151. Grootaert, Godefridus - de Os Busciducensis Cler. Luik, A. 1524-1535 (1510-1560) Den Bosch Goyaert Groetart van Os(s), Grootaert, Grotaert, Grotart(s), was een natuurlijke zoon van de Bossche raadsheer Goyaert Groetart van Os (senior), zoon van Aert Joirden Aerts Groetart. Stamvader van de familie Groetart was Lambrecht van Enghelant die omstreeks 1350 in Oss woonde en getrouwd was met een zekere Hilde. Hun kinderen, Claes, Albrecht, Aert senior, Aert junior en Hilde, namen allen de achternaam Groetart aan. Vermoedelijk was het de achternaam van hun moeder. Dit wordt bevestigd door een akte in het Bosch' protocol van 11 juli 1399 waarbij Claes en Albrecht, zonen van wijlen Lambrecht van Enghelant, een erfcijns overdroegen aan hun broer Arnoldus Groet Art. Als onderpand diende een stuk land in Schadewijk bij Oss dat aan beide zijden was gelegen tussen erven van Arnoldus dictus Groet Arts soen die de cijns eerder aan hun vader had verkocht. Deze Arnoldus of Ar(n)t zal de vader of broer van hun moeder geweest zijn. De broers Aert Groetart senior en Aert Groetart junior hadden zowel in Oss als in Den Bosch bezittingen. Aert junior was getrouwd met Geertruyt Aert Hacken en liet zijn kinderen in Den Bosch dopen zodat ze Bosch’ poorter werden. Aert senior, die getrouwd was met Aleyt, weduwe van Henric vander Merendonc, bezat omstreeks 1400 een stenen achterhuis in Den Bosch, gelegen bij de Markt tussen het stenen huis geheten "die Aude Koeken" en de oude stadsmuur. In 1388 werd hij samen met zijn vrouw buitenlid van de Bossche O.L.V.-broederschap. Hij overleed in 1417 als gezworen broeder. Zijn zoon Joirden Groetart verkocht het achterhuis aan de Markt op 24 april 1420 aan Jan die Bytter. Joirden trad van 1414 tot 1416 op als proost van de O.L.V.-broederschap en overleed in 1426/27. Hij was tweemaal getrouwd. Zijn eerste vrouw was Bele, dochter van Willem Hels, die onder meer verwant was aan de notarissen meester Goyart Hels (nr.173) en Jacop Govy (nr.147). Zijn tweede vrouw was Heilwich, dochter van Peter Pels en van Fyssia, dochter van Aert Monick. Joirden had bij haar twee zoons: Aert en Peter. Na Joirdens dood hertrouwde Heilwich met Aert van Moenle die in 1424 voor een periode van twaalf jaar het ambt van stadswisselaar pachtte van Goetscalc Roesmont (zie nr.338). Ze had van haar tweede man een zoon die eveneens Aert van Moenle heette en die regelmatig met zijn "broer" Aert Groetart in het Bosch’ protocol optreedt. 1) Deze laatste liet zich in 1435 aan de Leuvense universiteit inschrijven als Arnoldus Groet Aert alias de Buscoducis en werd baccalaureus in de artes in november 1437. Hij keerde echter zonder meestertitel terug naar Den Bosch. Zijn broer Peter werd in 1451 om het leven gebracht door Claes Claess van Berckel en Wouter vanden Stael. Als zoengeld ontving de familie Groetart de aanzienlijke som van 750 Arnoldusgulden. In hetzelfde jaar werd Aert Groetart schepen van Den Bosch. Bij die gelegenheid voegde hij aan zijn achternaam de herkomstplaats van zijn familie toe zodat deze vanaf 1451 "Groetart van Os" zou heten. Aerts schepenzegel vertoonde onder meer twee ossekoppen. Rond deze tijd werd Aert ook gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap die in 1452 bij hem thuis vergaderde. Van 1453 tot 1455 was Aert Groetart schout van Oss en van het kwartier Maasland. Als huwelijksgift ontving hij van zijn schoonvader Willem Loyer in 1454 tal van goederen in dit gebied, met name in de omgeving van Kessel. Aert was tweemaal getrouwd, eerst met Mechtelt, dochter van voornoemde Willem Loyer (zie nr.153), en later met een zekere Dely (Delyana). Een zuster van zijn eerste vrouw, Heilwich Loyer, was getrouwd met Jacop van Dormalen (nr.87). Aert Groetart overleed in 1483/84 en liet twee zoons en een dochter na: Joirden, Goyaert en Meryken. Joirden overleed waarschijnlijk niet lang na zijn vader. Meryken (Mariken) was conventuale in het klooster van de Zusters van Orthen en leefde nog in 1504. 2)
