Nos. 11, 9, 7, 5 en 3. Dit huis, dat, zooals wij hiervoren reeds zagen, aan de overzijde stond van de in dit Hoofdstuk onder a en b beschreven huizen en, met uitzondering van de plaats boven de Dieze, waarop thans de stal der Marechausséekazerne staat, welke plaats oudtijds een open water was, de geheele Westzijde van den Wolvenhoek besloeg, zoodat het ook een buitengewoon groot huis was, behoorde blijkens eene Bossche Schepenakte van 1531 (Reg. no. 139 f. 349 vso) aanvankelijk toe aan domina Margaretha de Helmont en het zal naar haar geweest zijn dat het oorspronkelijk het Huis van Helmond heette.
| 93 |
Denkelijk was zij Margaretha de Ghistelles 1), de echtgenoote van Jan van Cortenbach, heer van Helmond, die hoogschout der Stad en Meierij van den Bosch was en in 1505 te Helmond overleed. Hoe zij of haar man den eigendom van dit huis verkreeg en hoe het later weder uit hun bezit is geraakt, is mij niet kunnen blijken, wel dat het reeds in 1506 toebehoorde aan Goeswijn van Brecht, naar wien of naar wiens erven het het Huis van Brecht is genaamd geworden. Diens vrouw was Isabella van Wytfliet, dochter van Antonius, heer van Hagoort en Gertrudis van Ackersloot genaamd van Ameronghen. Zij schonk hem een zoon Jan van Brecht, ridder 2), die dit huis van zijnen vader erfde en in 1535 werd aangesteld tot hoog- en laagschout der Stad en Meierij van den Bosch.
In 1538 trad hij op als gemachtigde van Jan van Brecht Jacobszn en van diens tweede echtgenoote Anna Monicx, weduwe van Frans van Halmale en dochter van Jan Monicx Janszn en Margriet Pelgrom de Bye. Toen in het jaar 1549 koning Philips II een bezoek aan den Bosch bracht, nam Maria douairière van Hongarije en Regentes der Nederlanden in het Huis van Brecht haren intrek en werd bij die gelegenheid tusschen dat huis en het Keizershof over de Dieze eene brug geslagen, opdat er voor gezegde vorstelijke personen tusschen die beide huizen eene communicatie zoude zijn 3).
Jan van Brecht, de eigenaar van dit huis, overleed 25 November 1558. Zijne vrouw was Elisabeth van Hunenberch, dochter van Jan, heer van Walbach en Dirckje van Uden genaamd van Herpen (dochter van Marcelis en Hedwig van der Dussen). Zij had hem deze kinderen geschonken:
a. Goessen, over wien nader;
| 94 |
b. Johan de oude, kanonik en zanger der O.L.V. Kerk te Aken;
c. Jacob, hoog- en laagschout der Stad en Meierij van den Bosch;
d. Dirck;
e. Arnd;
f. Marcelis, die huwde met Anna van Berckel, bij wie hij verwekte eene dochter Elisabeth van Brecht, welke huwde met 1° Johan van Hambroeck; 2° Jan van Leefdael, heer van Waalwijk, die in 1630 overleed.
g. Johan de jonge,
h. Anthonus;
i. Hercules Zacharias;
j. Coenraad;
k. Catharina, die huwde met Walraaf van Erp, heer van Erp en Vechel; toen hij weduwnaar van haar was, deed hij in 1598 afstand van den tocht harer nalatenschap, waartoe o.a. behoorde een huis met tuin in de Verwerstraat te den Bosch;
l. Hadewich, die huwde met 1° Abel van Coulster; 2° Zeger van Groesbeeck, heer van Groesbeeck;
m. Johanna;
n. Geertruid, non;
o. Elisabeth, non.
