Cornelis Branderhorst, op 13 november 1906 in Genderen geboren, woonde vanaf 1937 in Den Bosch. Gedurende de jaren kort vóór en in de oorlog zat hij in de jodenzending en evangelisatie. In dat verband deed hij aan huisbezoek bij joden en bezocht woonwagenbewoners in de Vogelwijk en stapte de kajuiten van schippers binnen die langs het kanaal afgemeerd lagen. Branderhorst, die op 7 april 1988 overleed, vertelt over de godsdienstige verhoudingen in de jaren twintig-dertig. De algemene tendens was dat mijn geboortestreek, het Land van Heusden en Altena, met een hoofdzakelijk gereformeerde bevolking, zaligmakend was. Daar buiten, waar de goddeloosheid heerste, was het allemaal rooms. Door mijn benoeming bij de Belastingen en plaatsing op het Bossche Ontvangkantoor verhuisden we naar de Brugstraat. Het gezin was inmiddels uitgebreid met acht jongens. In de nieuwe omgeving klonk het precies andersom als in Genderen. Mijn kinderen, die geboren zijn tussen 1935 en 1952, speelden er op straat en dan zeiden hun vriendjes wel eens: „Gij gaot naar de hel, want ge bent protestant.” Nou dan hoorde je ze thuis weer vragen: „Vader, ze zeggen dat wij naar de hel gaan. Is dat waar?” Met de nodige kinderlijke voorstellingen moesten we duidelijk maken dat het niet klopte wat er gezegd werd. Onze jongens speelden volop met katholieke kinderen. Er werd gevoetbald en thuis op zolder gespeeld. Daarin lieten we ze vrij. Over hun kontakten maakten we geen drukte. Zo vlak tegenover de Leonarduskerk wonend hoorden onze jongens vaak over het katholieke geloof praten: de misviering, mijnheer pastoor en de uiterlijkheden. We begrepen de mentaliteit. Als er bijvoorbeeld een omgang langs kwam bleven we binnen. Je zou een uitzondering zijn als je bleef staan en niet knielde bij het passeren van het tabernakel. Vanachter de ramen riepen de kinderen: „Kijk vader, daar komt de poppenkast weer aan.” Door mijn diakonaal werk had ik veel kontakt met andersdenkenden. Er was overleg, maar wel in een uiterst behouden vorm. En van mezelf zou ik toen niet hebben kunnen voorstellen, dat ik een katholieke kerk binnenstapte en naar een preek luisterde. Je werd met de vinger nagewezen. Jouw kerkeraad zou je daarover onderhouden: „Dat mag niet. Dat is een kerk die afwijkt van onze leer.” Als je protestant was kwam je niet zomaar aan een betrekking. Uitzondering vormde daarop De Gruyter, waar joden en gereformeerden leidinggevende posities innamen. De directie lette op dit niveau meer op kennis dan op geloof. In mijn Bossche beginperiode waarin er grote werkloosheid heerste, bemiddelde ik voor werklozen: ouders en afgestudeerde kinderen. Bij het bezoek aan bedrijven sprak je niet in de eerste plaats over je gereformeerde geloof. Dat zou niet slim zijn. Moest je na een uitdrukkelijke vraag het antwoord geven, dan volgde al gauw: „Mijnheer Branderhorst, ik geloof dat we uitgepraat zijn. U krijgt nog wel bericht.” En dat was meestal negatief ... Karakteristiek voor de medewerkers van het Belastingkantoor, die voor negentig procent afkomstig waren uit Den Bosch, was hun reactie bij een overplaatsing. Bij het vernemen van een benoeming elders zou de man hemel en aarde bewegen als ie de St. Jan mocht blijven zien, zo gehecht waren ze aan hun stad. Ik ken promoties die niet doorgingen, omdat de persoon in kwestie in Den Bosch wilde blijven wonen. Katholieke poppenkastKort na de oorlog nam de Kerkeraad initiatieven over van vieringen met hervormden en gereformeerden tesamen, die tijdens de bezetting met de paas- en kerstdagen waren gegroeid. Uiteindelijk is ook het cathechetisch onderwijs gezamenlijk opgezet en ging men over tot een gezamenlijke belijdenis die tegenwoordig plaatsvindt in de Wederkomstkerk in Zuid of de Hervormde Kerk aan de Kerkstraat.In het algemeen lagen de kontakten tussen hervormden en gereformeerden hechter dan naar de katholieken toe. Dominee Van den Akker nam het initiatief om met mgr. Bekkers besprekingen te beginnen. Deze bisschop uit de jaren zestig werd zeer gewaardeerd. Wat Bekkers zei sloeg aan, omdat hij een brug kon slaan tussen de verschillen van de Kerken. | 35 |
Mijn liefste werk was het huisbezoek. De jodenzending deed toen opgang. Ja zeker, joden moesten bekeerd worden, want zij hadden de Christus verworpen. Nu is van die bekeringsdrang geen sprake meer. De evangelisatiecommissie regelde het huisbezoek en gaf een krantje uit. De zending sprak mij erg aan, je twijfelde er niet aan. Nog liever ging ik naar het woonwagenkamp, toen nog in de Vogelwijk. Ik trok er een apart costuum voor aan, juist niet zo netjes. Daar ben ik tussen 1938 en 1948 geweest. Ik woonde er toch vlakbij. En bovendien ging niet iedereen graag naar het kamp. De gesprekken met de bewoners waren niet filosofisch. Ze waardeerden het dat er nota van hen werd genomen. Dat gold ook voor de schippers die afgemeerd lagen in de Industriehaven en bij Koudijs. Je moet bij mensen die het niet breed hebben niet op de eerste plaats met evangelisatie aankomen. Daar wordt de maag niet mee gevuld. Het was vooral dankbaar en leuk werk. | 36 |