Hun broer Goyaert komt vanaf 1467 in het Bosch’ protocol voor. Een Gortfridus Groitart de Os, clericus van het bisdom Luik, ging op 9 december 1462 te Keulen studeren. Waarschijnlijk is dit echter niet de Bossche Goyaert Groetart van Os maar een verwant uit Oss. Hij is waarschijnlijk dezelfde als de Godefridus Groetartz clericus van het bisdom Luik, die op 18 juni 1483 in het kasteel van Grave als getuige optrad toen een kanunnik van de St.Joriskapel daar zijn testament maakte. De Bossche Goyaert, vader van de gelijknamige notaris, ontving op 20 juli 1475 van zijn vader een aantal van diens goederen te Kessel, terwijl hij op 4 augustus van dat jaar nog meer goederen in die plaats verwierf van heer Goyaert van Campen, priester. Op 26 juli 1476 ontving hij van zijn grootmoeder jonkvrouw Heilwich, weduwe van Willem Loyer, een bed en zes zitkussens met daarop geborduurd de wapens "vanden Joedingen ende Uuten Ham", twee voorname families. De kussens waren aan haar gelegateerd door Katherijn, natuurlijke dochter van Willem Loyer en ten tijde van haar dood inwoonster van Dordrecht. Goyaert was tussen 1485 en 1500 viermaal schepen van Den Bosch. Daarnaast wordt hij vanaf 1486 genoemd als stadhouder van de hoogschout en vanaf 1501 als stadhouder van de laagschout van Den Bosch. Hij was tevens gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap die op 12 november 1492 en 3 juni 1504 bij hem thuis vergaderde. Bij de zetting van 1502/03 werd hij als bewoner van de Kerkstraat of omgeving aangeslagen voor 290 stuivers, waarmee hij tot de rijkste 1½ procent van de Bossche belastingbetalers behoorde. Goyaert overleed kort nadat hij op 27 oktober 1504 zijn testament had gemaakt. Zijn uitvaart vond op 16 november 1504 plaats in de St.Jan. 3)
Goyaert was tijdens zijn leven tweemaal gehuwd geweest. Kort vóór 1485 trouwde hij met Hillegont, dochter van meester Ambroes van Dynter (Dinther) en Katherijn Cole (Coels). Hillegont was de weduwe van Melis (of Amelis) Coenraets van Boechem die diverse malen schepen van Den Bosch was geweest en tevens had gefungeerd als kerkmeester van de St.Jan. Hillegonts vader meester Ambroes was secretaris en raadsheer van de hertog, meester van de rekenkamer van Brabant te Brussel en kastelein of burggraaf van Dormaal. Zijn moeder heette Hillegont van Olmen en zijn vader was de bekende kroniekschrijver Emond van Dynter, secretaris en raadsheer van hertog Anton van Bourgondie en tevens openbaar notaris. Als zodanig noemde hij zich Emondus Ambrosii de Dynter alias de Gravia, clericus van het bisdom Luik. Zijn vader heette dus Ambroes. De aliasnaam is meestal de achternaam van de moeder - Van(den) Grave - maar duidt in dit geval mogelijk de herkomstplaats aan. Het stadsbestuur van Grave beweerde in 1467 althans dat de kronikeur een geboren poorter van die stad was geweest. Hillegont van Dynter had twee zusters en vier broers: Katherijn, Mariken, heer Jacop, heer Emond, meester Claes en meester Ambroes. Katherijn was getrouwd met Seger van Ophem, haar zuster Mariken met heer Michiel Absolons, ridder, schepen en burgermeester te Leuven. Heer Jacop was prior van Groenendaal en overleed op 4 maart 1512. Meester Claes was kanunnik te Antwerpen en Leuven, en zijn broer meester Ambroes was kanunnik en scholaster te Antwerpen, waar hij op 26 juni 1510 overleed. De ordening die hij in 1488 als scholaster in het kapittelarchief aanbracht wordt nog steeds gehanteerd. Aan het begin van het testament dat meester Ambroes op 22 april 1509 maakte liet hij de merkwaardige clausule opnemen dat hij bij voorbaat renuncieerde van woorden of acties die hij op zijn sterfbed zou mogen uitspreken of ondernemen tegen God, tegen diens heiligen of tegen het katholieke geloof, daartoe eventueel gedreven door hevige pijn, verstandsverbijstering of duivelse verzoekingen. Verder blijkt uit het testament dat hij bij Katherijn Bax van Herentals (vgl. nr.27) een natuurlijke dochter had geheten Lysbeth van Dynter. Ze was in 1510 conventuale van het klooster van St.Niclaesberg te Aarschot. 4)
