afb.
De oudste instelling in ons land die psychiatrische patiënten huisvest, al vanaf 1442, is ‘Reinier van Arkel’. Het instituut is algemeen bekend in onze stad en de omgeving. Maar wie was de Bosschenaar naar wie het gasthuis genoemd is? Onder welke omstandigheden leefde hij? Waarom kwam hij tot het besluit om in zijn testament het grootste deel van zijn vermogen te bestemmen voor de opvang van arme ‘zinnelozen’? Over deze Reinier van Arkel weten we het volgende.InleidingReinier is in ’s-Hertogenbosch geboren en was het eerste kind van Hendrik van Arkel en Johanna van den Water. Hij overleed in 1439. Zijn ouders trouwden in 1401. De andere kinderen waren Hendrik, Evert (of Everard), Liesbeth en Yda.De grootouders van vaderszijde waren Reinier Willemszoon Neve, alias Van Arkel († < 1390) en Liesbeth Knode († < 1420). Deze grootouders hadden 6 kinderen, waarvan Hendrik (de vader van onze hoofdpersoon Reinier) de oudste was. Er volgden ene Geertrui, een Reinier (die priester werd en al vóór 1438 overleed), een Liesbeth, een Griet en een Hille.1 Reinier2 is op 38-jarige leeftijd gestorven en liet een bastaardkind achter: Liesbeth. Ze werd ca. 1425 geboren. ‘Onze’ Reinier is bekend als stichter van een geheel afwijkend type gasthuis. In zijn testament, verleden voor notaris Jan van Dommelen, geeft hij de executeurs opdracht om te ’s-Hertogenbosch een huis te stichten voor de opvang van zinnelozen. TijdsbeeldHet was een periode van rampspoed, van 1435 tot 1445, zo staat beschreven in de kronieken van Peter van Os en van Albertus Cuperinus. De oogsten mislukten jaren achtereen. Voedselschaarste maakte het leven tot een hel voor een groot deel van de stadsbevolking - bestaande uit ongeveer 13.000 bewoners - waardoor er sprake was van ondervoeding en besmettelijke ziekten.
In den jaere 1435 was alhier ten Bosch een grooten dueren tijt ende stierff veel volcks van honger; noijt diergelijcke van menschen gehoort; want de menschen hadden geen gebreck van silver noch gout, maer gebreck van levensmiddelen.3
We stellen ons voor dat Reinier op sterven lag als gevolg van de pest of een vorm van dysenterie die er heerste van 1439 tot 1442.
In den jaere 1439 tot den jaere 1442 was hier een groote sterfte van de peste, dat de stadt soo ledich was, dat op straet gelijck in beemden ende velden het gras wies, jae de dode lichamen wierpen se op de molencarren; ende daer waeren op de kerchoff groote diepe kuijle gemact, daer se lichamen in wierpen. 4
Wat moest Reinier met zijn vermogen, dat hij waarschijnlijk deels had geërfd - zijn moeder kwam uit een familie van goudsmeden - en had opgebouwd als handelaar? Er was pas een aantal kloosters in de stad ’s-Hertogenbosch gesticht. In 1423 het klooster op de Uilenburg, Mariënburg geheten. In 1425 kwamen de Broeders van het Gemene Leven. In 1426 stichtten Heer Jan van Orthen en Vrouwe Elisabeth van Orthen het klooster van de Zusters van Orthen. Beide stichtingen werden gevestigd op het Hinthamereind waar de armoede schrijnend was. In 1434 kwamen de Cellebroeders - ook Alexianen genoemd - in de stad om pestlijders te verzorgen en te begraven. In datzelfde jaar werd buiten de stad ook het Birgittinessenklooster gesticht, onder Rosmalen. | 1 |
Reiniers horizonVan bedevaartgangers naar Santiago wist hij waarschijnlijk van Spaanse opvanghuizen voor zinnelozen. In de Spaanse steden Valencia (1409), Saragossa (1436) en Sevilla waren gasthuizen voor ‘krankzinnigen’ gesticht.5In 1430 was de St. Jacobsbroederschap in ’s-Hertogenbosch aan de huidige Bethaniëstraat een kapel aan het bouwen, annex een gasthuis om pelgrims die heelhuids waren teruggekeerd en behoeftig waren, gratis onderdak te bieden. Meestal had de verdachte man een moord gepleegd en moest hij deze bedevaart volbrengen, na een arbitraire uitspraak. (Op de gelukkige afloop - zo’n tocht was erg riskant - werden weddenschappen afgesloten). Aan deze kapel schonk de goedhartige Reinier de som van 8 Peters (dit zijn gouden, door de hertog van Brabant geslagen, munten). In datzelfde jaar verkocht Reinier vastgoed - onder Schijndel - voor 710 Peters. En hij pachtte, samen met Goyart Schilder van het Clarissenklooster, een viswater in de buurt van de stad. Ook Reiniers broers Hendrik en Evert deden veel zaken voor de Bossche schepenbank, maar het is onduidelijk waarin zij handelden. Om een idee te krijgen van de waarde van onroerend goed is het volgende voorbeeld van Ton Kappelhof (p. 18) illustratief.
