Cler. Luik, I.L. 1362-1390 (1362-1405) Luik, Den Bosch Heer Gerit, Gheryt, Gerard Gro(e)y, werd in Den Bosch geboren als zoon van Gerit Groy, zoon van Gerit Neve. Vermoedelijk was hij verwant aan Gerit Groy, zoon van Jacop van Driel, en aan Heymeric Groy, die respectievelijk van 1369 tot 1400 en van 1394 tot 1423 als lakenkooplieden in Den Bosch worden vermeld. De laatste, die in 1394/95 en 1415/16 tevens schepen van Den Bosch was, was waarschijnlijk een zoon van de eerste en had een broer heer Jacop Groy die vanaf 1387 onder meer als notaris te Luik werkzaam was en die daar omstreeks 1405 zegeldrager was van de officiaal (zie nr.153). Ook heer Gerit zelf was tussen 1362 en 1366 als openbaar notaris werkzaam te Luik. In die periode fungeerde hij daarnaast als notaris van de officiaal en van de aartsdiaken van Kempenland. Een Coenraet van Driel was in deze tijd zegelaar van de officiaal. Toen in 1366 het kapittel van de St.Jan in Den Bosch werd opgericht keerde heer Gerit als één van de eerste dertig kanunniken terug naar Den Bosch waar hij vanaf 1367 regelmatig in de bronnen voorkomt. In 1393 verloor hij een rechtszaak tegen andere Bossche kanunniken naar aanleiding van een geschil over de verdeling van de baten en de lasten binnen het kapittel. Heer Gerit bleef ook in Den Bosch actief als notaris en stelde er als zodanig hoofdzakelijk testamenten op. Op 6 december 1367 wees de officiaal aan hem en heer Arnt Nouden (nr.279) de protocollen toe van Boudewijn van Hapart (nr.164) en heer Dirc Gheghel (nr.131). Van de bediende van deze laatste had heer Gerit op 26 oktober 1367 ook het testament opgemaakt. Uit de commissie-akte blijkt dat heer Gerit in 1367 in ieder geval priester was. Een enkele keer deed de aartsdiaken of officiaal nog een beroep op hem. Zo gelastte de aartsdiaken van Kempenland op 12 maart 1369 heer Gerit Groy en Alart van Empel, Curie nostre notarii, om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om de kapel van Bokhoven behorend tot de parochie Hedikhuizen tot een zelfstandige parochiekerk te verheffen zoals door een aantal inwoners van Bokhoven was voorgesteld. Op 21 en 22 augustus 1375 nam heer Gerit op verzoek van de officiaal van Luik samen met Jan van Bynderen (nr.50) getuigenverklaringen af van een aantal inwoners van Wetten bij Nuenen naar aanleiding van een geschil over een mondeling testament van een inwoonster van Wetten. 1) Behalve als kanunnik en notaris wordt heer Gerit van 1398 tot 1405 ook genoemd als rector van het altaar van St.Jan Evangelist in de kerk op het Groot Begijnhof. Hij bediende toen zelf dit altaar waarvan in 1421 heer Jacop Groy, kanunnik te Luik, rector was (zie nr.153). Tussen 1382 en 1384 wordt heer Gerit elfmaal vermeld als getuige bij wonderverhalen van O.L.V. in de St.Jan. Daarbij wordt hij behalve kanunnik van de St.Jan ook tweemaal pastoor van Stein genoemd (1382, 1383). Heer Gerit was verder gezworen broeder en in 1367 proost van de O.L.V.-broederschap die tweemaal bij hem thuis vergaderde. Hij woonde samen met Heylwich van Hertzberg, dochter van Jan van Hertzberg en van een zekere Aleyt. Mogelijk was ze afkomstig van Hertsberg bij Deurne. Heylwich maakte op 9 maart 1403 in heer Gerits huis haar testament en vermaakte daarbij onder meer legaten aan heer Gerit, zijn natuurlijke zoon Gerit en zijn andere bediende Margriet. Ze overleed op 20 maart. Heer Gerit zelf maakte op 11 augustus 1404 zijn testament en overleed op 3 september 1405. Hij werd begraven in de St.Jan, voor het St.Nicolaasaltaar dat door zijn zoon Gerit was gesticht. 2)