Hillegont van Dynter had van haar eerste man, Melis van Boechem, vier kinderen: Barbara, die met Floris vander Dussen trouwde, Geertruyt, die in het Bossche St.Geertruiklooster intrad, Coenraet, die trouwde met Christijn van Oss, en Claes, die trouwde met Joestken, dochter van Gerit Kuyst en van Aleyt Ghijsbrecht Kesselmans. Goyaert Groetart, Hillegonts tweede man, trad op als hun voogd. Bovendien inde hij tussen 1490 en 1500 als gemachtigde van de ouders van zijn vrouw en haar broers heer Claes en meester Ambroes de cijnzen en pachten die zij in de Meierij bezaten. Op 28 april 1485, kort na zijn huwelijk met Hillegont, sloot Goyaert Groetart een weddenschap met Floris Floris Willems soen die een kamer met haard aan de Markt huurde, voorheen toebehorend aan Melis van Boechem. Floris beloofde Goyaert 13 Peters van elk 18 stuivers te zullen betalen als Hillegont vóór het eerstvolgende paasfeest van een wettige zoon zou bevallen. Tegelijkertijd beloofde hij om de komende drie paasfeesten voor de huur van zijn kamer twee Peters te betalen, waarschijnlijk aanzienlijk minder dan hij betaald zou hebben als de weddenschap niet had plaatsgevonden. Floris won de weddenschap want het huwelijk van Goyaert en Hillegont bleef kinderloos. Na Hillegonts dood hertrouwde Goyaert in 1501 met Heylwich, dochter van Jacop Derxss en van Geertruyt, dochter van Gerit Baliart. Heylwich was toen weduwe van Jan Claes Aertssoen van Vladeracken, raadsheer van Den Bosch. Heylwich overleed in 1513, tien jaar nadat Goyaert was gestorven (zie boven). Ook dit tweede huwelijk bleef kinderloos. 5)
De notaris Goyaert Grootart van Os werd op 16 april 1492 geboren als onwettig kind van voornoemde Goyaert Groetart van Os en van de ongetrouwde vrouw Heilwich, dochter van Peter Verster. De achternaam van Goyaerts moeder is enkel bekend uit een akte van 6 april 1514 waarbij Goyaert door keizer Maximiliaan in diens hoedanigheid van hertog van Brabant werd gewettigd. Uit aantekeningen van Goyaert zelf blijkt dat zijn moeder ("mater mea Heilwigis") in 1524 nog leefde en dat zij van een andere man een dochter Aleyt had die getrouwd was met de kleermaker Jacop van Uden. Volgens een aantekening van zijn vader in het Frans was Goyaert verwekt op 17 juli 1491. Hij had een volle zuster Mechtelt die op 19 juni 1497 geboren werd en later trouwde later met Dirck vanden Colck. In het testament van hun vader uit 1504 werd aan Goertken en Metken onder meer 300 Rijnsgulden nagelaten waarvan lijfrenten gekocht moesten worden. Verder blijkt uit het testament dat hun vader Goyaert in de omgeving van Sprang-Capelle en Loon op Zand een grote hoeveelheid veen bezat waaruit turf werd gewonnen dat in "pleyten" (platte schuiten) naar Den Bosch werd vervoerd om daar als brandstof verkocht te worden. Zo kreeg zijn nicht Christijn, weduwe van Roelof Dicbier, haar leven lang ieder jaar "een pleyte zwart torfs die sij op haren cost vanden moer sal doen halen". Aan zijn tweede vrouw Heilwich legateerde Goyaert "allen den torff die tot Loen opt moer gesteken staet, ende voirtaen hair leven lanck soe vele torfs als zij in haeren huyse sal moigen verborren". Zij kreeg bovendien het vruchtgebruik van al zijn niet-gelegateerde goederen, welke goederen na haar dood voor de ene helft zouden toekomen aan het Groot Gasthuis en voor de andere helft aan zijn natuurlijke kinderen Goertken en Metken. De erfdeling tussen deze twee partijen vond plaats op 25 februari 1517. 6)
