Exacte gegevens over Alart du Hamel ontbreken nagenoeg. Vermoedelijk werd hij omstreeks het midden van de vijftiende eeuw geboren. Zijn familienaam doet een zuidelijke herkomst vermoeden. Hij trouwde met Margriet van Auweningen. Na haar overlijden, in 1484, hertrouwde hij met Gosina, de natuurlijke dochter van de Bossche hoogschout Jan Heyns. Alart du Hamel overleed vóór 1507 te Antwerpen. Du Hamel hoort thuis in de rij Marcilius van Keulen, Willem van Kessel, Jan Heyns en Jan Darkennes. Zij allen worden als bouwmeesters in verband gebracht met de bouw van de Sint-Janskathedraal te 's-Hertogenbosch. In sommige gevallen speelt legendevorming daarbij een rol. Du Hamel is echter méér dan een legende. In 1478 duikt zijn naam op in een steencontract dat de kerkmeesters van de Sint-Janskerk op 19 oktober sloten met steenleverancier Jan Quaywante. Du Hamel figureert als loetsmeester bij de ondertekening van het contract. Eind 1494 begin 1495 heet het dat Du Hamel 'van hier [Den Bosch] metter woene trekt tot Loeve', dat hij metterwoon vertrokken is naar een andere hoofdstad van het hertogdom Brabant, Leuven. Daar was hij inmiddels benoemd tot stadsbouwmeester en bouwmeester van de Sint-Pieterskerk. Hij herstelde in die hoedanigheid het Leuvense stadhuis, nadat hij al in 1492 het Hof van Kamerijk had ingericht voor de ontvangst van keizer Maximiliaan en diens zoon Philips de Schone. In 1502 vergrootte hij het refugiehuis van de abdij van Park. In datzelfde jaar beëindigde Du Hamel zijn functie als Leuvens stadsbouwmeester. Zijn laatste levensdagen sleet hij in Antwerpen, alwaar hij in 1500 buitenpoorter geworden was.
Van omstreeks 1478 tot omstreeks 1495 is Alart Du Hamel dus loetsmeester van de Sint-Jan. Dat wil zeggen dat hij de technische leiding had van de kerkfabriek, de organisatie die verantwoordelijk was voor de bouw van de kerk. De bouwmeester leverde de gereedschappen en trok vaklieden aan. Zijn opdrachtgevers waren de kerkmeesters. Aan hen legde hij rekening en verantwoording af. Zij betaalden Du Hamel een jaargeld en loon voor elke dag dat hij
| 79 |
op de bouw aanwezig was. Een dergelijke regeling maakte het voor Du Hamel mogelijk ook elders actief te zijn als adviseur. Zo reisde hij herhaaldelijk naar Antwerpen om er te adviseren over de bouw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk aldaar. Zijn Cnaepe of parleerder hield dan als voorman in Den Bosch een oogje in het zeil. In de overeenkomst van 1478 wordt Jan Heyns als zodanig genoemd. Du Hamel raakte bij de Sint-Jan betrokken toen de gotische nieuwbouw, omstreeks 1380 begonnen, in volle gang was. Koor, straalkapellen en het transept waren al grotendeels voltooid en zoals gezegd werden materialen besteld voor de bouw van het schip van de kerk. Heeft Du Hamel een stempel kunnen drukken op de detaillering van dit gedeelte van de kerk? In dat geval zouden de non-figuratieve decoraties van de wimbergen van het schip maar vooral de talloze figuren op de deklijsten van de luchtbogen voor zijn rekening komen. Met name deze luchtboogbeelden maken de Sint-Jan uniek en doen bemoeienis van Jeroen Bosch, een tijdgenoot van Du Hamel, bij de nieuwbouw van de kerk vermoeden.
Zeker is de betrokkenheid van Du Hamel bij de bouw van de kapel voor de Lieve Vrouwe Broederschap, ten noorden van het hoogkoor van de Sint-Jan. In 1478-1479 heet Du Hamel werckmeester en levert hij het ontwerp voor deze kapel. Enkele jaren later wordt hij Raetgesel genoemd en blijkt Jan Heyns zijn rol als meester van onsen nijen choer te hebben overgenomen.