Evert, de jongere broer van Reinier, bezat via zijn vrouw Mechteld Kaaskoper, nogal wat huizen met erven op de Zyle (thans Achter het Verguld Harnas en omgeving) en in de Orthenstraat. In 1435 verwierf hij een huis in de Hinthamerstraat, vlakbij het klooster van de Zusters van Orthen. Lang na zijn dood, in 1493, verkochten zijn zes toen nog levende kinderen dit huis aan een kanunnik van de Sint-Jan. De koopsom bedroeg minstens 350 Peters.
Misschien had Reinier ook al gehoord van ‘dolhuizen’ in Vlaanderen en Henegouwen. Wilde hij daarom zinneloze mensen - die hij kende uit zijn naaste omgeving - opgenomen zien worden in een soortgelijke instelling? In ieder geval trof hij voorzieningen in een testament in zijn laatste levensjaar voor de stichting van een huis voor de verzorging van zinnelozen, geestelijk misdeelden. Ze waren vaak ook behept met een lichamelijk gebrek, zoals we zien op tekeningen van Jeroen Bosch.Rutger van Arkel, Godfried van de Meervenne en Reinier van ArkelDe notaris die bij de nadere uitwerking van Reiniers testament van 1439 werd ingeschakeld was Rutger van Arkel. Hij was een ver familielid van Reinier. Rutger was in 1442, toen het officiële testament door hem werd opgesteld en het gasthuis voor zinnelozen werd gesticht, secretaris van de stad èn notaris. Twee beroepen die goed te combineren waren. Rutger overleed in 1470. Een dochter van Rutger heette Posteluyn, ze trouwde later met Godefridus van de Meervenne. Uit het testament van Godfried (hij stierf rond 1460) blijkt dat hij woonde in het Schildersstraatje, vlakbij het gasthuis van Reinier van Arkel.Godfried vroeg tevens aan zijn schoonvader Rutger van Arkel om na zijn dood de voogdij over de kinderen op zich te nemen. Een van deze kinderen was Aleid, zoals gezegd, die tussen 1476 en 1481 zou trouwen met Jeroen Bosch. Als bewoner van de wijk had Godfried van de Meervenne zeker enige affiniteit met het gasthuis voor zinnelozen. Het is best mogelijk dat Jeroen bezoeken heeft gebracht aan dit gasthuis en er inspiratie heeft opgedaan. Het testament van ReinierReinier overleed op 19 november 1439, vrijwel zeker ongehuwd, met als enige nakomeling zijn onwettige dochter Liesbeth. Het vermogen dat hij naliet bestond volgens Kappelhof uit een kapitaal van 1556 Peters. Meer dan drie jaar na Reiniers overlijden, hebben de drie | 2 |
executeurs van het testament de opdracht uitgevoerd. Eén van hen was zijn broer Hendrik van Arkel, de anderen waren Symon die Bever en Jan Eghenszoon, een zeemleermaker. Ze investeerden één derde van het kapitaal in het huis voor zinnelozen, één vijfde was bestemd voor dochter Liesbeth, de rest van het geld werd grotendeels belegd in grondrenten. Dit waren periodieke betalingen in geld of natura met als onderpand een huis of stuk grond. Het waren vaste bedragen, in tijden van inflatie daalde weliswaar de reële waarde, maar men kon rekenen op een vaste opbrengst. Wanneer de rente niet op tijd werd betaald, kon de instelling - i.c. Reinier van Arkel - beslag laten leggen op het onderpand. Een ander deel van het kapitaal belegden de executeurs in enige percelen land die werden verpacht of in eigen beheer gehouden. Ze vervoegden zich op 26 november 1442 bij notaris Rutger van Arkel om Reiniers wensen op schrift te stellen en uit te werken. Het gaat om een nieuw gasthuis voor armen, die bovendien zinneloos zijn.