Goertken ofwel de notaris Goyaert trouwde in 1510 met Katherijn, dochter van de kramer Peter Houtappel. De huwelijkse voorwaarden werden opgemaakt ten overstaan van Jan van Geldrop (nr.134). Deze wordt in het testament van Goyaerts vader vermeld als diens neef en in 1513 trad hij op als executeur-testamentair van Goyaerts stiefmoeder Heylwich. Goyaert zal in deze tijd notaris zijn geworden, misschien na een korte leerperiode bij Jan van Geldrop. De meeste afschriften van diens akten werden ook door Goyaert gecollationeerd zodat deze misschien zijn protocollen overnam na de dood van Daniel van Vlierden junior (nr.406), voor wiens weduwe hij in 1534 ook als gemachtigde optrad. Goyaert bleef tot zijn dood als notaris actief, na 1531 met een admissie van de Raad van Brabant. Al in 1510 noemt hij zich notarius et clericus iuratus opidi Busciducensis (vgl. nr.69). Vanaf ongeveer 1514 wordt hij ook in de stadsrekeningen veelvuldig als klerk vermeld. Zo maakte hij in 1515 voor 6 stuivers een afschrift van een aantal artikelen betreffende de Blijde Inkomste van Karel V als landsheer van de Nederlanden en in 1516/17 ontving hij voor twee vertalingen van een vredesverdrag uit het Frans eenzelfde bedrag. Daarnaast inde hij in deze tijd als gemachtigde of rentmeester ook cijnzen en pachten voor anderen, onder meer voor Bernt Vynne uit Den Haag, schout van Geervliet. In 1526 reisde Goyaert met de stadssecretaris meester Marten die Greve naar Brussel om daar een vergadering van de Staten van Brabant bij te wonen. Op deze vergadering werd de verdeling van de lasten voor de bede van Karel V besproken. Naar aanleiding daarvan zou een haardentelling worden gehouden en Goyaert werd aangesteld als één van de gecommitteerden tot de haardentelling in de Meierij van Den Bosch. Op 24 juli 1530 volgde Goyaert meester Marten die Greve op als stadssecretaris, wat hij tot zijn dood in 1560 zou blijven. In deze periode wordt hij een enkele keer ook wel als "meester" en "pensionaris" aangeduid. 7)
Van 1531 tot 1551 fungeerde hij in feite als vaste gedeputeerde van de stad in de vergaderingen van de Staten van Brabant en de Staten Generaal te Brussel. De vergaderingen handelden in deze periode hoofdzakelijk over de kosten van de oorlogen tegen Gelre en Frankrijk, de toenemende inflatie en het opkomend protestantisme. Daarnaast vertegenwoordigde hij de stad te Brussel in processen naar aanleiding van (vermeende) inbreuken op privileges door landsheerlijke ambtenaren zoals de hoogschout van Den Bosch en de kanselier en warandmeester van Brabant. Soms werd de dagvaart van de Staten van Brabant elders gehouden, met name in Antwerpen. Aanvankelijk vertegenwoordigde Goyaert de stad behalve op de vergaderingen van de Staten ook bij diplomatieke missies inzake geschillen met Hollandse steden over stapel- en tolrechten. Zo reisde hij onder meer naar Heusden (1532), Gouda en Haarlem (1534), Den Haag (1540) en Dordrecht (1541). Vanaf 1542 reisde hij daarentegen vooral achter de keizer of diens landvoogd aan naar steden in de zuidelijke Nederlanden, onder andere naar Gemblours, Namen en Leuven (1542), naar Bergen, Maubeuge, Avesnes, Leuven, Diest, Eigenbrakel en Nijvel (1543), naar Gent (1545), en naar Utrecht en Nijvel (1546). Gemiddeld verbleef hij tussen 1531 en 1551 per jaar 4½ maand buiten Den Bosch, in 1544 en 1548 zelfs vrijwel het gehele jaar. In Den Bosch woonde hij - althans vanaf 1530 - in de Verwerstraat. Bij de zettingen van 1547 en 1552 hoorde hij respectievelijk tot de rijkste 15 en 18 procent van de Bossche belastingbetalers. 8)
