Op 21 maart 1617 kochten de ouders van Anna van Asseldonck, Cornelis van Asseldonck Jansz. en Elisabeth Hendricksdr. Gehuyschen, het stevig gebouwde ´huis van Nuenen´ in de Windmolenbergstraat in ´s-Hertogenbosch. (Het gebouw werd reeds lang geleden gesloopt). Bij hun dood gingen de eigendomsrechten over op hun zoon Jan die priester werd en op hun vrome dochter Anna (die in Erp geboren was). Wegens de steeds dreigende inname van de stad door de Staatse troepen hadden de ouders de bedoeling om ´s-Hertogenbosch te verlaten, hoe dierbaar de stad hun ook was. Eerst hadden ze aan de ontvanger der fortificatiewerken een deel van hun bezit verkocht ´geemployeerd tot fortificatie deser stadt ende breydinge des wals aldaer´. Op 3 februari 1628 lieten ze het huis verkopen door bemiddeling van een lasthebber, ze hadden de stad toen reeds verlaten. Jan van Asseldonck werd kanunnik van de collegiale kerk St. Goedele te Brussel en stierf vóór 1638. Anna van Asseldonck ging wonen in het Groot Begijnhof te Leuven, zonder begijn te worden. Daar heeft ze haar laatste wilsbeschikking opgesteld op 16 juli 1638. Ze stierf op 6 oktober en werd in de begijnhofkerk begraven, vlak vóór de preekstoel. Bij de opening van haar testament bleek dat ze vijf beurzen naliet voor ´knechtkens´ die hun secundair onderwijs wilden voltooien, eventueel daarna filosofie en theologie zouden studeren. Voor de ´ambachtsgasten´ (de jongens die beroepsstudies wilden aanvangen) kon de beurs slechts vier maal uitgereikt worden. Ze liet acht beurzen na voor ´meijskens die wilden leeren lesen, scrijven, nayen, spelwerck maecken off andere vrouwe hantwerck´. Bovendien voorzag ze een legaat van 2000 gulden om een juvenaat te bouwen, waar die meisjes zouden hebben ´slapinghe, vier ende licht, potagie ende cleijn bier voor de dorst´. De meisjes die begijn wensten te worden, konden in dat ´alimentatiehuys´ voorlopig verder van hun beurs blijven genieten. Als provisoren van haar stichting stelde Anna van Asseldonck twee heren aan. De éne was haar neef Hendrik Hornkens. Hij was pastoor van de St.-Geertruikerk te Leuven. (Deze kerk van de St.-Geertrui-abdij bezat in ´s-Hertogenbosch op de Spinhuiswal 1 een refugiehuis dat gebouwd werd door Abt Petrus Was in de tijd dat Maarten van Rossum brandschattend in Brabant rondtrok. De paters Augustijnen van die abdij, de reguliere kanunniken van St. Augustinus, bedienden de parochies van Helvoirt en Oisterwijk. Petrus Was is pastoor van Helvoirt geweest van 1515 tot 1527, waarna hij tot abt in Leuven werd gekozen). Misschien was de aanwezigheid van haar neef dat de reden dat Anna in Leuven is gaan wonen. De andere provisor was Hendrik Venneus, geboren in Bakel en pastoor van het Groot Begijnhof in Leuven. Anna van Asseldonck had in haar testament deze provisoren vrijgelaten de plaats uit te kiezen waar het ´alimentatiehuys´ opgericht zou worden, ´maer evenwel altijt op een Beggijnhoff in stede daer de Catholicke Religie gehouden wordt: Ende dat Godt gaeve de Stadt shertogenbossche wederom Coninx worde, begeire dat dese burse ende alimentatie sullen getransporteert worden ende gesteld aldaer opden Beggijnhoff´. (´s-Hertogenbosch kwam