Gerit was een natuurlijke zoon van heer Gerit en van Margriet opten Kelre uit Xanten. Hij was net als zijn vader gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap. Vanaf 1412/13 wordt hij tevens genoemd als koster van deze instelling en van 1415 tot 1417 en in 1421 vervulde hij er de functie van proost. In 1416/17 kocht hij van de broederschap een ladder die in de toren bij de O.L.V.-kapel van de St.Jan had gestaan. Hij reisde in opdracht van de broederschap regelmatig naar steden als Utrecht, Luik en Maastricht, met name voor reparaties aan het orgel. In 1418 ondernam hij een reis naar Konstanz waar hij van het concilie een oorkonde met aflaten voor de O.L.V.-broederschap wist te bemachtigen. Vanuit Den Bosch reisde hij vervolgens weer naar Luik waar hij de oorkonde door de bisschop liet voorzien van een transfix met zijn goedkeuring. Voor de moeite kreeg Gerit van de broederschap een zilveren mengpot die in Antwerpen was gekocht. Zijn woonhuis stond waarschijnlijk in een straatje tussen de Hinthamerstraat en het klooster van de Zusters van Orthen en werd bij de stadsbrand van 1419 volledig verwoest. Verder bezat hij nog een kamer aan de Beurde en een huisje daarachter bij de stadsmuur. 3)
Op 17 maart 22 december 1424 voegde Gerit twee codicillen toe aan eerder gemaakte testamentaire bepalingen. Uit deze twee akten blijkt dat hij toen sinds kort getrouwd was met Heylwich, dochter van Mychiel van Breda en weduwe van Jan Losschart, en dat hij een natuurlijke dochter Lysbeth had bij Ghesa, dochter van Happ van Heesterbeke uit Oirschot. Deze laatste was in 1406 schepen van Oirschot. Aan zijn moeder Margriet, die nog steeds in Xanten woonde, liet Gerit een lijfrente van 20 Rijnsgulden na uit zijn woonhuis in Den Bosch en uit zijn hoeve in Mierlo. Verder is er nog sprake van een schoonbroer Jan van Ghyerle uit Turnhout en andere verwanten waarvan de relatie met de testateur niet exact wordt omschreven. Aan de O.L.V.-broederschap liet hij onder meer een zilveren kopje na ter waarde van 30 gulden om er een juweel van te kopen, alsook een mengpotje voor de mis en een draagbaar altaar. Verder liet hij geldbedragen na aan de erfgenamen van Heylwich van Arlebeke, die zijn bediende was geweest toen zijn huis afbrandde en die vermoedelijk bij de brand om het leven was gekomen, en aan de erfgenamen van zijn knecht Jan Gorys van Rossem. Hij bepaalde tevens dat de zes leren emmers die in zijn nieuwe huis stonden en de zes leren emmers en ladder die hij zou laten maken voor het Groot Gasthuis bij brand ter beschikking moesten worden gesteld aan de buren van het gedeelte van de Hinthamerstraat tussen de Gevangenpoort en de Gerlingsbrug. In verschillende bronnen wordt Gerit genoemd als stichter van het St.Nicolaasaltaar in de kooromgang van de St.Jan waaraan twee beneficies verbonden waren. Uit de codicillen blijkt dat hij eerder ook al twee beneficies aan het O.L.V.-altaar in de O.L.V.