Elisabeth van Hunenberch overleefde haren man, Jan van Brecht; bij haar testament van 11 Januari 1568, dat zij in het Huis van Brecht maakte, legateerde zij aan haren zoon Goessen van Brecht: die twee gescilderde herders van de figuere van mijn man saliger en my, die hangen opt cleyn salet en onterfde zij haren zoon Anthonus van Brecht overmids hy hem nyet en heeft gereguleert naer mijn, als lancxt levende, raet ende advyss, maer contrarie dien tegens mynen wille, gelijck ick op myne waerheyt mits desen certificeer ende affirmeer, hem heeft nyet wel gedragen in den turblen ende beruerte onlancx, God betert, in de lande, van herwarts over gelege, gebuert tegen onsen alder genaedichste Heere, den Coninck.”
| 95 |
Na haren dood werden 25 Mei 1571 de nalatenschappen van haar en haren man gescheiden en alstoen werd ook het Huis van Brecht daadwerkelijk verdeeld.
Daarbij viel aan Johan van Brecht den oude, kanonik en zanger te Aken, van het Huis van Brecht ten deel: sekere huys met synen toebehoirten, gelegen by de Lombaertse brugge aen den watere by den grooten huyse van wylen heeren Janne van Brecht, ridder ende vrouwe Elisabeth van Hunenberch.
Toen hij, de kanonik Johan van Brecht de oude n.l., was komen te overlijden werd in 1597 diens nalatenschap veren daarbij voorschreven deel van het Huis van Brecht, dat nu werd gezegd te zijn: een huys, erve ende hoff met sijn toebehoerten, gestaen ende gelegen binnen dese stadt by de Lombaertsche brugge aen de water aldaer, neffens den grooten huyse wylen heer Jans van Brecht, nu Joncker Goeswyns van Brecht, toegescheiden aan zijnen broeder Jacob van Brecht, die na doode zijns vaders hoog- en laagschout der stad en Meierij van den Bosch was geworden en aan wien bij de scheiding van 25 Mei 1571 reeds ten deel was gevallen de heerlykheyd Hagoirt met hooge ende middelbare gerecht, visschery ende vogelry.
Diens vrouw was Josina de la Douve, welke hem deze kinderen schonk:
a. Jan;
b. Jacob, kanonik der O.L.V. kerk te Aken;
c. Philips, heer van Hagoort, in 1599 aangesteld tot hoog- en laagschout der stad en Meierij van den Bosch.
(Over het optreden der van Brecht's als hoog- en laagschouten zie men Taxandria VI p. 99 en vlgd;)
d. Anna, kanonikes te Maubeuge en na doode van haren broeder Philips vrouwe van Hagoort, dat zij in 1630 verkocht aan Everard van der Schueren, burgemeester van Gorinchem; het werd echter genaast door Eduard van Brecht, schepen van Antwerpen, zoon van Jan, burgemeester van die stad;
| 96 |
e. Josina van Brecht.
De sub b genoemde Jacob van Brecht erfde van zijnen vader het hiervoren omschreven deel van het Huis van Brecht; hij wilde het verkoopen, maar omdat het fideicommissair goed was, had hij daartoe de toestemming van de verwachters noodig; van daar dat in eene Bossche schepenakte van 9 October 1607 (Reg. n° 251 f. 118) daarover het volgende voorkomt: Alzoo heer Johan van Brecht, kanonik en zanger te Aken, bij zijn testament had bepaald, dat diegenen zijner erfgenamen, welke zonder kinderen stierven, de goederen, die hun van hem zouden zijn aangekomen, niet zouden mogen verkoopen maar dat die zouden moeten vererven op den naaste der familie van Brecht, zoo heeft Johan van Brecht, ridder, broeder van genoemden Johan, als naaste der familie van Brecht, er in toegestemd, dat Jacob van Brecht, kanonik te Aken, zal verkoopen: de huysinge, erve ende hoff, staende by de Lombartsche brugge op den hoek aldaer by het water en andersijds naast het Groot huys van Brecht, door dezen geërfd van eerstgenoemden Johan van Brecht.