echter niet terug onder het gezag van de Spaanse koning). De vrees die Anna Koesterde om Leuven als vestigingsplaats van haar convent te duiden was niet zonder grond, aangezien ze in haar laatste levensjaren de belegering van Leuven door de troepen van Frederik-Hendrik meemaakte, terwijl de verdediger van de stad alweer (zoals in 1629 in ´s-Hertogenbosch) Schets van Grobbendonck was (in 1635); deze aanval werd echter gemakkelijk afgeslagen. Het ´alimentatiehuys´ kwam klaar in 1641 (Groot-Begijnhof te Leuven nr. 27), zes traveeën breed en twee bouwlagen hoog. Aangezien in de Franse tijd het hele begijnhof werd geseculariseerd behoort het huis nu niet meer tot de stichting. Maar het staat nog steeds overeind, is gerestaureerd en dient nu, zoals andere huizen en conventen, tot onderkomen van studenten en docenten. De beurzen die Anne van Asseldonck d.d. 16-7-1638 stichtte voor humaniora, filosofie, theologie en voor meisjes-beroepsstudies waren bestemd voor arme ouderloze bloedverwanten, arme bloedverwanten, arme wezen van ´s-Hertogenbosch, Erp, Veghel, St.-Oedenrode, uit de meierij van ´s-Hertogenbosch, wezen uit dezelfde gemeenten en andere arme wezen. Nog ieder jaar wordt een beurs uitgereikt. Al met al heeft de Stichting van Anna van Asseldonck de tijden getrotseerd, zowel op het monumentale als sociale vlak. |
Bronnen | |
• | F.A. Lefever, '´Leuvense´ studiebeurzen voor Noordbrabantse jongelui' in: Boschboombladeren 28 (1982) 39-43 |
Anna van Asseldonck werd op 16 juli 1600 in de Sint-Janskathedraal te 's-Hertogenbosch gedoopt als dochter van Cornelis Jan Jacob in den Ryder van der Asseldonck en Elisabeth van Erp van Ponsendael. Vanaf omstreeks 1628 woonde ze op het Groot Begijnhof in Leuven. Anna van Asseldonck werd niet oud; ze overleed te Brussel op 6 oktober 1638. Anna's vader Cornelis was net als diens broers Jan en Jacob lakenkoopman en verwierf daarin grote welstand. Hij woonde in het 'Huijs van Nuenen' aan de Windmolenbergstraat te 's-Hertogenbosch. Anna groeide op in een vrome familie, die banden had met vooraanstaande geestelijken in de stad. Drie oudere broers van Anna vertrokken naar Leuven om er te studeren. Gijsbert en Henrick stierven echter al in hun jongelingsjaren. Anna's broer Jan studeerde vanaf 1612 theologie en filosofie in Leuven en in Dowaai en behaalde in 1621 het licentiaat in de godgeleerdheid. Kort hierna werd hij benoemd tot kanunnik in de kerk van Sint Goedele te Brussel. In 1621 liep het Twaalfjarig Bestand af en herleefde de dreiging dat 's-Hertogenbosch door de Staatse troepen zou kunnen worden belegerd. In 1623 was Anna's vader overleden en toen ook haar moeder eind 1627 stierf, benoemde ze een lasthebber om haar ouderlijk huis te verkopen. Anna vertrok, of vluchtte, naar haar broer Jan in Brussel. Na een poos nam ze haar intrek op het Groot Begijnhof te Leuven, waar ze een vroom leven leidde, al werd ze geen begijn. In 1629 werd 's-Hertogenbosch inderdaad door de Staatsen ingenomen. De val van de stad en haar vertrek verdroten Anna. Nog tien jaar later, toen ze haar testament opmaakte, schreef ze '(...) ende dat Godt gaeve de Stadt shertogenbossche wederom Conincx worde (...)'.