Het hoogtepunt van Goyaerts carrière lag ongetwijfeld in 1549. In dat jaar werd Philips II in de Nederlanden ingehuldigd als de nieuwe landsheer. Goyaert was intensief betrokken bij de voorbereidingen van de Blijde Inkomste van de vorst in Den Bosch. Zo haalde hij te Brussel, Leuven en Antwerpen verslagen op van de wijze waarop de Blijde Inkomste daar had plaatsgevonden alsook afschriften van de eed die de vorst daar had afgelegd. Op 22 september 1549, tussen 4 en 5 uur 's middags, arriveerde Philips II met zijn gevolg bij de grens van de Vrijdom van Den Bosch, tussen het galgenveld en Cromvoirt. Hij werd daar opgewacht door veertig stadsbestuurders te paard, een honderdtal andere ruiters en 2500 poorters in wapenrusting. Het welkomstwoord werd "in Brabantscher talen" uitgesproken door secretaris Goyaert Grootart van Os. Daarna werd de prins de stad binnengeleid waar hij in het tot paleis omgebouwde huis van Henrick van Deventher overnachtte. De volgende dag ontving hij daar uit handen van Goyaert Grootart het geschenk van de stad, dat naar oude gewoonte bestond uit 2 voeder Rijnwijn, 200 mud haver en 2 paar vette ossen. Deze laatste had de stad voor 100 Carolusguldens gekocht. De schenking werd opnieuw vergezeld van een korte toespraak "in Duytschen" door de secretaris waarin hij uiteenzette dat de soberheid van de schenking moest worden geweten aan de armoede van Stad en Meierij en dat deze zeker niet voortkwam uit minachting voor de nieuwe vorst. Vervolgens woonde Philips in de St.Jan de mis bij en legde hij op de pui van het Stadhuis de eed af aan de stad die op haar beurt een eed van trouw aan de vorst aflegde. Daarna vertrok Philips via Heusden naar Holland. Op verzoek van hun collega's in Maastricht zonden de Bossche stadsbestuurders hen een brief met een verslag van de gebeurtenissen. Deze brief werd later samen met de tekst van het welkomstwoord en van de toespraak die plaatsvond bij de schenking afgeschreven door Goyaert Grootart die Jonghe, zoon van de secretaris. De afschriften zijn ingebonden in een handschrift dat zich nu bevindt in de bibliotheek van de Katholieke Universiteit te Leuven. 9)
Dit handschrift werd gekocht uit de nalatenschap van prof. E. Strubbe en bevat onder meer een klein cartularium met afschriften die in sommige gevallen de oudste overlevering vormen van Bossche privileges. Op de achterzijde van het cartularium staat "Dit boeck behoert tot Goyaert Grotaert van Os". Daarmee wordt waarschijnlijk niet de secretaris, maar diens vader, de raadsheer, bedoeld. Later werd het cartularium ingebonden, samen met andere afschriften, familie-aantekeningen, rijmpjes, kroniekmatige opmerkingen en prognosticaties die grotendeels van de hand van de secretaris en notaris Goyaert zijn. In de familie-aantekeningen hield hij nauwkeurig de gegevens bij over geboorte, huwelijk en overlijden van zijn kinderen. Deze aantekeningen lopen van 1510, het jaar waarin hij voor de eerste keer trouwde, tot 1560, zijn sterfjaar. Daarbij vermeldde hij ook steeds de peetouders van de kinderen die vaak de voornaam van één van de peetouders kregen. Onder deze peetouders, die doorgaans verwant waren aan zijn vader of aan één van zijn stiefmoeders, bevinden zich diverse raadsheren en schouten, alsook de weduwe van een burgermeester van Breda. Over Goyaerts gezin zijn uit de aantekeningen de volgende gegevens op te maken. Volgens het handschrift was hij driemaal getrouwd. Zijn eerste vrouw was Katherijn, dochter van Peter Jans Houtappel, kramer in Den Bosch. Ze had twee tantes, Ermgart en Mechtelt, die beiden begijn waren op het Klein Begijnhof. Katherijn overleed