Jacob van Brecht verkocht daarop 28 Januari 1608 (Reg. n° 251 f. 127 vso) dit deel van het Huis van Brecht aan Jan Marceliszn. van Megen. Den 5 April 1680 (Reg. n° 498 f. 215 vso) werd het weder verkocht en wel door: Isabella de Louna, wonende te Brussel, voor 1/3; Maria van Ravesteyn weduwe van Marcelis van der Sluys 4), med. doctor, voor 1/3; Helena van Ravesteyn en hare zuster Elisabeth van Ravesteyn weduwe van Jacob Beedyex 5), beiden dochters van Ruth Gabrielszn van Ravesteyn, wonende te Megen, ook voor 1/3, allen als erfgenamen van Margaretha van Megen, dochter van Jan Marceliszn voornoemd en weduwe van David de Bolsance, kolonel in
| 97 |
Staatschen dienst, - aan Cornelis Gans, heer van Nuland, Bommenede, enz., oud-president-schepen van den Bosch. Hij of zijne weduwe schijnt daarop de gebouwen van dit gedeelte van het Huis van Brecht te hebben afgebroken, want toen de erfgenamen zijner weduwe, Anna Maria Tromp, het 11 Juni 1717 (Reg. n° 538 f. 5) aan François van Paddenburg verkochten, werd het omschreven als een tuin, gelegen op den hoek van de Keiser- of Waterstraat, ex uno et fine uno de straat, ex alio de Diese, strekkende met eenen einde tot aan het erf van Le Kock, baron van Liefkens Rode. François van Paddenburg voornoemd, die schepen en raad van den Bosch was, verkocht 2 April 1743 dezen tuin, die nu gezegd wordt gelegen te zijn op den hoek van de Keizer- of Waterstraat, ex uno et fine uno de straat, ex alio de Dieze en ex alio fine de kooper, aan Adrianus van Wolfsbergen, timmerman te den Bosch. Deze bouwde er een pakhuis op, waarna hij dat pakhuis met het nog onbebouwde gedeelte van gezegden tuin 14 September 1745 (Reg n° 563 f. 492 vso) verkocht aan zijnen broeder Wouter van Wolfsbergen. Vermits genoemde gebroeders van Wolfsbergen ook een ander gedeelte van het Huis van Brecht en wel het gedeelte, dat aan het voorschrevene grensde, bezaten, zoo zal het het regelmatigst zijn om alvorens met de verdere lotgevallen van het hierbedoeld deel van het Huis van Brecht voort te gaan, eerst mede te deelen, wat na doode van den hoog- en laagschout Jan van Brecht, en diens echtgenoote Elisabeth van Hunnenberch met het overige gedeelte van het Huis van Brecht geschiedde. Dat overige, hetwelk in de scheidingsakte van 25 Mei 1571, zooals wij op blz. 96 reeds zagen, genaamd werd de groote huyse van wijlen heer Jan van Brecht, kwam bij die verdeeling aan zijnen zoon Goessen van Brecht, die daarin op 11 Januari 1585 te logeeren kreeg den koningsgezinden krijgsoverste Claude Barlaymont, heer van Haultepenne 6). Hij was president-schepen van den Bosch en proost der Ill. L. Vrouwe Broederschap aldaar, alsmede heer van het
| 98 |
hiervoren op blz 81 vermeld kasteeltje Couwenberg 7) onder Vught, dat hij 12 Mei 1559 gekocht had van Sebastiaen Withaen genaamd Blanccocq Simonszoon. Zijne vrouw was Geertruid Oem van Bockhoven, dochter van Claes Willemszoon en Margriet de Borchgrave 8); zij schonk hem deze kinderen: a. Jan van Brecht, stierf jong;
b. Goijart van Brecht, stierf jong;
