Cler. Luik, A.I. 1468-1481 (1451-1504) Rome, Den Bosch Meester Jan Ghysels, heer Jan Ghijzels, werd vermoedelijk in Den Bosch geboren. In 1447 ging meester Jan als Johannes Ghiselberti de Buscoducis studeren in Leuven. Vanaf omstreeks 1450 verbleef hij aan de Romeinse Curie. Hij werd er als Johannes Giselberti, scriptor bullarum, de Buschoducis ingetekend in het register van de broederschap van Santa Maria dell, een vereniging van in Rome wonende "Duitse" geestelijken. Hij bleef nog tot 1457 in Rome waar hij in de pauselijke registers vanaf 1451 met grote regelmaat voorkomt als clericus van het bisdom Luik en notaris van de Rota (causarum palatii apostolici notarius). In deze tijd liet hij tal van beneficies in het bisdom Luik voor zich reserveren die vrijgekomen waren door de dood of resignatie van de oude bezitters. Deze pauselijke reserveringen werden vaak aangevochten door lokale patroons zodat niet altijd duidelijk is of hij ook daadwerkelijk in het bezit van de beneficies kwam. Zo liet hij in 1451 het rectoraat van de St.Eligiuskapel in Den Bosch voor zich reserveren, waarvan hij in 1456 ook inderdaad rector was. Andere beneficies waarop hij aanspraak maakte omvatten onder meer een prebende in Den Bosch die was vrijgekomen door de dood van meester Jan vanden Velde (nr.210) (1454), een prebende in St.Feuillen Fosses (1455), het vicariaat van de kerk van Aarle-Beek, het rectoraat van altaren in Etten (1456) en Hoeven (Houff, 1456) en het rectoraat van het altaar van St.Augustinus en St.Catharina in het klooster van Hooidonk (1457). In het laatste jaar kreeg hij verder na een langdurig proces het rectoraat van de kerk van Hulsel toegewezen. 1) Op 13 maart 1457 werd meester Jan Ghysels ontvangen als kanunnik van de Bossche St.Jan. Hij volgde meester Heymeric vanden Velde op die in 1453 meester Jan vanden Velde's plaats in het kapittel had overgenomen en nu afstand deed van zijn kanonikaat. Waarschijnlijk werd meester Jan Ghysels in dit jaar tot priester gewijd en resideerde hij vanaf deze tijd in Den Bosch. Hij bleef kanunnik van de St.Jan tot aan zijn dood omstreeks 1504 en verzamelde daarnaast ook in deze periode nog een aantal beneficies. Behalve als rector van Hulsel (1457, 1464-1475) wordt hij nog genoemd als kanunnik van de O.L.V. te Tongeren (1464) en van de St.Martinuskerk in Luik (1465), en verder ook als rector van de kapel op 't Hout te Mierlo (1473-1502), van het St.Hubertusaltaar in de St.Petruskerk te Luik (tot 1474), van de kerk op het Groot Begijnhof in Den Bosch (1474), van het altaar van Maria en St.Nicolaas in die kerk (1477-1502), van het altaar van St.Nicolaas en Dimpna te Geffen (1479-1487), van de St.Jacobskapel in Den Bosch (1485) en van de tweede fundatie van het Maria-altaar in de Begijnenkerk aldaar (1497). Vermoedelijk vanwege zijn ervaring aan de Rota werd hij enkele malen als arbiter gevraagd bij geschillen. Zo deed hij op 5 februari 1465 samen met andere scheidsrechters uitspraak in een geschil tussen de erfgenamen van Kathelijn, dochter van Henric van Gelre, en de meesters van het Groot Gasthuis. Op 20 februari 1469 bepaalden zeven arbiters de volgorde die de broeders van vier Bossche kloosters zouden moeten innemen in een processie. Zij deden dit in afwezigheid van hun collega, dominus Johannes Ghyselberti, noster compromissarius. In 1473 werd hij samen met onder meer de dekens van de St.Jan in Den Bosch en de St.Goedele in Brussel aangesteld als arbiter in een geschil tussen twee kandidaten voor het beneficie van de cantorij in de St.Jan. Ze deden op 31 mei 1473 te Brussel uitspraak in aanwezigheid van notaris Andreas de Wijmhove (presb. Kamerijk, A.I.). Ten slotte was meester Jan Ghijsels, canonick inden Bosch ook één van de vier arbiters die op 13 oktober 1477 uitspraak deden in een geschil tussen Jacop Jacop Cnoden soen en diens zuster Katherijn, weduwe van Ghijsbrecht geheiten Ghijsel (zie nr.379). 2)
Meester Jan Ghysels woonde omstreeks 1474 in een huis met erf, tuin en achterhuis gelegenin de Hinthamerstraat, naast de huizen van Jacop van Stiphout, messenmaker, aan de ene zijde, en Aert die Greve, smid, aan de andere zijde. Hij raakte met zijn eerstgenoemde buurman in conflict over de afvoer van regenwater zodat er een arbitragecommissie moest worden samengesteld. Meester Jan koos daarbij tot arbiters heer Ghijsbrecht vander Poirten en heer Thomas van Borken (nr.283), beneficianten van de St.Jan, en zijn buurman Jacop koos heer Peter Beyer van Dynslaken, biechtvader van de Zusters van Orthen, en heer Adriaen Sluyter (nr.360), vice-cureit van het Groot Begijnhof. Op 18 juni 1474 beslisten de arbiters dat Jacop voortaan het luifel dat aan het huis van meester Jan was bevestigd voor zover het over zijn erf hing op eigen kosten moest onderhouden en dus zelf verantwoordelijk was voor de afvoer. Op 14 maart 1484 droeg meester Jan dit huis met toebehoorten over aan Willem Zegers van Geldrop. Deze ontving van hem elders in dezelfde straat tevens een stenen kamer met daaronder een kelder en ernaast een doorgang, alsmede een halve stenen gevel, een tuin met put, en het gebruiksrecht van een riool. Willem van Geldrop zou hem voor dit alles jaarlijks een erfcijns betalen van 17˝ gouden Overlandse Rijnsguldens van 20 stuivers elk. 3)