op 21 april 1522 aan de pest en werd op 23 april in de omgang van het Minderbroedersklooster begraven. Goyaert had bij haar drie kinderen: Goyaert, Joerden en Sophie. Zijn zoon Goyaert werd geboren op 8 oktober 1516 en leefde in ieder geval nog in 1522. Joerden leefde slechts van 2 november 1517 tot 2 februari 1518 en werd achter de kerk van St.Michielsgestel begraven. Sophie werd geboren op 8 augustus 1519 en werd al op 4 september 1524 - tegen de zin van Goyaert in - door de tantes van zijn vrouw ontboden naar het Klein Begijnhof. Ze werd er door haar verzorgster ("pleechster") en door Goyaerts moeder Heilwich heen gebracht en bleef er sindsdien wonen. Sophie overleed op 8 augustus 1554 aan de pest en werd op 10 augustus vóór het H.Kruis in het midden van de Minderbroederskerk begraven. 10)
Op 16 juni 1522, twee maanden na de dood van zijn eerste echtgenote, hertrouwde Goyaert met Anna, dochter van Jacop Willemss en van Lysbeth, dochter van Jan van Bercheyck en van Aleyt Coenen. Anna was toen weduwe van Gielis Roelofs van Broechoven, van wie ze twee kinderen had: Jan en Lysbeth. Anna had twee broers: de handschoenmaker Roelof Jacops, die getrouwd was met een zekere Margriet, en Jacop Jacops, die getrouwd was met Sophie, dochter van Adriaen Oems. Anna overleed op 28 augustus 1554 aan de pest. Goyaert had bij haar tien kinderen: Katherijn, Goyaert, Jacop, Mariken, Peterken, Katherijn, Mariken, Barbara, Aert en Wolffart. Van de meesten vermeldt Goyaert alleen de geboortedatum, wat vermoedelijk betekent dat ze kort na hun geboorte stierven. Zo staat over de eerste vijf kinderen alleen genoteerd dat ze achtereenvolgens geboren werden op 11 april 1523, 6 augustus 1524, 25 april 1526, 22 april 1528 en 1 augustus 1529. Van Katherijn wordt wel nog vermeld dat ze gezoogd werd door Lysbeth Wellen, weduwe van Wouter Wagemans, een min die bij de St.Anthoniuskapel op 't Zand in Hintham woonde. Deze ontving daarvoor een jaarloon van 9 Rijnsgulden en tevens de benodigde kaarsen en een schoonmaakmiddel (smegma). Katherijns zusters Katherijn en Mariken waren een tweeling en werden op 8 juni 1531 geboren, respectievelijk om 8 en om 11 uur 's ochtends. Mariken had een hazelip. Barbara werd geboren op 4 december 1532, in een extreem koude winter, en overleed op 27 juli 1537 aan de tering. Ze werd op 28 juli begraven bij het altaar van St.Agatha in de St.Jan. Aert werd geboren op 20 augustus 1534 en overleed op 26 mei 1541, terwijl Wolffart op 9 december 1535 werd geboren met de helm. Het laatste huwelijk van Goyaert Grootaert vond plaats op 23 juni 1555 in de kapittelkamer of sacristie van de St.Jan. Hij trouwde toen met Arntken die Wolff, weduwe van Adriaen van Achelen, secretaris van Den Bosch. Vermoedelijk was zij verwant aan Dirck die Wolff (nr.420). Arntken, die Goyaert overleefde, had geen kinderen van hem. Goyaert overleed op 26 oktober 1560 en werd op 20 augustus 1561 als stadssecretaris opgevolgd door Andries Oems. 11)
De oudste van de kinderen uit het tweede huwelijk, Goyaert, is waarschijnlijk dezelfde als de Godefridus Grodart junior de Buscoducis die zich op 28 augustus 1543 aan de Leuvense universiteit liet inschrijven en daar de meestertitel behaalde. Hij werd net als zijn vader notaris en ondertekende zijn akten als Goyaert Grootaert van Os die Jonghe. Hij was geadmitteerd door de Raad van Brabant en de Geheime Raad. In 1543 schreef hij een aantal brieven aan de Zwartzusters in Den Bosch, wier belangen hij in Leuven en Brussel behartigde. Later zal hij als openbaar notaris in Den Bosch werkzaam zijn geweest. Hij trouwde met Cornelisken, dochter van Frans Gerits die Vrieze, en had bij haar een zoon Goyaert. Cornelisken leefde nog in 1627. Meester Goyaert die Jonghe’s broer Jacop overleed omstreeks 1590 en was getrouwd met Lysbeth, dochter van Jan Hose en van /XFLD, dochter van Dirck Peter Wouter sHeeren en van Margriet Jan Blickmans. Hij had bij haar een zoon Dirck en een dochter Jacomijn die trouwde met Jacop Moors. Goyaert Grootaerts dochter Katherijn, vermoedelijk de tweelingzuster van Mariken, was getrouwd met Jan, zoon van Jaspar Aert Monix en van 0DJGDOHQD, dochter van heer Lambrecht Kyevits (zie nr.218). Katherijn en Jan hadden een zoon Aert die net als zijn ouders vóór 1627 overleed. 