-- -- (1472-1507) Den Bosch Meester Willem vanden Bosch, Bossche, werd in Den Bosch geboren als zoon van Peter vanden Bosch. Hij behoorde tot een familie van bontwerkers. Zijn vader Peter was een zoon van Gheronck Jans vanden Bosch en van een zekere Aleyt. Gheronck, ook wel Gherinck genoemd, was bontwerker van beroep en overleed vóór 1425. Peter, die nog een broer had geheten Jan Spiker, was eveneens bontwerker van beroep en trouwde tweemaal. Van zijn eerste vrouw is alleen de voornaam bekend: Aleyt. Zijn tweede vrouw was Bele, dochter van de bontwerker Symon Mauriss van Boemel. Vanaf ongeveer 1470 wordt ze vermeld als Peters weduwe. Afgezien van meester Willem had Peter nog drie kinderen: heer Jacop, Gheronck en Meys (Clemencia). Heer Jacop was een zoon van zijn eerste vrouw en had zelf bij Baet Jan Symons van Werhouts drie natuurlijke kinderen: Mechtelt, Symon en Willem. Op 12 december 1469 en 25 januari 1471 kocht hun vader een aantal lijfrenten voor hen die in 1484 nog door hun oom meester Willem werden geadministreerd. Gheronck was net als zijn vader bontwerker en woonde in het blok van de Kerkstraat, waarschijnlijk in de Peperstraat. Hij werd in 1479/80 schepen van Den Bosch en moet bijzonder rijk zijn geweest. Hij was waarschijnlijk getrouwd met Aleyt, dochter van Goyart Cuper, en had drie kinderen: meester Peter, Heylwich en Beelken. Meester Peter Gherincx vanden Bosch studeerde vanaf 1491 of 1493 te Leuven en was in 1506 licentiaat in de beide rechten. Hij was rector van de kerk van Someren (1510-1537) en van altaren in Son (1510-1530), Schijndel (1510-1537), Berlicum (1519-1537) en in de Begijnenkerk in Den Bosch (1510-1537). Hij resideerde meestal in Leuven waar hij tussen 1519 en 1530 vermoedelijk canoniek recht onderwees en van 1530 tot zijn dood in 1537 lid was van de universiteitsraad. Vanaf 1505 was hij met meester Aert Boest (nr.57) in een proces verwikkeld om het St.Nicolaasaltaar in de St.Jan. Zijn zuster Heylwich was getrouwd met Jan Geck van wie ze een dochter Hadewich had die trouwde met Henrick vanden Leemputte. Heylwichs zuster Beelken maakte op 2 april 1535 als weduwe van meester Frans Toelinck, raadsheer van Den Bosch (zie nr.403), haar testament ten overstaan van heer Adriaen vander Hommelhezen (nr.185). 1) Meester Willem vanden Bosch studeerde vermoedelijk te Leuven waar op 26 mei 1459 een Wilhelmus Bosch de Buscoducis werd ingeschreven aan de artes-faculteit. Pas tien jaar later was meester Willem weer terug in zijn geboortestad, mogelijk in verband met de dood van zijn vader. Hij werd er op 4 maart 1469 beëdigd als stadssecretaris en werd op 1 oktober van dat jaar ook tot schepen gekozen, welke combinatie van ambten pas in 1491 werd verboden. Als stadssecretaris schreef hij concepten van schepenakten in het Bosch' protocol die hij door diverse klerken liet ingrosseren. Zo wordt tussen 1470 en 1480 Jacop vanden Eynde (nr.128) regelmatig als zijn klerk vermeld. Ook meester Willems notariële activiteiten stonden steeds in verband met zijn secretarisambt. In een aantal gevallen werd hem door partijen gevraagd om van een rechtshandeling die voor schepenen was gepasseerd behalve een schepenakte ook een notariële akte te vervaardigen. Hij vulde het concept van de schepenakte dan