Een enkele maal fungeerde meester Jan in Den Bosch bij bijzondere gelegenheden ook als notaris. Op 10 september 1468 was hij als zodanig aanwezig bij de machtiging door de Bogarden van drie notarissen werkzaam aan de Rota om hen te vertegenwoordigen in een proces tegen de Kruisheren. Op 6 oktober 1471 en op 16 en 17 juni 1472 stelde hij het testament en twee codicillen op van collega-kanunnik heer Amelrijck Boots. Op 13 maart 1481 ten slotte installeerde hij heer Mercelis Claess vanden Hout, eveneens kanunnik van de St.Jan, als rector van het St.Judocusaltaar in de St.Jacobskapel, welke handeling hij in een notarieel concept vastlegde. Vermoedelijk was hij zelf toen reeds rector van de St.Jacobskapel. Volgens het obituarium van de St.Jan overleed meester Jan Ghysels op 6 december, volgens Schutjes in 1505. Het handschrift Kievits vermeldt echter dat hij al op 28 juni 1505 als kanunnik werd opgevolgd door heer Jacop van Esch (nr.120) zodat hij waarschijnlijk niet op 6 december 1505 maar 6 december 1504 overleed. Hij werd begraven voor het St.Laurentiusaltaar in de St.Jan. In een aantal van zijn beneficies werd hij opgevolgd door verwanten. Zo wordt een heer Ghijsbrecht Ghysels van 1510 tot 1524 genoemd als rector van de Bossche St.Jacobskapel en van 1519 tot 1524 als rector van de kapel op 't Hout in Mierlo. Een heer Gerit Ghysels zou in 1510 rector van de St.Annakapel zijn geweest en een heer Jan Ghysels was onder meer rector van de kapel op 't Hout in Mierlo (1510), van het altaar van Maria en St.Nicolaas in de kerk op het Groot Begijnhof (1510), van de kapel te Hoeven (1510), van de St.Annakapel in Den Bosch (1510) en van het St.Anna-altaar in de St.Eligiuskapel aldaar (1524). Deze laatste priester is waarschijnlijk dezelfde als de [dominus] Johannes Gijssele, presbiter beneficiatus van de St.Jan, die in 1508 en 1509 wordt genoemd in twee kwitanties voor bouwmeester Jan Heyns, en als de heer Jan Ghysels die in april 1510 een brief van meester Aert Boest (nr.57) uit Leuven meenam naar Den Bosch om die daar te bezorgen aan kerkmeester Henrick van Uden. 4)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1272, fo.155r (9 mrt.1504); Reusens, Matricule, I 161 nr.6, vgl. II 333 nr.288, 382 nr.235, 443 nrs.259 en 260; Jaenig, Liber confraternitatis, 71; Göller e.a., Repertorium Germanicum, VI 303-304 nr.2940, VII 168-169 nr.1497, 178 nr.1578, vgl. VI 303 nr.2938, 436 nr.4306 (Michael Ghiselberti, clericus, in 1454 door de paus aangewezen als nieuwe rector van het St.Barbara-altaar in de St.Jan); Bijsterveld, Laverend, 228, I 330 nr.2660; Vgl.: Keussen, Die Matrikel, II 258 nr.133; Meester Jan Ghysels behoorde waarschijnlijk niet tot de Bossche familie Ghijsselen die tussen 1460 en 1503 regelmatig schepenen aan de stad leverde, zie: Jacobs, Justitie, 266-269. |
2. | AAB II, hs. Kievits, p.18; Schutjes, Geschiedenis, IV 242-243; GAH, RA 1246, fo.266r-v (13 okt.1477), RA 1263, fo.155r (28 mrt.1494); Juten, Consilium, 131; Bannenberg e.a., I 29, 34, 83, 88, 90, 91, 193, 214, II 134, 243, 265, 266, 309; Bijsterveld, Laverend, I 330 nr.2660, vgl. 350 nr.2888; Van Rooij, Het oud-archief, II 352 nr.1287, zie ook 432 nr.1566; Bijlage II 5.51, zie ook 365.1, 365.2; ABH, Kap.St.Jan, Registrum cantoriae, p.100; Frenken, Peijnenburg, "De Bossche cantorie", 157. |
3. | RANB, Coll.PG 286 (regest 196) (18 juni 1474), 316 (regest 214) (14 mrt.1484); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.212, vgl. p.99. |
4. | Bijlage II 63.2, 63.3, 143.1, 143.2, 143.3; APB, St.Jan II, Obituarium, p.353, 469; Schutjes, Geschiedenis, IV 242-243; AAB II, hs. Kievits, p.18; Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 214, II 265, 266, 309, 364; APB, St.Jan II, brieven van Boest, 20 april [1510]; Zie ook GAH, RA 1248, fo.331v (11 aug.1479: meester Jan Ghysels, kanunnik in Den Bosch, aanvaardt een betalingsbelofte namens Willem en Lysbeth, kinderen van Goessen Ghysels). |