12)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1175, fo.259v (19 mrt.1371: "in loco dicto Groetart"), fo.265v (30 apr.1371), RA 1181, fo.11v (6 apr.1397), fo.228v (11 juli 1399), RA 1185, fo.163r-v (3 juli 1407), RA 1197, fo.31r (20 febr.1426), RA 1200, fo.97r (10 mei 1430), RA 1202, fo.162v (15 okt.1431), RA 1209, fo.298v (14 febr.1439), RA 1231, fo.195r (11 mrt.1461), RA 1237, fo.24v (9 mei 1468); Van Rooij, "Bossche poorters", 11 (1962) 142; GAH, GG 1889 (regesten 505, 1066 en 1412) (24 apr.1420, 10 juli 1451 en 15 febr.1475); Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, III 155; OLVB 49, fo.13r, fo.29r, fo.29v; GAH, THG 2016 (14 jan.1441), zie ook 115 (12 febr.1318); Arnt van muene, den wysscheler then sBosch, komt nog voor in een Gelderse rekening uit 1437, zie: Nijsten, "Gelre en ’s-Hertogenbosch", 34. |
2. | Reusens, Matricule, I 10 nr.31; GAH, RA 1222, fo.98v (28 sept.1452), RA 1224, fo.343r (8 mrt.1454), RA 1237, fo.84r (23 jan.1468), RA 1249, fo.179r (28 jan.1480), RA 1252, fo.8r (23 dec.1482), fo.211v (23 dec.1482), fo.246r (20 febr.1483), RA 1253, fo.337r (13 aug.1484), RA 1263, fo.367v (10 apr.1494); OLVB 52, band 3, fo.49r (1451/52); OLVB 49, fo.30v, fo.32r; Jacobs, Justitie, 265; GAH, OA, schepenzegels, nr.111; Cunen, Geschiedenis, 115; GAH, GG 2797 (regest 1115) (8 mrt.1454). |
3. | Keussen, Die Matrikel, I 692 nr.66; SABNOG, Par.Boxm. 18 (regest 13) (18 juni 1483); GAH, RA 1244, fo.336r (20 juli 1475), RA 1245, fo.284r (26 juli 1476), RA 1255, fo.274r, fo.446v (1485/86), RA 1256, fo.143r, fo.431r (1486/87), RA 1258, fo.71r (1488/89); Jacobs, Justitie, 268; GAH, OA, schepenzegels, nr.186; Gerlach, "Jeronimus van Aken", 44; OLVB 52, band 5, fo.253v (12 nov.1492), band 6, fo.39v (3 jan.1502), fo.187r (3 juni 1504), fo.260r (16 nov.1504); GAH, OA B8 (1497/98), B12 (1502/03), B15 (1505/06), B21 (1511/12) (vgl.: Blondé, De sociale structuren, 143-145); Bijlage II 34.1; OLVB 49, fo.33v; Zie ook: Lijten, "Oirschotse zoen-accoorden", 12 (1982) 121, 123, 125. |
4. | Van Schijndel, "Oude Brabantse families: Van Boechem", 76-78; Jacobs, Justitie, 265-267; Bijlage II 5.55, 5.76, 5.79, 5.80; RANB, Stroetbolle 2-7 (1454-1461); RANB, CV 352 (24 juni 1470); De Ram, Chronique, I iii-xxviii; Wils, Matricule, II 7 nr.21; De Ryckman de Betz, De Jonghe d’Ardoye, Armorial, I 25, II 366-369; Stein, Politiek en historiografie, 73-85; Stein, "Emond de Dynter", 47-50; GAH, RA 1216, fo.186v-187r (5 apr.1446), RA 1259, fo.168r (2 juni 1490), RA 1261, fo.314v (16 aug.1492), fo.415r (24 jan.1492); KAA I, Capsa Testamentorum 97.F (22 apr.1509), zie ook 97.B. |
5. | GAH, RA 1254, fo.125r (16 sept.1485), fo.426r (28 apr.1485), RA 1256, fo.189v (23 jan.1478), fo.441r (5 jan.1487), RA 1258, fo.60v (11 apr.1489), fo.66v (7 mei 1489), fo.394r (8 aug.1489), RA 1259, fo.15v-16r (18 jan.1490), fo.60r-61v (19 mei 1490), fo.168r (2 juni 1490), RA 1262, fo.76v-77r (16 okt.1492), fo.404v (3 apr.1493), RA 1265, fo.641r (19 sept.1496), fo.177v-178r (19 mei 1496), RA 1266, fo.152v (21 mei 1498), RA 1267, fo.110r (17 jan.1499), RA 1268, fo.157r (23 mei 1500), RA 1283, fo.182v (1 sept.1513), RA 1842, fo.8r (6 febr.1500); OLVB, band 6, fo.39v (3 jan.1502); RANB, Coll.PG 494 (regest suppl. 207) (7 juli 1535); Van Rooij, Het oud-archief, I 309 nr.3718, II 388 nr.1417, 480 nr.1738. |