Ingeklemd tussen de noordelijke zijbeuk van de kooromgang en de noordelijke transeptarm, ontstond een kapel die is voorzien van een bijzonder rijk netgewelf en een uitbundige wanddetaillering. Door op vernuftige wijze in één travee blindtracering toe te passen, waarbij het maaswerk onder een hoek van 45o op het muurvlak werd geplaatst, realiseerde Du Hamel een optisch afgewogen ruimte. Ook overigens was de situatie ter plaatse bepalend voor Du Hamels ontwerp. Hij verbouwde -in de letterlijke zin van het woord- de aanwezige steunberen van de oorspronkelijke buitenmuur van het kerkkoor tot flamboyant opengewerkte baldakijnen waarin vooral de elkaar doorkruisende bogen opvallen. Dit X-motief, Du Hamels handelsmerk, keert terug in het eveneens uitbundige zuidelijke transeptportaal, en in het zogenaamde 'draaiend baldakijn', bevestigd tegen de noord-oostelijke vieringpijler. Du Hamels hand wordt zo dus ook in deze gedeelten van de Sint-Jan zichtbaar.
| 80 |
De voltooiing van de Sint-Jan heeft Du Hamel niet meer mogen beleven. Integendeel, vermoedelijk heeft de stagnerende bouwactiviteit onder invloed van de algehele stedelijke malaise op het eind van de vijftiende eeuw zijn vertrek naar Leuven bespoedigd. Het blijft in ieder geval opmerkelijk dat hij daar als bouwmeester van de Sint-Pieterskerk het romaanse westwerk van die kerk sloopte om nieuwbouw mogelijk te maken. Het is verleidelijk Du Hamels plannen voor deze Leuvense kerk in verband te brengen met de vergeefse pogingen die kort daarvoor ook in Den Bosch waren ondernomen om tot een gotisch westfront voor de Sint-Jan te komen.
Du Hamel maakte niet alleen architectonische ontwerpen. Zijn ontwerp in gravure voor een monstrans -wederom voorzien van het X-motief- bleef bewaard, evenals enige andere gravures. Uit het Bossche schepenprotocol blijkt dat hij in 1483 het ontwerp voor een cyborye vervaardigde, dat vervolgens in Keulen bij Henrik Gerits Borchgreve werd gerealiseerd. In 1492 ontwierp hij een houten model voor de koperen spijlen die Arnt van Tricht zou gieten ten behoeve van de broederschapskapel. Betrokkenheid van Du Hamel bij de doopvont van Van Tricht, eveneens uit 1492, laat zich dan ook raden.
| 81 |
Du Hamel raakte in Den Bosch ingeburgerd. In 1478 al was hij samen met zijn zus Nicolaä en zijn voorman Jan Heyns lid geworden van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Nicolaä zou trouwen met Heyns.
In 1484 verloor Du Hamel zijn eerste vrouw, Margriet van Auweningen, aan wie de herinnering voortleeft door een gedenksteen in de Sint-Jan. Zijn tweede vrouw, Gosina, staat samen met zijn wettige zoon Sebastiaan vermeld in Du Hamels testament van 12 december 1505. Aan Gosina vermaakte hij toen 1 1/2 mark zilver en aan zijn zoon 75 Rijnsgulden te zamen met zijn overige bezit. Du Hamel wenste begraven te worden in de Lieve-Vrouwekapel van de Antwerpse Sint-Walburgiskerk. Of dat laatste inderdaad gebeurd is zullen we waarschijnlijk nooit weten, aangezien de Sint-Walburgiskerk in 1843 werd gesloopt. Wanneer in een akte van 27 januari 1507 voorzien wordt in mis-intenties in de Sint-Jan ter nagedachtenis aan meester Alart, wordt duidelijk dat Alart du Hamel kort daarvoor moet zijn overleden. Jan Heyns, lapicida et magister fabrice ecclesie, ook al één van de executeurs-testamentair, werd onder anderen met de uitvoering hiervan belast.
