe kon hij eerst overgaan, toen vijf van die vrouwen besloten, hun ouderlijk huis te verlaten. 7 juli 1820 werd met behulp van Heeren het zedelijk lichaam, genaamd ‘Vereeniging van vrouwen tot het geven van Onderwijs’ opgericht, dat zich vestigde in de Choorstraat. Kort daarop, 2 februari 1821 | 560 |
werd Heeren pastoor te Oirschot, doch deed 17 juli 1830 van deze pastorie afstand, om als directeur wederom het bestuur van zijn stichting te 's Hertogenbosch op zich te nemen. 5 augustus 1843 legde hij een groot deel van zijn vermogen ten koste tot aankoop van eenige panden van Catharina van Grinsven, welke panden hij geheel liet verbouwen en waar hij een schoone kapel stichtte, die in 1911 door de tegenwoordige vervangen is. Zijne stichting werd 27 Sept. 1850 door Pius IX goedgekeurd als ‘Congregatie van Zusters van Liefde, Dochters van de H. Ouders Maria en Joseph’, welke thans heet: ‘In Omnibus Charitas’. Onder leiding van Heeren werden afdeelingen opgericht te Doesburg, te Herlaer in het Instituut voor doofstommen en in de R.K. weeshuizen te den Bosch en Bokstel. Als blijk van hun hooge waardeering voor zijn groote verdiensten, werd Heeren door zijn geestelijke overheid februari 1837 tot provisor van het seminarie en 2 october 1840 tot lid van de commissie voor het Instituut voor doofstommen te St. Michielsgestel aangesteld, welke inrichting door hem ook zeer met geldelijke offers werd gesteund. Heeren had een buitengewoon talent van spreken. Hij leefde uiterst eenvoudig, maar toch werd hij in zijne woning meermalen bezocht door verschillende gemijterden, waaronder ook uit het buitenland. Tot zijn laatste levensdagen bleef hij in het volle bezit zijner geestvermogens. Een zeer schoon geschilderd, levensgroot portret (P.E. D[ielman?] pinx. 1850) van Heeren hangt in een der spreekkamers van zijn stichting in de Choorstraat te 's Hertogenbosch. | 561 |
Heeren was in 1799 kapellaan der bidplaats achter den Boerenmouw. | 332 |
1959 |
VerslaggeverJac. Heeren, stichter van de „Zusters van de Choorstraat”Brabants Dagblad zaterdag 17 oktober 1959 |
|
1959 |
VerslaggeverUnieke expositie van curiosa uit het leven van 'n ordestichterBrabants Dagblad dinsdag 20 oktober 1959 |
Almanak voor de Provincie Braband (1815) 94
J.A. Coppens, Nieuwe beschrijving van het bisdom van 's-Hertogenbosch II (1841) 174
Ferd. Franssen e.a., Bossche Bijdragen I (1917) 105
J.J.M. Franssen, De Bossche arbeider in zijn werk- en leefmilieu in de tweede helft van de negentiende eeuw XXXIV (1976) 386
J.W.M. Peijnenburg, Van Roomsche Zegeningen en Paapsche Stoutigheden (2009) 204, 345
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch IV (1873) 332, 543
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 247, 249
Th. A. Wouters, Van bedeling naar verheffing XI (1968) 327, 386