aan met de gegevens die vereist waren voor een notariële akte - zoals het uur, de indictie, het pausjaar en de plaats van de rechtshandeling - en plaatste daaronder zijn paraaf: Busco. Dergelijke notariële bijschriften komen in zijn secretariële protocollen voor vanaf 1472. Verder collationeerde hij als notaris afschriften voor de stad. Daaronder is ook een afschrift van een akte uit 1366, wat vermoedelijk de aanleiding is geweest voor Mosmans' veronderstelling dat meester Willem rond dit jaar als notaris werkzaam was. In 1486/87 was meester Willem opnieuw schepen van Den Bosch. Op 3 november 1488 diende hij zijn ontslag in als secretaris om vervolgens in 1490/91 weer als schepen te functioneren. Misschien werd de gelijktijdige uitoefening van de beide ambten hem teveel zoals Van Lith veronderstelde, maar aangezien de combinatie van de ambten op 6 augustus 1491 officieel verboden werd geschiedde zijn resignatie mogelijk ook onder pressie van anderen. 2)
Tussen 1495 en 1507 nam Willem nog viermaal zitting in de schepenbank en in 1497/98 was hij samen met Peter Pels burgemeester van de Den Bosch. Voor dit ambt waren alleen de rijkste poorters uitverkoren. De gegoedsheidseis lag met een jaarlijks inkomen van 150 gulden aan erfrenten of een totaal vermogen van 1800 gulden 50 procent hoger dan die voor de schepenen. De Bossche burgemeesters, die in 1494 door Philips de Schone in het leven waren geroepen naar het voorbeeld van de Leuvense burgemeesters, hadden grote bestuurlijke en rechterlijke bevoegdheden. Misschien juist daarom werd het burgemeestersambt in 1498 door het stadsbestuur weer opgeheven. Meester Willem was sinds 1469 tevens gezworen broeder van de O.L.V.-broederschap die in de loop van de jaren enkele malen bij hem thuis vergaderde. Van 1490 tot 1492 voerde hij als één van de beide proosten het financiële bewind over deze instelling. Zijn rijkdom blijkt ook uit zijn bijdragen aan de zettingen. In 1500/01 droeg hij bijvoorbeeld tweemaal zoveel bij als Jacop vanden Eynde (nr.128) en vijfmaal zoveel als Victor vander Moelen (nr.268). In 1502/03 behoorde hij tot de rijkste 5 procent van de Bossche belastingbetalers, terwijl zijn broer Gheronck met 2 procent zelfs nog beter scoorde. Gheronck was één van de 50 rijkste poorters van de stad. 3)
Als secretaris, schepen en burgemeester ondernam meester Willem tal van diplomatieke missies, soms alleen en soms als lid van een grotere stadsdelegatie. Hij reisde onder meer naar Brussel, Antwerpen, Mechelen, Bergen op Zoom, Nijmegen, Gent, Brugge, Namen, Valenciennes, Trier en Hoog Duitsland. Als secretaris hield hij van deze reizen nauwkeurig aantekening in zijn protocollen om zo het ontbreken van concepten in bepaalde perioden te verklaren. Over zijn reis naar Trier schreef hij bijvoorbeeld tussen twee concepten van 1 en 26 oktober 1473: "Hic ego fui apud principem qui protunc fuit in Treveris apud imperatorem." In 1478 begeleidde hij een contingent van Meierijse en Bossche ruiters via Brussel naar de plaats Wendyn gelegen in Artois tussen Atrecht en Béthune (Bethuynen). De heen- en terugreis duurde van 21 juni tot 19 juli. Op 31 maart 1501 reisde hij samen met meester Symon van Couderborch (nr.225) naar Antwerpen om de bisschop van Doornik te verzoeken den Roemschen afflaet, die hij als pauselijk commissaris beheerde, naar Den Bosch te brengen. De aflaat moest blijkbaar dienen ter versterking van het wankele bestand met de Geldersen want toen de aflaat in mei in de stad was gearriveerd werden overal in Gelre en het Land van Kleef copieën van de aflaatbul opgehangen met uitnodigingen aan "een yegelick alhier te comenen vry ende veylich, den voirs. gratie ende afflaet van indulgentie te verdienen". 4)