| 82 |
Bronnen | |
• | C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch, 's-Gravenhage 1985 |
• | F.J. van der Vaart, Bouwgilden en kerkfabrieken, in: De Bouwloods van de St.-Janskathedraal te 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1989, 13-19 |
• | F.J. van der Vaart, Hameel, Alart du, in: The Dictionary of Art, (getypt origineel) |
Bouwmeester en beeldhouwer; van 1478 tot 1494 belast met het toezicht op de bouw van de St. Jans kathedraal te 's-Hertogenbosch; was van 1495 tot 1502 werkzaam als bouwmeester in Antwerpen en in Leuven. Duhameel was ook bekens als graveur. | 348 |
Om nu de reeks opeenvolgende meesters van de Sint Jan voort te zetten: géén bouwmeester is de door Hezenmans en Smits als zodanig bestempelde meester Gerit Symons, die getuige was bij het opmaken van het contract tussen kerkmeesters en steenleverancier Jan Quaywante op 19 oktober 1478. In dat contract treedt voor het eerst de ‘loetsmeester’ Alart van Hameel of du Hameel of du Hamel op.59 Afgezien van de schimmige meester Claes en van het vraagstuk Cornelis de Wael (die tot 1478 in 's-Hertogenbosch werkzaam geweest zou kunnen zijn) is hij de eerste na Willem van Kessel, die in persoon en oeuvre voor ons tamelijk duidelijke contouren aanneemt, hoewel toch weer niet zo duidelijk dat zijn werk scherp te onderscheiden is van dat van zijn medewerker en opvolger Jan Heyns. Maar zijn geboorteplaats en -jaar blijven onbekend. Het portret van Du Hamel, een pentekening zogenaamd van Hieronymus Bosch, met als opschrift ‘Anno Aetatis 55’ en gedateerd 1504 (weshalve hij dus in 1449 geboren zou zijn), dat op de veiling van de inboedel van kasteel Heeswijk in het Casino te 's-Hertogenbosch in 1901 opdook, was een vervalsing.60 Mosmans geeft een schetsje van dit inmiddels spoorloos verdwenen portret, maar dan met de tekst ‘A° 1506’, en vermoedt, dat het een vervalsing is van de hand van Martien Weegenaer.61 Het werd gekocht door de opzichter Frans van Dongen, maar is thans spoorloos. Wel beschikte de bouwloods tot voor kort over een schilderijtje (olieverf op paneel) met een portret dat hiermee overeenkwam, maar nu eveneens verdwenen is. Een andere fantasie is een bruingewassen tekening in het Prentenkabinet van het Provinciaal Genootschap te 's-Hertogenbosch door Q. van Amelsfoort.62 In 1478 werden ‘Mr. Alart van Hameel, meester van den wercke in der kercke, item Nicolaä, syne suster, item Jan Heyns, syn cnaep’ lid van de Lieve Vrouwe Broederschap, en wel kosteloos om de ‘diensten die sy onser Vrouwe ghedaen hebben’. Alart was gehuwd met Margriet van Auweningen, die in 1484 overleed en wier kleine grafsteen in de zuidelijke zijbeukmuur in de Sint Janskerk nog aanwezig is. Na haar dood trouwde hij met Goessen of Gosina, natuurlijke dochter van Jan Heim, hoogschout van 's-Hertogenbosch. Zijn zuster Nicolaä trouwde met Jan Heyns, zijn leerling, gezel en opvolger, eerder ook herhaaldelijk plaatsvervanger. In 1484-1485 ontwierp Alart du | 39 |
Hamel voor de Sint Jan een monstrans, uitgevoerd door Hendrik de Borchgreve.63 Een gotische monstrans uit de kerk van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen te Oss, zonder keuren, is een afspiegeling van Du Hamels gravure van een monstrans. Meester Alart laat het werk vaak aan zijn zwager Jan Heyns over om elders adviserend op te treden, zoals andere meesters op hun beurt het werk in Den Bosch komen beoordelen. Met name in Antwerpen wordt hij herhaaldelijk gesignaleerd.64 Misschien al in 1478, maar in elk geval van 1484 tot 1493 geeft hij raad bij de voortgang van de werken aan de Onze