6. | KUL, CH, fo.325r-327r (zie ook GAH, schaduwarchieven); ARA, RK, delen, 635 (akten van remissie), fo.296v-298r (6 apr.1514) (zie ook GAH, schaduwarchieven); Bijlage II 34.1, zie ook 151.1; Van Rooij, "Bossche testamenten", 31 (1924) 70-72. |
7. | KUL, CH, fo.230r, fo.231r; GAH, RA 1283, fo.182v (1 sept.1513); Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 525; Van Vlierden, "Het Brabantsche en het Geldersche geslacht Van Vlierden", 62; GAH, GG 60 (15 dec.1539); GAH, OA B24 (1514/15), B25 (1515/16), B26 (1516/17), B28 (1519/20); Bijlage II 151.1, 151.2, 151.3 274.1, vgl. 134.18 (akte 151.3 bevat onder meer legaten aan familieleden van de kroniekschrijver Mollius); RANB, Coll.PG 1397 (regest suppl. 148a) (10 sept.1520: getuige); GAH, Coll.LK2, "Momberschap en goederenbeheer tot 1622" (20 nov.1522); Van der Hammen, Sassen, Telling, 223; Hermans, Verzameling, 98, 105, 112; GAH, RA, bijlage I van de inventaris; Notariële akten van na 1531: RANB, BT 1579 (29 mei 1533); RANB, Coll.Becx 2 (14 dec.1533); ABH, Kap.St.Jan, akte d.d. 28 juli 1535; Verwijzingen naar akten: RANB, SET 2, nrs.XXIV, XXXIII, XLVIII, LXXXIX, XCIIII, XCV (z.d.); GAH, OA B35 (1528/29); Door Goyaert gecollationeerde afschriften: Bijlage II 134.15, 134.22; APB, St.Jan II, 19 febr.1519, 10 jan.1520; RANB, Coll.Becx 1 (2 nov.1531); GAH, THG - (20 mrt.1535); ABH, ZZ 825 (30 aug.1547); Pensionaris: GAH, THG - (20 mrt.1535); Hermans, Verzameling, 664. |
8. | Van Zuijlen, Inventaris, 470-669, 698; RANB, Coll.CV 1739 (22 apr.1536); Van de Meerendonk, Tussen Reformatie en Contra-reformatie, 174; GAH, RA 1311, fo.115r (21 mrt.1530), 115v-116r (idem); GAH, OA B53 (1547), B59 (1552) (vgl.: Blondé, De sociale structuren, 179-181, 188-190); In 1546 nam hij ook deel aan de werkstaking van de secretarissen naar aanleiding van een conflict met de schout, zie nr.292. |
9. | KUL, CH (zie ook GAH, schaduwarchieven), fo.325r-327r; Hermans, Verzameling, 661-664; Pirenne, "'s-Hertogenbosch en de Blijde Inkomste", 61-62, 77-78. |
10. | KUL, CH, fo.53v, fo.230r-v, oudste overlevering: fo.9v-13r (regesten Sassen 21 en 1599) (13 febr.1306 en 20 dec.1408), fo.27v-30v (Middelnederlandse vertaling van de statuten van het Groot Gasthuis, juli 1277), fo.48r-49v (regest Sassen 1334) (28 aug.1305). Een afschrift uit ca.1500 van het cartularium bevindt zich in: ARAB, Hss 27bis. Inhoudelijk sterk verwant aan het handschrift (inclusief rijmpjes etc.) is ook het Rood Privilegeboek: GAH, OA A524. |
11. | KUL, CH, fo.230v-232v; GAH, RA, bijlage I van de inventaris. |
12. | Schillings, Matricule, IV 265 nr.166; KUL, CH, fo.324v (5 juli 1549); ABH, ZZ 327 (15 febr.1543), 328 (25 febr.1543), 329 (24 febr.1543), 330 (19 febr.1543); AAB II, VIII.E, map "testamenten, 1518-1599" (4 juni 1547: getuige te Berlicum); GAH, GG 2001 (7 aug.1562, 18 sept.1602, 1628); GAH, RA 1505, fo.76v-78v (20 dec.1627), RA 1818, fo.84v (24 dec.1566), RA 1849, fo.320r (20 juli 1585), RA 1851, fo.59r (6 nov.1593); Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 274, zie ook 421. |
Geboren 16 april 1492, overleden 26 oktober 1560Bestuurlijke functiesSecretaris 24 juli 1531 - †Reizen in dienst van de stad1526 30 31 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 55StudieImmatriculatie Leuven 28 augustus 1543; promotie 1545; mr.BijzonderhedenIn 1514 werd hij gelegitimeerd. Hij was in 1526 commissaris van de schouwentelling in het kwartier van Antwerpen in 1526. Ala notaris vermeld in 1533. |
B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629 (1986) 268
A. Schuttelaars, Heren van de raad (1998) 125n, 238, 267, 441, 462