Deze in 1760 geboren Mr. Paulus E.A. de la Court had rechten gestudeerd; in de voetsporen van zijn vader opteerde hij voor een bestuurlijke loopbaan. Als advocaat te 's-Hertogenbosch gevestigd betrad hij na de inname van deze stad (oktober 1794) aan de zijde van de patriotten het Bossche politieke leven. De politieke omwenteling die in oktober 1794 plaats vond bracht gelijkberechtiging voor katholieken en schiep nieuwe bestuurlijke kansen voor iemand als De la Court. Hij werd lid van de nieuw gevormde stadsregering.3 Al snel maakte hij binnen Bataafs-Brabant in tal van bestuurlijke functies carriëre; hij werd reeds in 1796 verkozen tot lid van de Nationale Vergadering. Van 1799 tot 1806 was hij lid van het departementsbestuur en in 1807 werd hij door Koning Lodewijk Napoleon tot Landdrost van Brabant benoemd. In deze functie was hij de hoogste gezagsdrager binnen het Departement.
Op de 'Liste des 54 personnes les plus Marquantes', samengesteld na de inlijving bij Frankrijk in 1810, werd hij gekarakteriseerd als een 'Administrateur Eclairé, très protégé par l'ancien gouvernement'.4 Hij werd in mei van dat jaar door keizer Napoleon benoemd tot departementale 'Receveur Général'. Na de Franse tijd bleef hij ontvanger-generaal der directe belastingen; van 1826 tot 1829 was hij administrateur van 's Rijks schatkist in Noord-Brabant. Tevens maakte hij deel uit van de Provinciale Staten en was hij van 1831 tot 1840 Tweede-Kamerlid. Hij publiceerde als voorzitter en lid van de Provinciale Commissie van Landbouw over ontginningen. In 1823 werd hij door Koning Willem I in de adelstand verheven.
In de Franse tijd stond deze De la Court vermeld op de lijsten van hoogstaangeslagenen in 's-Hertogenbosch en het Departement 'Monden van de Rijn'. In 1830 behoorde hij bij de hoogst aangeslagenen in Den Bosch.5 Hij huwde in 1794 met Maria Joanna Theresia van Bommel, dochter van een vooraanstaande Bossche handelsfamilie. Zijn zwagers Van Bommel huwden dochters uit de families Van Rijckevorsel en Van Half-Wassenaer. Tot de bezittingen die De La Court via zijn huwelijk verwierf behoorden o.a. het landgoed 'De Baasterhoeve' in Oostelbeers en een herenhuis te
| 110 |
Noten | |
3. | J.B.V.M.J. van de Mortel, De positie van den Landdrost in Noord-Brabant van 1870 tot 1810 (Nijmegen 1945), 174-177. Zie Mommers, a.w., 62, 358-359. |
4. | RANBr, Departementale Bestuur, F2 I, 1310, 74. |
5. | GADB, Nieuw Archief, Ingekomen stukken 10 mei 1810, ingekomen stukken 17 april 1813. Zie voor 1812 RANBr, Collectie Martini, no. 119. Voor 1830 GADB, Nieuw Archief, C 117, 2e stuk. |
6. | RANBr, Van de Mortel-de la Court, no. 825. Het huis aan de Hinthamerstraat was in 1807 gekocht van de familie van zijn vrouw. De Baasterhoeve erfde zij van haar vader J.B. van Bommel. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen, II, 149 en III, 246. |
Gemert 24 december 1760 - Oostelbeers 5 april 1848Diverse functies in Bataafse en Franse tijd. Huwde 1794 Maria Johanna Theresia van Bommel (Leiden 13 oktober 1766 - 's-Hertogenbosch 17 augustus 1814) (dochter van Johannes Baptista Henricus Josephus en Maria Agnes Josepha Vercamp). In (pj) 1835 Tweede-kamerlid en lid van de commissie van landbouw in de provincie Noord-Brabant. In 1812 vermeld op de lijst van hoogstaangeslagenen, in 1830 voor ƒ 203,02 aangeslagen te 's-Hertogenbosch. S.P.: 'Revenue annuel: 20.000 francs de patrimoine. Homme de | 305 |
