afb. 1819
Werd 24 september 1751, 14 jaar oud, zonder vermelding van facul-
| 313 |
teit en afkomstig 'e pago Grootammers' te Leiden als student ingeschreven. Na in 1760 voor de classis van Gouda het proponentsexamen te hebben afgelegd, werd hij 16 augustus 1761 predikant te Zuiderwoude (N.H.), 11 september 1763 te Overschie (Z.H.), 30 oktober 1774 te Den Bosch. Bij besluit van 14 oktober 1777 werd hem naast Chr. de Booy (1724-1786) het onderwijs in het Grieks aan de Illustre School opgedragen, voorlopig zonder geldeljke vergoeding. Na het overlijden van J.C. Palier (1729-1780) solliciteerde hij met zijn ambtgenoten J.J. van Drunen (1733-1804) en A. Carp (1746-1838) naar de vrijgekomen leerstoel voor de theologie. Als Van Drunen benoemd zou worden, hoopte hij diens leerstoel in de Oosterse talen te kunnen bemachtigen, maar in beide verwachtingen werd hij teleurgesteld: een andere Bossche predikant J. Frantzen (1748-1785) werd tot opvolging van Palier geroepen; voor Carp werd een tweede leerstoel voor de theologie bij de Illustre School gevestigd. Na de dood van De Booy werd aan De Fremery voor zijn professoraat een jaarwedde van ƒ 250,- toegekend. Bij de Hervormde Synode fungeerde hij als gedeputeerde tot de Oost-Indische zaken en als lid van de commissie voor de evangelische gezangen. In augustus 1798 werd hij door de Bossche kerkeraad afgevaardigd naar de te Utrecht gehouden bijeenkomst van gecommitteerden tot de waarneming van de financiële belangen der Hervormde Kerk. Koning Lodewijk Napoleon verleende hem 8 december 1809 emeritaat uit zijn dubbele functie, salvo honore et stipendio. Op 23 april 1980 nam hij afscheid als predikant. Zijn laatste levensjaren bracht hij door te Utrecht.
De Fremery was tweemaal getrouwd. Eerst in Leiden, 5 november 1764, met Anna Catharina van Thiel (Leiden 10 mei 1738 - Haarlem 17 mei 1797), daarna te Nijmegen, 12 juli 1801, met Elisabeth Johanna Moorrees (gedoopt Nijmegen 22 mei 1757 - Utrecht 1 december 1822), wediwe van Hendrik Jan van Munnich.
De enige zoon uit het eerste huwelijk, Nicolaas Cornelis (Overschie 10 januari 1770 - Utrecht 17 november 1844), van 1795 tot 1840 hoogleraar in de faculteit der geneeskunde te Utrecht, was 12 september 1785 honoris causa als student in de geneeskunde
| 314 |
te Leiden ingeschreven. Hij schijnt een actief aandeel te hebben genomen aan de patriottische beweging en ook aan de oefeningen van het in 1784 te Leiden opgerichte studenten-exercitiegenootschap te hebben meegedaan. Toen de Pruisen in september 1787 de Republiek binnenvielen en de Stadhouder Willen V in zijn gezag herstelden, werd De Fremery in het verre Den Bosch ongerust over zijn zoon. Hoewel velen, o.w. de Bossche pensionaris mr. Ant. Martini (1727-1800), hun studerende zonen al naar huis hadden ontboden, wilde hij nog niet daartoe besluiten, alvorens aan de hem bekende hoogleraar C.H. Damen (1755-1793) de vraag te hebben voorgelegd, of de studenten te Leiden wel veilig waren. Daar Damen juist in die dagen zijn oratie zou houden (27 september 1787, De experimentorum in physicis pretio rite constituendo), was het antwoord uitgebleven. Maar nu vernam De Fremery, „dat er een toeleg was om zijnen zoon eenig leed toe te brengen, om dat hij mede geëxerceerd had.” Daarom richtte hij zich 21 september 1787 uit Den Bosch met een uitvoerig schrijven tot de Leidse rector-magnificus H.A. Schultens (1749-1793). Vertrouwend, dat deze zou beseffen, hoe gevoelig het hem als vader zou treffen, „eenen eenigen zoon het slagtoffer te zien worden van partijzugt”, verzocht hij dringend, hem te willen berichten, of er voor de studenten gevaar te duchten was. Het antwoord van Schultens is niet bekend. Wel weten wij door Siegenbeek, dat ook te Leiden vele Academieburgers, die als tegenstanders van het Stadhouderlijk Huis bekend stonden, en speciaal zij, die lid waren geweest van een exercitiecorps, in september 1787 aan mishandeling hebben blootgestaan. De regering van Leiden was slap in het beteugelen van de oproerige bewegingen, maar Schultens wist als rector de rust en tevens de waardigheid van de Hogeschool voor zover mogelijk te handhaven. In de Vriendenrolle van Pieter Verleus, stadsbode te Leiden, hem aangeboden op zijn 71ste verjaardag, 1792 (UBL L 904 f 37, 38), schreef De Fremery een uitvoerige gelukwens. Zijn vrouw, A.C. de Fremery-van Tiel en zijn zoon N.C. de Fremery, med. stud., sloten zich met afzonderlijke wensen daarbij aan.
| 315 |
1949 |
Van AlphenPetrus Isaacus de FremeryGekomen van Goes 30 oktober 1774, emeritus 8 december 1809 Van Alphen's Nieuw Kerkelijk Handboek (1949) 265 |
|
1969 |
F.L.R. SassenPieter Isaac de FremeryBerkenwoude (ZH) 8 april 1737 - Utrecht 7 december 1820 Levensberichten van de hoogleraren der Illustre School te 's-Hertogenbosch 1636-1810 (1969) 313 |
M. de Haas, Bossche scholen van 1629 tot 1795 (1926) VIII, 159, 266
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 224, 397
Kees van den Oord, Scolae de Buscho 1274-1999 (1999) II.103
F.L.R. Sassen, 'Levensberichten van de hoogleraren der Illustre School te 's-Hertogenbosch' in: Varia Historica Brabantica III (1969) 295, 300, 308, 313-316, 320, 323
Aart Vos, Burgers, broeders en bazen (2007) 283