c. Margaretha van Brecht, huwde met 1° Willem van Erp. die een zoon zou geweest zijn van Walraaf, heer van Erp en Vechel en Johanna van Erp; 2° Maximiliaan Lubbert van Brederode, zoon van Reinier, heer van Cloetingen en Margaretha van Doerne Everardsdochter; 3° toen zij reeds 50 jaren oud was, Johan de Wasselin, heer van Wattines, ridder, die alstoen nog maar 20 jaren oud was en te Boxtel aan de Jan van Elmpt's brug een steenen, omgraven huis bezat, hetwelk omschreven werd als: „een steenen omgraven huys, erve, hoff, boogaert ende andere huysingen”, staande te Boxtel bij de brug „onder Onrode” tusschen het erf van het Convent der Clarissen aldaar ex uno en de Dommel ex alio, strekkende met het ander eind aan de straat aldaar; ook haren derden man overleefde zij en daar al hare huwelijken kinderloos waren gebleven, zoo stelde zij bij Schepenakte van den Bosch van 1625 het Groot Ziekengasthuis aldaar tot haren universeelen erfgenaam in, terwijl zij daarbij nog legaten vermaakte aan Maria van IJsselsteyn, hare staatsjuffrouw en de twee bastaarden van haren derden man. Bij eenen anderen uitersten wil schijnt zij echter haar deel in den groote huyse van Brecht aan anderen gelegateerd te hebben, zooals hierna zal blijken.
d. Elisabeth van Brecht, huwde met Jor. Jacques Maes, schout van Maastricht, die bij haar eene dochter Josina Maes verwekte, welke huwde met Jor. Jacques de Boisot, luitenant
| 99 |
onder den Markies de Spinola, koningsgezind generaal. Josina Maes voornoemd overleed in den grooten huyse van Brecht. De onder c en d genoemde kinderen van Brecht erfden van hunnen vader de groote huyse van Brecht; daarvan vermaakte Margaretha van Brecht haar deel daarin aan de kinderen van Jacques de Boisot en Josina Maes 9), die van hunne moeder het ander deel daarin erfden.
Genoemde Margaretha van Brecht en Jacques de Boisot hadden te voren met elkander kwestie gehad over hun recht op het deel van het Huis van Brecht, dat de Grootehuyse van Brecht geheeten werd en in eene Bossche schepenakte van 18 September 1612 aldus omschreven werd: huysingen, poorte, erven, hoven, achterhuysen, stallingen ende andere henne toebehoortten, genoempt de huysinge van Brecht, gestaen ende gelegen binnen dese stadt Achter de Wilt Vercken tussen de huysinge ende erffe der kijnderen Nicolaes van der Stegen ex uno ende tussen erffenisse Johans van Megen ex alio, streckende van de gemeyne straet totten water aldaer loopende, aan welk geschil blijkens eene zelfde akte van 12 April 1617 (Reg. n°. 342 f. 281) als volgt een einde werd gemaakt: vermits ingevolge vonnis van den Souvereinen Leenhof van Brabant van 4 Februari 1617, gewezen tusschen Jor. Jacob de Boisot, kapitein van eene compagnie voetvolk in dienst van Albert en Isabella, als man van Josina Maes, ter eenre en Johan de Wasselin, heer van Wattines, ridder, als man van Margaretha van Brecht, ter andere zijde, zij hun grootvaders en vadershuis, staande in den Bosch, in twee gelijke portiën moesten deelen, zoo hebben zij door tusschenspraak van Mr. Robert Swertsius, licentiaat in de godgeleerdheid en plebaan van 's Hertogenbosch, het (het Groot huis van Brecht n.l.) op nieuw onder elkander verdeeld en wel als volgt:
Johan de Wasselin en zijne vrouw Margaretha van Brecht
| 100 |