Meester Willem wordt onder de bewoners uit de omgeving van de Kerkstraat die in 1480 het blok van de Kerkstraat officieel oprichtten als eerste genoemd. Rond 1500 woonde hij in een zijstraat van de Hinthamerstraat tegenover de St.Jan, vlak bij het klooster van de Zusters van Orthen. Hij bezat in dit straatje - de tegenwoordige Boerenmouw - twee aan elkaar grenzende huizen waarvan het ene in 1511 nog werd bewoond door zijn weduwe Elsbeen en het andere door zijn dochter Janna. Meester Willem overleed op 18 november 1507 en werd in de St.Jan bij de doopvont begraven. In 1470 was hij in het huwelijk getreden met Elsbeen, ook wel Elsken genoemd, een dochter van de apotheker Jan Bolx en van Heylwich Rullen. Hij had bij haar vier dochters: Bele, die in 1488 in het St.Geertruiklooster intrad, Ermgart, Janna en Aleyt. Aleyt of Aelken was getrouwd met de schepen Zeger, zoon van Jan Goyarts van Hedel en van Yda Zeger Jans van Bree. Ze had van hem drie kinderen: Lazarus, die met Cornelisken Kievits trouwde, Martha, die met Henrick de Heusch trouwde, en Zeger, die bij de dood van zijn vader omstreeks 1538 nog minderjarig was. Aelken erfde later beide huizen in de Boerenmouw en woonde met haar man in het huis "die Rose" aan de Hoge Steenweg. Ze maakte op 9 december 1557 haar testament. Verder had meester Willem nog een natuurlijke zoon meester Peter bij Weyndelmoet, dochter van Jan van Lyt uit Rossum. Meester Peter studeerde vanaf 1491 of 1493 te Leuven en werd vervolgens kanunnik van de Bossche St.Jan en van de St.Petrus in Boxtel. Omstreeks 1517 had hij drie natuurlijke kinderen: Jan, Willem en Anna. Jan was verwekt bij Lysbet, natuurlijke dochter van heer Rutger Bolx, kanunnik van de St.Jan, en Willem en Anna bij Aleyt, dochter van Arnt Bernts. Willem is waarschijnlijk dezelfde als de meester Willem vanden Bosch die in 1547 in het blok van de Hinthamerstraat en in 1552 in de Peperstraat woonde. Hij wordt in het laatste jaar tevens genoemd als kanunnik van de St.Jan en was volgens Van Rooij in 1561 als notaris voor het Zinnelooshuis werkzaam. Deze priester - en niet de secretaris zoals Van Sasse van Ysselt meent - moet de vader zijn geweest van de meester Peter vanden Bosch die in 1597 een huis aan de Oude Dieze kocht en die op 13 juni 1615 als rector van een altaar in de St.Jan overleed. Hij liet zijn huis na aan zijn broer Johan vanden Bosch die 35 jaar lang stadhouder van de hoogschout was en in 1626/27 tevens schepen van Den Bosch. Hij trouwde achtereenvolgens met Jenneken van Broeckhoven en Mariken van Sprang. Johan overleed op 14 december 1643 en werd bij zijn broer en eerste vrouw in de St.Jan begraven. 5)
|
Noten | |