Haar broer Jan stond in goed aanzien en werd genoemd als 'raadsman van velen'. Hoewel hij in 1631 nog maar 35 jaar oud was, had hij toch al plannen om zijn testament te maken. Hij was ziekelijk, hij had kort daarvoor met zijn zus Anna een vermogen geërfd en het waren woelige tijden. Jan wilde Anna tot erfgename benoemen, maar hij wenste ook een gedeelte van zijn bezit te bestemmen voor een goed doel. In 's-Hertogenbosch was sinds 1629 de katholieke godsdienst
| 14 |
verboden en Jan dacht nu aan Aken om daar een katholiek weeshuis te stichten. Op 6 maart 1631 sloten Jan en Anna een accoord met het Akense stadsbestuur. Ze beloofden na hun beider dood een jaarlijkse rente van 600 gulden te schenken voor een weeshuis, onder voorwaarde dat de stad een huis zou kopen, dit zou meubileren en het brood, de stookmaterialen en dergelijke zou leveren. Teruggekeerd in Brussel maakte Jan op 7 mei 1631 zijn testament op. Ruim twee jaar later stierf Jan in zijn vaderstad 's-Hertogenbosch op 10 december 1633. Hij werd begraven in het klooster te Orthen. In de schenkingsakte voor het Akense weeshuis schreven Anna en Jan dat ze ervaren hadden dat veel mensen met kinderen jong stierven, waarna de wezen door de familieleden opgevangen moesten worden. Zij konden dat vaak echter niet aan, waardoor de weeskinderen in armoe en 'in alle ongemaniertheijt' opgroeiden. Een toevallig bewaard gebleven brief van de Erpse schepen en neef van Anna, Aert Leijten, werpt licht op de speciale aandacht van Anna en Jan voor arme weeskinderen. Het was een familiegeschiedenis: een tante van Anna was op jonge leeftijd weduwe geworden en haar kinderen groeiden op in grote armoede. Het waren speciaal deze arme wezen waaraan Anna dacht, toen ze haar testament opmaakte, aldus Aert Leijten. Anna zelf had hem dat meermalen verteld.
In 1635 kocht Anna een huis in de Volderstraat in 's-Hertogenbosch. Mogelijk voelde ze zich niet meer veilig in Leuven, dat in 1635 - overigens vergeefs - werd belegerd door de Staatse troepen. Hoe het ook zij, Anna bleef uiteindelijk in Leuven wonen. In juli 1637 verkocht ze het huis in 's-Hertogenbosch al weer, samen met haar inkomsten in de Meierij, en belegde ze haar vermogen in Brussel.
Anna had een vertrouwensrelatie met een collega-kanunnik van wijlen haar broer Jan, Hendrick van Hove. Toen Anna in juli 1638 haar einde voelde naderen, kwam deze een week naar Leuven om haar te helpen met het opmaken van het testament en om te overleggen met de dokters. Anna reisde met kanunnik Van Hove naar Brussel om bij hem thuis verpleegd te worden. Alle goede zorgen ten spijt overleed zij enkele maanden later, op 38-jarige leeftijd.
Er werd een bode naar Leuven gestuurd om haar neef, de Erpse Hendrick Hornkens, die daar pastoor was, te waarschuwen. In Brussel aangekomen zorgde Hornkens voor de doodkist en organiseerde hij het vervoer van Anna's lichaam naar Leuven in een door vier paarden voortgetrokken koets. Volgens haar wens werd Anna begraven in de kerk van het Groot Begijnhof te Leuven, waar men haar grafsteen
| 15 |
nog kan zien liggen. Vele details omtrent Anna's laatste maanden en luisterrijke begrafenis zijn bewaard gebleven in de nauwkeurige afrekening die Hornkens van al zijn uitgaven bijhield. Toen op 7 oktober 1638 op het Groot Begijnhof te Leuven het testament geopend en hardop voorgelezen werd, bleek dat Anna bijna haar gehele, omvangrijke vermogen had bestemd voor de instelling van studiebeurzen voor arme familieleden, voor de bouw van een huis voor meisjes op het begijnhof en voor het weeshuis in Aken.