Lieve Vrouwekerk aldaar. Tussen 1485 en 1487 levert hij een patroon voor het Sacramentshuis in deze kerk, in 1493 door beeldsnijder Thomas Best geplaatst. In dat jaar brengt hij met Anthonis ii Keldermans advies uit omtrent een altaar dat in dezelfde kerk door Peter de Vogel geplaatst zou worden. In 1500, wanneer hij als buitenpoorter van Antwerpen is ingeschreven, geeft hij adviezen voor de bouw van de torenspits en in 1506 visiteert hij met genoemde Anthonis ii Keldermans het werk daaraan. Intussen heeft hij ook in Den Bosch doorgewerkt. Op last van de kerkmeesters en de stad komen meester Herman de Waghemaekere de Oude van Antwerpen en meester Anthonis i Keldermans van Mechelen zijn werk in 1485 inspecteren.65 Behalve aan de kerk was hij toen ook aan de Lieve Vrouwe Broederschapskapel bezig. In 1486-1487 werd meester Jan van Lier uitgenodigd, ‘het werck te setten aen onse lieve Vrouwe capelle alsoe die voorscr. Jan in voerleden tijden gedaan heeft’. Mosmans veronderstelt, dat hij het netgewelf op de kapel moest bouwen naar het ontwerp van Du Hamel, want met deze wordt gesproken ‘omme een patroen te maken van den boghen in onse lieve Vrouwe capelle’. In feite had Jan Heyns de leiding bij de bouw van de kapel en in 1488-1489 wordt hij ‘meester van onsen nijen choer’ genoemd. Heyns' werk wordt in 1488-1489 door meester Cornelis de Wael van de Dom van Utrecht geïnspecteerd, waarna hij in 1489-1490 ‘die patroen van onsen werck’ levert, een deelontwerp, ‘want mester Alart ewech was, ende hem die patroen nyet en had gelaten’. Alart levert in 1492 modellen voor de koperen spijlen die Arnt van Tricht goot voor het hek dat de Broederschapskapel van de kerk scheidde, en in 1494 wordt hij ‘onsen raetsgesel van onsen nyeuwen choer’ geheten. Hij blijft echter loods- of werkmeester van de Sint Jan en wordt in 1494-1495 voor het laatst zo aangeduid. Eind 1494 of begin 1495 werd hij in Leuven tot ‘der stadt werckman steenhouwer’ benoemd en tevens tot bouwmeester van de collegiale Sint Pieterskerk aldaar.66 Het betekent zijn definitieve vertrek uit Den Bosch: ‘Aangesien dat meester Alart du Hamel, meester vanden loedsen, hem vertrocken was (...) en dieselve van hier metter woene trekt tot Loeve’.67 In Leuven verrichtte Alart du Hamel herstellingen aan de beelden van het nog niet zo lang voltooide raadhuis en ontwierp voor het zuidtransept van de Sint Pieterskerk een portiek, waarvoor op 24 juli 1497 de eerste steen gelegd werd, maar die onvoltooid is gebleven. Verder werd in 1499 gewerkt aan de afbraak van het romaanse westwerk der kerk, nadat al in 1480 de fundering gelegd was voor een reusachtig nieuw torenfront. In 1496 werd de meester te Mechelen aangehouden en als ambtenaar van de stad Leuven gegijzeld voor de schulden die deze stad jegens Mechelen had. Door bemiddeling van een deurwaarder herkreeg hij de vrijheid en door het Leuvens stadsbestuur werd hij voor de geleden vernedering schadeloos gesteld. In 1499 richtte hij het Hof van Kamerijk te Leuven in voor de ontvangst van keizer Maximiliaan en zijn zoon Philips (de Schone). In 1502 ontwierp hij een uitbreiding van het Leuvense Refugiehuis van de abdij van Park, dat in 1865 geheel gesloopt is.68 In datzelfde jaar 1502 legt Du Hamel zijn ambt te Leuven neer, nadat hij, zoals vermeld, al in 1500 als buitenpoorter te Antwerpen ingeschreven was. Op 12 december 1505 maakte hij daar zijn testament; hij wenste begraven te worden in de Lieve Vrouwekapel der ‘Borchkercke’ in die stad (de Sint Walburgiskerk, in 1843 gesloopt) en legateerde 1½ mark zilver aan zijn huisvrouw Goessen