1. | GAH, RA 1195, fo.191v (14 mei 1425), RA 1205, fo.220v (1435), RA 1211, fo.176v (1441), RA 1226, fo.460v (1456), RA 1238, fo.247r (27 juli 1469), RA 1239, fo.176v-178v (12 dec.1469), fo.495v-496r (18 juli 1470), RA 1240, fo.49v (1470), fo.79r-80r (25 jan.1471), fo.137v, fo.168r, fo.380v (1471), RA 1246, fo.271r (1476/77), RA 1249, fo.128v, fo.136r, fo.147v, fo.311r (1479/80), RA 1253, fo.360v-361r (30 sept.1484), RA 1265, fo.269v (1496), RA 1272, fo.255v-257r (21 nov.1503), vgl. RA 1212, fo.114r (1442), RA 1257, fo.231r (1487/88) (andere bontwerkers); GAH, OA B8 (1497/98), B12 (1502/03); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.23; Jacobs, Justitie, 268; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 406, II 463; GAH, GBW 345 (2 apr.1535); Zie voor meester Peter: Bijsterveld, Laverend, II 716 nr.3626; Van den Bichelaer, "Van kapelaan tot kardinaal", 9. |
2. | Wils, Matricule, II 61 nr.37; Van Lith-Droogleever Fortuijn, Sanders, Van Synghel (edd.), Kroniek, 198, 263, 267; GAH, RA, bijlage I van de inventaris; OLVB 52, band 4, fo.13r (1469/70); Jacobs, Justitie, 84, 266; Van Lith-Droogleever Fortuijn, "De stad ’s-Hertogenbosch", 60; GAH, OA schepenzegels nrs.146 en 188 (Geronck); GAH, klerk: RA 1239, fo.277v (5 mei 1470), RA 1244, fo.44v (10 juni 1475), RA 1245, fo.152r (27 juli 1476), RA 1246, fo.110v (20 juni 1477), notaris: RA 1242, fo.100r (15 okt.1472), RA 1245, fo.86r (1 febr.1476), fo.89r (7 febr.1476), fo.111r (30 mei 1476); GAH, GBW 1161 (1 sept. 1478); GAH, Sassen 188 (regest 230) (11 sept.1366); RANB, KDOG, 89 (regest 386) (22 mrt.1479); Zie verder: Bijlage II 27.1, 31.4, 173.59, 236.23.2; GAH, GB 340 (regest 334) (9 dec.1469); Vgl.: Keussen, Die Matrikel, III 47 nr.784. |
3. | Jacobs, Justitie, 64-66, 267-269; Van Lith-Droogleever Fortuijn, Sanders, Van Synghel (edd.), Kroniek, 288; OLVB 49, fo.16r; OLVB 52, band 4, fo.12v, fo.13r, fo.15v (1469/70), band 5, fo.223v (1491/92), band 6, fo.104v (1502/03); GAH, OA B8 (1497/98), B10 (1500/01), B12 (1502/03); Vgl.: Blondé, De sociale structuren, 143-145. |
4. | GAH, RA 1241, fo.151r (10 - 15 sept.1472), RA 1242, fo.29v, fo.30v (2 - 28 jan.1473), fo.34v (half febr. - 15 mrt.1473), fo.59v (29 apr. - 12 mei 1473), fo.81v (20 - 21 juli 1473) RA 1243, fo.82r (okt.1473), RA 1246, fo.96r (22 febr. - 4 mrt.1477); OLVB 52, band 4, fo.213r (1475/76); GAH, OA A535, fo.79r-80r (regest Sassen 1470); Mosmans, "Symon van Couderborch", 7; GAH, OA B7 (9 april 1496), B8 (31 jan. 1498), B10 (1 okt.1500 en 31 mrt.1501); Van Zuijlen, Inventaris, 25, 33, 49, 51. |
5. | Bijlage I 313.8, 373.2.1; GAH, OA B8 (1497/98), B12 (1502/03), B13 (1503/04), B15 (1505/06), B21 (1511/12), B53 (1547), B59 (1552); OLVB 49, fo.33v; OLVB 52, band 7, fo.44v (1507/08); GAH, OA A526, schutblad; APB, St.Jan II, Obituarium, p.335; GAH, RA 1240, fo.52r (3 jan.1471), RA 1257, fo.495r (21 apr.1488), RA 1265, fo.642v-643r (27 sept.1497), RA 1277, fo.1r (18 nov.1507); Van Lith-Droogleever Fortuijn, Sanders, Van Synghel (edd.), Kroniek, 306; Van Sasse van Ysselt, , I 435, II 290, 449, III 168, 577; OLVB 89, fo.135r-136r (9 dec.1557); GAH, OA Aanvv. 7851 (pensioenboek), fo.139r (3 aug.1517), fo.153r (2 febr.1519); Van Rooij, "Het gesticht", 187; Jacobs, Justitie, 279; Smits, De grafzerken, 38 nr.29. |
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 28
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 333, 344n, 416n