Na Anna's dood werd er in Aken een huis aan de Wirichsbongardstrasse gekocht, waar al in 1639 de eerste wezen hun intrek namen. Het was het eerste weeshuis in Aken. Op 2 mei 1656 werd het bij een enorme stadsbrand in de as gelegd, maar hierna weer herbouwd.
Anna stelde te Leuven vijf studiebeurzen voor jongens en acht beurzen voor meisjes in. Bij de toewijzing kregen Anna's arme familieleden voorrang. Als er een plaats vrij kwam, moest er een bericht gestuurd worden naar de pastoors van Erp, Sint-Oedenrode, Veghel en 's-Hertogenbosch, waar de meeste familieleden van Anna woonden. De meisjes, in de leeftijd van 7 tot 17 jaar, zouden in een speciaal te bouwen huis op het begijnhof moeten komen wonen, zodat zij 'in deughden mogen opgroeijen tot meerder eer en glorie godts'. Anna's opvat-
| 16 |
tingen over een deugdzaam leven kan men lezen in het reglement voor dit meisjes-tehuis, dat Anna eigenhandig had opgesteld. Haar eerste regel is de naastenliefde, direct gevolgd door de regel dat men in het tehuis intieme relaties diende te vermijden. Verder schreef Anna een vroom leven voor van bidden en kerkgang, afgewisseld door les in lezen, schrijven, naaien en - omdat het kinderen betrof - ook spelen, zonder echter de rust op het begijnhof te verstoren. In 1641 stond het huis al onder de pannen. Het werd het grootste huis van het begijnhof. Van de uiteindelijke 7.100 gulden aan bouwkosten was maar 3.200 door Anna's legaat gedekt, maar pastoor Hornkens legde de rest uit eigen zak bij. Het huis kreeg de naam 'Het convent van O.L.Vrouw presentatie' en is nog steeds op het begijnhof te bezichtigen. Anna's stichting is enkele keren uitgebreid: in 1641 met 72 gulden door Godfried de Pulsere, kanunnik te Sint-Oedenrode, en in 1642 schonk Hendrik van de Ven uit Bakel, pastoor van het Leuvense Groot Begijnhof, 300 gulden. Ten slotte voegde Anna's neef Hendrick Hornkens er in 1657 per testament nog eens 400 gulden aan toe.
Tot 1796 geschiedde het beheer van de studiebeurzen zoals Anna het gewild had. Bijna alle beurzen werden aan haar familieleden van moederszijde gegeven. In de Franse tijd werd het begijnhof opgeheven. Vanaf toen zijn het huis en de beurzen een eigen leven gaan leiden. Momenteel berust het beheer van de beurzen bij de Belgische Commissie voor studiebeurzen voor de provincie Brabant, waar nog steeds elk jaar 350 gulden beschikbaar is voor een jongen en 350 gulden voor een meisje.
| 17 |
Bronnen | |
• | M.M.P. van Asseldonk, 'Anna van Asseldonck (1600-1638)' in: Brabantse biografieën 4 (1996) 14-14 |
• | H. Bots, J. Matthey en M. Meyer, Noordbrabantse studenten, 1550-1750, Tilburg 1979 |
• | Adolphe Everaerts, Reducil de tombes epitaphes à Louvain dans ses Environs 1, 208 |
• | Fondations des bourses d'etudes 2: Brabant, Fondation Anna van Asseldonck, 365-382 |
• | Nieuw Nederlands Biografisch woordenboek 8, Amsterdam 1974, 35 |
• | W.A. Olyslager, Het Groot Begijnhof van Leuven, Leuven 1978 |
• | Christian Quix, Beitrage zur Geschichte der Stadt und des Reichs von Aachen 2, Aken 1938 |
• | Pater G. van den Elsen heeft veel informatie over de afstammelingen van Anna van Asseldonk verzameld. Deze berusten in het archief van de abdij van Berne, onder de naam 'Asseldonck-protocollen'. |
M.M.P. van Asseldonk, 'Anna van Asseldonck (1600-1638)' in: Brabantse biografieën 4 (1996) 14-17