-kapel had gesticht. Hij overleed op 17 mei (of 2 april) 1424 en werd voor het St.Nicolaasaltaar begraven. Zijn weduwe Heylwich maakte nog een testament of codicil op 9 augustus 1456. Volgens het obituarium van de St.Jan overleed ze op 3 april. 4)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1175, fo.97r (23 febr.1368), fo.178r (1369), RA 1182, fo.25r-v (7 apr.1400), RA 1186, fo.138v (21 apr.1409), RA 1187, fo.356r (4 mrt.1412), vgl. RA 1185, fo.182r (25 juli 1407: Gerardus Groy, filius quondam Jacobi Groy, koopt "tria corrularia dicta drie spilpersen"); Spierings, Het schepenprotocol, 268-269, 272, 273; OLVB 52, band 0, fo.38r (1406/07), fo.148v (1422/23); Jacobs, Justitie, 261-262, vgl. 256; Bijlage II 26.7, 152.1, 152.2, 152.4, 152.9, 152.10, zie ook 26.4 (belediging door Bertold die Voicht), 152.7 (ontvangt als legataris een lange doek), 382.17 (residerend kanunnik op 30 mrt. 1405); RANB, Bokhoven 2 (regest 3) (18 okt.1363); AAB II, hs. Kievits, p.2, p.8; Schutjes, Geschiedenis, IV 228, 234; Tabel 3.2, nr.2; AAB, Bokhoven 8 (regest 3) (12 mrt.1369); Verwijzingen naar notariële akten: OLVB 49, band 0, fo.47r (1367/69), fo.50r (1369/70), fo.65r (1375/76); Bijlage II 353.30; GAH, THG 758c (15 apr.1378); Zie voor Alardus de Empel (de Beverle) (cler. Luik, I.L.) ook: Van Bree, Inventaris ... Roermond, 154 nr.160 (27 jan.1392). |
2. | GAH, RA 1183, fo.106r (7 nov.1398); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 83; Hens e.a., Mirakelen, 173 nr.3, 225 nr.49, 592 nr.376 (waarschijnlijk is bedoeld Stein bij Geleen in het bisdom Luik en niet Stein bij Gouda in het bisdom Utrecht zoals op p.173 noot 4 wordt verondersteld); OLVB 49, fo.11r, fo.28r; OLVB 52, band 0, fo.80r (1384/85), fo.156v (1397/98), zie ook fo.54v (1371/72), vgl. band 1, fo.49r (1408/09); Bijlage II, 308.9; APB, St.Jan II, Obituarium, p.92, p.257, p.445; Naar heer Gerits testament wordt verwezen in: AAB II, hs. Kievits, p.8; Hij wordt ook enkele malen vermeld als getuige in notariële akten, zie: Bijlage II 26.3, 26.4, 401.8, 401.9, vgl. 237.27, 264.5, 264.6. |
3. | Bijlage II 157.3; OLVB 49, fo.13r; OLVB, band 1, fo.49r (1408/09), fo.65r (6 mei 1411), fo.78r (1412/1413), fo.96r, fo.99v, fo.100v (1416/17), fo.104v, fo.105r (1418/19), fo.138v (1421/22), fo.148v (1422/23), fo.157v, 158r (1423/24); Mosmans, De St.Janskerk, 193; Van Dijck, De Bossche optimaten, 168; ABH, MA 75 (16 nov.1468); GAH, RA 1227, fo.413v (7 mei 1457), zie ook RA 1183, fo.271r (1 jan.1404), RA 1185, fo.323v (1 apr.1408), RA 1187, fo.356r (4 mrt.1412), RA 1190, fo.418v (8 juni 1419); Zie ook: GAH, THG 1466a (1 juni 1409); OLVB 89, fo.222v-223r (5 febr.1424). |
4. | Bijlage II 5.22, 60.19.1, 157.2, 157.3; Van Rooij, Het oud-archief, II 98 nr.356; OLVB 49, fo.29v; OLVB 52, band 1, fo.208r (1428/29), band 3, fo.183r (1460/61); GAH, RA 1232, fo.162r (10 mei 1463); ABH, MA 75 (16 nov.1468); GAH, GG 3342 (regest 848) (21 mei 1435); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.214; APB, St.Jan II, Obituarium, p.105, p.106, p.150, p.308, p.405, p.429, p.471; Zie ook: GAH, THG 1896 (17 mrt.1435), 2127 (20 nov.1445), 2292 (15 febr.1454). |
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 168
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 343