In den yersten, dat men in den gasthuys voirschreven ten ewigen daghen in sal moeten nemen, alle poirters ofte poirteressen, kynders der voirschreven stat van den Bosch, ofte van den blode des voirschreven wilneer [wijlen] Reyners testatoirs wesende, die synloes sijn ende hoirren syn niet mechtig en sijn, die men van noetewegen spannen, bijnden en sluyten moet, mer off in den gasthuys voischreven enige cameren ledich weren, dat men dan dair oock innemen mach ander sinloes menschen als voirschreven in der Meyerien van den Bosch ende nerghens anders, sy en weren van den blode des voirschreven wilneer Reyners.
Samengevat: Op de eerste plaats mogen bloedverwanten en andere familieleden opgenomen worden en daarnaast poorters van de stad en als er nog plaats is, personen uit de Meierij. Natuurlijk gaat het in het testament ook over de gelden die voor het onderhoud nodig zijn en over de personen die deel gaan uitmaken van het bestuur van het gasthuis. Uit dit testament van 1439 blijkt tevens dat hij niet alleen een gasthuis stichtte. Een deel van zijn vermogen reserveerde hij, zoals gezegd, voor zijn dochter Liesbeth. Voor haar had hij eerder, al in 1425, een lijfrente gekocht van 30 Arnoldusguldens. Reinier bedacht met legaten ook een reeks instellingen: allemaal kloosters in of rond de stad. Aan drie kluizenaressen, respectievelijk wonend te ’s-Hertogenbosch, Orthen en Vlijmen, schonk hij eveneens bedragen. Het huis voor zinnelozenIn 1440 al hadden de drie executeurs voorbereidend werk gedaan. Ze kochten een huis op het Hinthamereind en braken het af. Met St. Jansmis (24 juni, de feestdag van Johannes de Doper) startte de bouw van een nieuw huis, het gasthuis zoals door Reinier was bedoeld in diens testament van 1439. Er werden 50.000 bakstenen in verwerkt en veel hout. Behalve nieuw hout werd ook een oud Maasschip gekocht, een houten schip dat op de bouwplaats met handkracht werd verzaagd tot deuren, vensters en muurplaten. Er kwamen leien op het dak en de vorsten op de nok kon men halen bij een pottenbakker Achter de Tolbrug. Kalk, leem en zand werden gebruikt als ‘cement’, met water uiteraard. De werklieden kregen hun loon in ‘kromstaarten’ uitbetaald, dat waren door hertog Arnoud van Gelder geslagen zilveren muntjes. Altijd meer waard dan een oortje (1/4 stuiver) of een duit (1/8 stuiver). Conform oud gebruik verschafte de opdrachtgever de werklui iedere dag het ontbijt of de ‘soppe’.Het huis kreeg vijf kamers, voorzien van ijzeren sloten. Het waren eenvoudige getimmerde kooien. Achter het huis werd een hof ingericht, om groenten te telen. Die werd wel omheind | 3 |
door een dubbele haag van rijshout, om ontsnapping te voorkomen. Daar konden rustige patiënten rondwandelen. De huishouding en bewaking werd door een vrouw gedaan die intern was. Er stonden bedsteden. Linnen laken behoorde ook tot de inventaris. De ‘razenden’ die in hun eigen omgeving niet meer te handhaven waren, werden in dit huis gevoed, gekleed en verwarmd. Reinier had in zijn testament bepaald dat degene die opgenomen werd al zijn bezittingen, roerend en onroerend, moest afstaan aan het huis. Mocht de zinneloze beter worden, dan bleven de bezittingen bij het gasthuis, of moesten de inmiddels gemaakte zorgkosten vergoed worden. Het bestuur van het huisReinier legde het bestuur deels in handen van zijn familie, i.c. zijn broer Hendrik, en na diens dood (hij overleed kort vóór 1469) zijn andere broer Evert. Verder participeerden twee ‘vuurmeesters’ van het Hinthamereind, enkele notabelen uit de buurt.(Vuurmeesters in de wijk hadden tot taak om aalmoezen te verzamelen en onder de armen uit te delen. Ze waren, behalve aalmoezeniers, ook verantwoordelijk voor de brandbestrijding, het onderhoud aan bruggen, straten, watertrappen, putten en pompen. De vuurmeesters werden later ‘blokmeesters’ genoemd. De indeling van de stad in 9 blokken kwam pas later in de vijftiende eeuw en de eeuwen daarna tot stand). Twee vuurmeesters waren tevens ‘zinneloosmeesters’, bestuurders van het gestichte gasthuis. Ze vormden samen met de broer van Reinier het bestuur van het huis. De eigendommen bestonden o.a. uit erfpachten, opbrengsten uit