beaucoup de probité et de mérites. Il est du parti connue sous le nome patriotique. Il a toujours manifesté beaucoup de moderation pour l'application de ses principes'. | 306 |
Gedoopt in de St. Jan Baptist te Gemert 24 december 1760, vader mr Petrus Adrianus, drossaard en schout der grondheerlijkheid Gemert, gedoopt te Hasselt, moeder Maria Henrica Elisabeth van der Geest, gedoopt te Velp 4 juni 1733, eerder weduwe van Hubertus Joannes Borret, die 27 mei 1752 te Ravenstein overleed, en overleden vóór 1 september 1778 (S Gemert 16, A.R.A. Nass. Dom. 2466, Juten, Kwartierst. I no 91 en II no 15 en Tax. 1928 blz. 163, 1919 blz. 167 en 1938 blz. 215); trouwt 27 januari 1794 met Maria Johanna Theresia van Bommel, dochter van Johannes Baptista Henricus Josephus en Maria Agnes Josepha Vercamp, die 17 augustus 1814 overleed (Tax. 1916 blz. 21 en N. Ned. Biogr. Wrdbk VIII); drie kinderen gedoopt in de St. Jan en St. Pieter tussen 1795 en 1802 (S 46); in 1786 ingeschreven als jur. cand. aan de Harderwijkse Universiteit (Alb. Dtud. G-Z. blz. 144b); practiserend advocaat (Bossche Alm. 1796-1810, en A.R.A. St. Bew. 79 d.d. 31 maart 1803 no 36); in 1794 scholarch van de Illustre en Triviale scholen ('s-Hertogenbosch Rep. Alm. 1794-1795); 23 juni 1795 secretaris van Prov. Repr. van Bataafs Braband, 24 augustus 1795 gecontinueerd (Not. Prov. Repr. Bataafs Brabant); had sinds 22 juli 1796 zitting in de 1e en 2e Nationale Vergadering respectievelijk voor Zaltbommel en 's-Hertogenbosch (A.R.A. Wetg. Colleges 5-19); was moderaat; nam 22 januari 1798 met 23 anderen ontslag als lid van de Nationale Vergadering (v.d. Aa, Gesch. v.d. jongst beëindigde oorlog VI 1805 blz. 31); in 1798 griffier te 's-Hertogenbosch (Van Zuylen XXXII); nam 18 juni 1798 zitting als Ad. van het Interm. Wetg. Lichaam (A.R.A. Wetg. Colleges 40); sinds 3 maart 1799 lid van het Dep. Bestuur van de Dommel voor de ring 's-Hertogenbosch (Res. Dep. Bestuur de Dommel 30 maart 1799 blz. 1); in 1802 en 1803 lid van het Departementaal Bestuur van Bataafs Braband (Wag. XLIV blz. 263 en Vredesalm. Bataafs Volk 1803); in 1804 regerend blokmeester van de Kerk- en Verwerstraat (Bossche Alm.); bij Staatsbesluit van de Bat. Rep. van 1 juli 1805 no 1 benoemd tot lid van het Departementaal Bestuur van Braband en van 2 december 1806 - 8 mei 1807 afgev. voor Braband in het Wetg. Lichaam (A.R.A. Wetg. Lichaam 31 en S.s.k.L. 629, S. v.d. Graaff, Statistiek blz. 65); 1806-1848 lid van de commissie van Landbouw (S. v.d. Graaff, Statistiek blz. 198 en Alm. van N.Br.); bij besluit van de landdrost van Braband d.d. 1 augustus 1807 no 13 eervol ontheven als lid van de Commissie van Advies van advocaten inzake geschillen over kerkgebouwen in het departement Braband (P. Noordeloos, Restitutie der Kerken in de Franse tijd blz. 400); 1807-1810 landdrost van het departement Braband en staatsraad in buitengewone dienst voor de sectie wetgeving (A.R.A. coll. Verheyen II k.k. en v.d. Mortel, diss. Nijmegen 1945); had in 1810 een tractement van ƒ 6000.- 's jaars (A.R.A. coll. Elout 64); in 1812 en 1813 ontvanger-generaal van het departement en lid van het Centraal Bureau van Weldadigheid in het canton 's-Hertogenbosch (Alm. Dép. Bouches du Rhin); bij Souv. Besluit d.d. 14 februari 1814 benoemd in de personele commissie van negen leden tot verkiezing van 600 notabelen ter goed- of afkeuring van het ontwerp-grontwet, komt voor op denotabelenlijst van 2 maart 1814 (Metelerkamp blz. 65 en 82 en Ned. Stcrt no 5 van 8 maart 1814); behoorde 29 maart 1814 tot de tegenstemmers | 358 |