Heym, 75 Rijnsgulden en zijn overige bezit aan zijn wettige zoon Sebastiaan. Als een der drie executeurs werd ‘meester Jannen Heyns, logimeester tot shertogenbossche’ aangewezen. Vermoedelijk in 1506 is Alart overleden. Een akte van 27 januari 1507 voorziet in het lezen van missen in de Bossche Sint Jan voor wijlen (‘quondam’) meester Alart, voor welker uitvoering zijn zwager Jan Heyns, ‘lapicida et magister fabrice ecclesie’, mede zorg draagt.69 Alart du Hamel had ook grote betekenis als graveur. Een elftal gravures, naar Pieter Brueghel, Hieronymus Bosch en naar eigen ontwerpen, zijn bewaard gebleven.70 Onder deze kopergravures komen het al genoemde ontwerp voor een monstrans en een baldakijn voor, beide in de Albertina te Wenen, waarop ook zijn naam en meesterteken en/of huismerk staan.71 Of deze ontwerpen voor de Sint Jan bestemd waren, is niet bekend, maar op de monstrans-gravure staat: ‘shertoghenbossche’. Niet bewaard is zijn portret van Philips de Schone in prent, dat hij in 1504 in opdracht van de stad 's-Hertogenbosch vervaardigde.72 Zijn monogram komt onder de steenhouwersmerken die in de kerk aangetroffen worden, niet voor, waaruit te besluiten zou zijn, dat hij niet met eigen hand aan het uit te voeren werk deelnam. | 40 |
Noten | |
59. | Over Alart du Hamel: Van Even 1882, 38 vv.; Verreyt 1894, 7-14; Lehrs, 15-25; Peeters 1962 b, 1307-1311; Catalogus Meesterwerken van de Europese prentkunst 1410-1914, Rijksmuseum Amsterdam 1966, 39; E. Taverne in: Catalogus Jheronimus Bosch 1967, 219-221; Gerlach 1970 b, 154-162; Gerlach 1970 a, 124; Gerlach in BB 30 (1970-1971), 206-214; Dez. in: Nationaal Biografisch Woordenboek, v, kol. 308-313: Duhameel, Alart. |
60. | Verreyt 1894, 7 noot 1 vermeldt het; zo ook Taverne in Catalogus Jeroen Bosch (zie vorige noot), Gerlach 1970 b, 164 en Nationaal Biografisch Woordenboek, l.c., kol. 312. |
61. | Schriftelijke nalatenschap mosmans, GA, bundel 23. Over de tekenaar, aquarellist en vervalser Martinus Johannes Cornelis Weegenaar of Wegenaer (Den Bosch 1834 - Rosmalen 1909, vanaf 1883 in laatstgenoemde plaats woonachtig), zie: Scheen 1981, 571. |
62. | Gerlach, Nationaal Biografisch Woordenboek (zie noot 59 hierboven), kol. 312. |
63. | De Werd, 102-103. |
64. | Van Brabant, 21-22. |
65. | Smits 1907, 105; Mosmans 1931, 214-216. |
66. | Van Even 1860, 97; Van Even 1882, 38 vv.; Van Even 1895, 335 vv., 544. |
67. | Rekeningen LVB 1495-1496. |
68. | Van Even 1895, afb. op blz. 544. |
69. | Gerlach 1970-1971, 206-212. |
70. | Lehrs, 15-25; Catalogus Jheronimus Bosch, 211-213, biografie en bibliografie door E. Taverne. |
71. | Gerlach 1970 a, 124. |
72. | Van Zuylen I, 78-79. |
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 92, 122, 123
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) II. 381
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 21, 62, 63, 89, 109, 115, 125, 126, 129, 130, 131, 132, 136, 138, 139, 163, 164
A.M. Koldeweij, In Buscoducis (1990) 14, 17, 24, 80, 83, 89, 237, 260, 265, 266, 267, 268; Bijdragen: 361, 362, 370, 414, 417, 467, 476, 477, 479
Jan van Oudheusden, Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden (2004) 274, 275
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 19, 23, 24, 32 (afb.), 39-40, 41, 42, 51, 52, 54, 261, 311, 312, 314, 346, 347, 348, 355, 356, 365, 395, 396, 398, 399
F.J. van der Vaart, 'Alart du Hamel (midden vijftiende eeuw - vóór 1507' in: Brabantse biografieën 1 (1992) 79-82
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 396
-
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 172, 173