beemden in Schijndel en Gestel en allerlei erfrenten. Vóórdat er een patiënt werd opgenomen in het gasthuis werd - leve de democratische beginselen - eerst een openbare vergadering gehouden in de buurtschap van het Hinthamereind. Die bijeenkomst vond plaats in de St. Anthoniuskapel (daags na het uitwerken van het testament), op 27 november 1442, na de H. Mis. De notaris maakte de stichting van het gasthuis bekend, zoals met de executeurs was uitgewerkt. Daarna werd toestemming van de buren gevraagd, enkele vuurmeesters kregen er immers een taak bij en … de buurt werd verrijkt met een aantal nieuwe bewoners die gekenschetst werden als ‘razenden’. Na enige deliberatie werd er één voorbehoud gemaakt. Daarover spraken met name de vuurmeesters met de herdgang (de buurtgemeenschap), nl. schout en schepenen moesten hun toestemming geven, dit in verband met de aansprakelijkheid bij mogelijke ongevallen. Het stadsbestuurDe drie leden van het stadsbestuur namen drie jaar de tijd om te beslissen. De schepenen, gezworenen en raden, en de dekenen van de ambachtsgilden gingen niet over één nacht ijs. Ze waren beducht voor de hoogschout, de vertegenwoordiger van de hertog van Brabant. De stadsregering en de vuurmeesters wilden zich indekken tegen een eventueel straffend optreden van de hoogschout. Want met de stichting van het eerste zinnelozenhuis in de lage landen waren immers discutabele zaken verweven zoals vrijheidsbeperking, en inperking van het eigendoms- en erfrecht. De grondrechten die hieraan ten grondslag lagen konden eigenlijk alleen door de overheid worden ingeperkt. Alle opgenomen patiënten zouden van hun vrijheid en hun eigendommen worden beroofd. Desnoods mocht men ze ketenen. Roerende en onroerende goederen, erfenissen en levende have van de ‘razenden’, kwamen voor altijd toe aan de ‘stichting’. | 4 |
Pas op 26 augustus 1445 gaf het Stadsbestuur toestemming in een oorkonde die in bondige zinnen herhaalde wat de drie executeurs in 1442 hadden laten noteren door de notaris. De hoogschout bekrachtigde het besluit. De bestuursleden moeten verantwoording afleggen aan de schepenen. De rekening en verantwoording zou jaarlijks plaatshebben op de vrijdag voor Palmzondag. Het stadsbestuur hield controle, maar ook de oud-zinnelooshuismeesters controleerden de jaarrekening. En wel op de jaarlijkse feestdag van St. Thomas (21 december), de ‘ongelovige Thomas’. KortomHet was een uniek experiment, dit gesticht. Reinier valt te prijzen om zijn initiatief. Het was een werk van barmhartigheid. Weliswaar kwamen er in die tijd nog geen medici aan te pas om patiënten te begeleiden. Wel werd een ‘chirurgijn’ gevraagd als er sprake was van lichamelijke ongemakken.In de St. Geertrui-kroniek staat over 1442 slechts vermeld:
‘Eodem anno heeft Rijnier van Arckel gefondeert ende gedoteert het Sinnelooshuijs’.
De instelling staat er nog steeds, na 575 jaar! | 5 |
Noten | |
1. | dr. A.C.M. Kappelhof, Reinier van Arkel 1442-1992 : De geschiedenis van het oudste psychiatrisch ziekenhuis van Nederland (1992) 18 |
2. | In de studie van Dr. Lucas G.C.M. van Dijck, 'Van vroomheid tot vriendschap' uit 2012 lezen we een enigszins afwijkende genealogie. Ik houd het op die van Kappelhof die zich volledig baseert op de vermeldingen in het Bosch’ Protocol |
3. | H. van Bavel e.a., Kroniek van het St. Geertruiklooster te ’s-Hertogenbosch (2002) 39 |
4. | idem, 40 |
5. | H. Van Rooy, 'Bijdragen tot de geschiedenis van het gesticht ‘Reinier van Arkel’ te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria 29 (1922) 72 |
1985 |
RedactieArkel, Reinier vanEncyclopedie van Noord-Brabant 1 (1985) 45 |
|
2017 |
Ton VogelHistorie : Wie was Reinier van Arkel?Bossche Kringen 3 (2017) 21-25 |
G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten (1973) 64
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, 's-Hertogenbosch in de Bataafse en Franse tijd (1955) 53
A.C.M. Kappelhof, Reinier van Arkel 1442-1992 (1992) 17-26
A.M. Koldeweij, In Buscoducis (1990) 201; Bijdragen: 513
Jan van Oudheusden, Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden (2004) 397, 535
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 83