Hij is de tweede van 4 zoons die allen priester werden. Van de 6 dochters werd er één non. Tot priester gewijd: 15 juni 1889 te 's-Hertogenbosch (St. Jan) (De Tijd, 18 juni 1889). Assistent te Haren (1890); kapelaan te Berghem (september 1892) en Zeelst (De Noord-Brabanter, 7 mei 1901); pastoor te Heesch (juli 1908 tot 28 november 1924, op eigen verzoek ontslagen). Sinds november 1924 geniet hij in het St. Gertrudisgesticht te Nieuwkuijk een welverdiend otium. Op 15 juni 1929 40-jaar priester (Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant, 1 juni 1929). Begraven in het familiegraf te Orthen op 25 juni 1930. Bronnen:In memoriam (Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant, 23 juni 1930). |