van het ontwerp van de Grondwet (Allart, Verbaal blz. 41); in 1816 ontvanger-generaal der Directe Belastingen; 7 juni 1823 in de adelstand verheven en sindsdien lid van de Ridderschap in Noord-Braband; in 1825 administrateur van 's-Rijks schatkist in Noord-Braband; van 1829-1833 lid van de Prov. Staten van Noord-Braband (Alm. van N.Br. blz. 5); van october 1831 - october 1841 lid van de Tweede Kamer (Ned. Stcrt 6 october 1831 en 10 juli 1841; sinds 1795 broeder, in 1916 proost in de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch (Alm. van N.Br.); schreef in 1800 te 's-Hertogenbosch een antwoord op een prijsvraag van de Bat. Mij van Wetenschappen te Haarlem, getiteld „Welk xijn de redenen, waarom in verscheiden oorden van ons gemeenebest zeer veel gronden tot hiertoe leeg en onbebouwd zijn blijven liggen?” (A.R.A. Binl.Z. 386 en Isfridus Thijs); overleden 3 april 1848 op de Baasterhoeve onder Oostelbeers (Voorname huizen III blz. 246). | 359 |
Gemert 1760 - Oostelbeers 1848Katholiek. Vader: drossaard en schout van de enclave Gemert.Rechtenstudie op latere leeftijd in Harderwijk. Advocaat in Den Bosch. 1796-1798, later 1806-1807 lid van de Nationale Vergadering en het Wetgevend Lichaam. 1799-1806 lid Departementaal Bestuur, 1807-1810 landdrost van Brabant. In de Franse tijd en onder Willem I ontvanger-generaal der directe belastingen, vanaf 1826 administrateur van 's Rijks schatkist, de hoogste belastingfunctie in de provincie. In 1829 behoudend kandidaat tegen de oppositioneel Van Sasse. 1830 lid P.S., 1831-1841 lid Tweede Kamer. President der commissie van landbouw 1806-1809 en 1815-1845, daarna lid tot zijn overlijden. 1823 verheven in de adelstand. Ridder Orde van de Nederlandse Leeuw.
| 363 |
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 33, 34, 45-47, 49, 58, 70, 83, 181
A.H. Crijns en F.W.J. Kriellaars, Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1885 (1987) 4, 6, 19, 26, 30, 31, 52, 54, 59, 69, 78, 85, 87, 88, 126, 130
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 227
Klaasje Douma, De adel in Noord-Brabant, 1814-1918 (2015) 103, 117, 125, 127, 132, 180, 209, 224-225, 227, 233, 258, 276, 278-280, 283, 287, 294, 316-317, 321-323; Bijlage 15, 39-40, 42, 44, 46, 93-97, 99-100, 102, 108-109, 116, 118, 123, 126, 132, 134, 143-144, 160, 179, 186, 189, 191, 211, 214, 217, 220-221
Maarten Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk (1990) 299, 305-306
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, 's-Hertogenbosch in de Bataafse en Franse tijd (1955) 40, 162, 173, 219
F.G.G. Govers, Het geslacht en de firma F. van Lanschot 1737-1901 XXV (1989) 205
A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties LXXVI (1988) 12, 39, 46, 65, 94, 128, 174-175, 196, 253, 265-266, 302, 349, 353, 363, 368-369
A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest II (1953) 358-359
Maarten Prak, Republikeinse veelheid, democratisch enkelvoud (1999) 256, 257
A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch (1910) III. 246
J.M.M. van der Vaart, Sterrebos, het Groot Heyvelt op Oud Herlaer (2017) 67
M.G. Wildeman, De Ridderschap van Noordbrabant (1903) No. 28, 34
R.A. van Zuijlen, Naamlijst en wapenkaart der leden van de regering de pensionarissen, griffiers en secretarissen van 's Hertogenbosch (1863) XXXII