zullen behouden: het groote quartier, streckende van de erffenisse van Johan van Megen totten cleynen quartier toe noortwaerts ende voorts van der gemeynder straten totter Diesen toe, achter het voors. quartier vlietende, metle drye quartieren van de galderye vóór het voors. quartier gelegen ende daerenboven den solder, gaende over de voors, geheele gaelerye metten geheelen kelder onder de voors. galerye liggende, ende den putte dairvoire opte plaetse, metten hoff ende plaetsse voor de voors. drye vierde gedeelten der voors. galerye liggende. Daarentegen zullen Jor. Jacques de Boisot en zijne vrouw Josina Maes hebben en behouden: het cleyn quartier der voors. geheele huysinge, streckende van den grooten gevel van den voors. grooten quartier noortwaerts mette plaetsse, daervoir gelegen, van de yerste rame van de keucken van den cleynen quartier aff totten stijl van de voors. galerye ende van daer voorts opten hoeck van den venster, in de voors. galerye gemaeckt, suytwaerts ende soo voorts, de plaetse metter poorte, twee stallen, brouwhuys metten brouwgetouwe, stallingen, huysingen by Willemken van Empel bewoont, galerije over de Diese, washuys opte Diese, ende den geheelen hoff tusschen beyde gelegen; verder werden toen geregeld hunne wederzijdsche rechten en verplichtingen als geburen, waarbij nog werd vermeld, dat het hierbedoelde Groot huis van Brecht eenen toren had.
De kinderen van Jacques de Boisot en Josina Maes voornoemd waren:
Marie Frangoise de Boisot; Jacques de Boisot, kanonik der St. Servaaskerk te Maastricht; IJsabella Adryana de Boisot, echtgenoote van Franchoys de la Torre, heer van Valckenisse en Lucia Helena de Boisot; zij verkochten 6 Augustus 1647 (Reg.no. 393 f. 623 vso) aan Anna van Hambroeck, vrouwe van Jekschot en Pasbogaard 10) onder St. Oedenrode, eenig kind
| 101 |
van Johan van Hambroeck 11) en Elisabeth van Brecht voornoemd, eerst het deel in den grooten huyse van Brecht, dat zij van hunne voormelde oudtante Margaretha van Brecht geërfd hadden en dat nu omschreven werd als: eene schoone, welgelegen huysinge, erve, poorte, voorpleyne, stallinge, hoff en de achterhuysinge, daer eertijts eene brouwerye inne gestaen heeft, gestaen ende gelegen binnen dese stadt ter plaetse genoempt Achter d'Wilt Vercken, tussen huys ende erve der kijnderen ende erfgenaemen Johan van der Stegen Nicolaeszn ex uno, ende tusschen het na te noemen perceel, hiertegens affgedeylt, ex alio, streckende voor van de gemeyne straet achterwaerts totten water aldaer vlietende, de Diese genoempt, ende alnoch eene andere cleyne sydelhuysinge met zyne gronden, gestaen ende gelegen ter plaetse voorn. neffens huys ende erve Willems Louiszn van Wyck, ex alio, streckende mitten eenen eynde voor aen de gemeyne straet ende mitten anderen eynde achterwaerts aen erve der kijnderen Johans van der Stegen voorn., terwijl zij haar voorts verkochten het deel, dat zij van hunne moeder Josina Maes hadden geërfd en dat stond tusschen het voorschrevene en het gedeelte van het Huis van Brecht, dat, zooals op blz. 97 is vermeld, door Jan Marceliszoon van Megen gekocht werd; dit deel werd toen aldus omschreven: eene wel gelegen huysinge ende erve, gestaen ende gelegen binnen dese stadt Achter d' Wilt Vercken, tussen voorscreven huys ende erve, gekocht door vrouwe Anna van Hambroeck, ex uno, ende tussen huys ende erven der kijnderen ende erffgenaemen Jans van Megen ex alio, streckende voor van de gemeyne straat achterwaerts totten water aldaer vlietende. Den 20 November 1657 (Reg. no. 413 f. 74 vso) werd het groote huys van Brecht ten laste van Anna van Hambroeck, die het als gezegd in twee gedeelten had gekocht, gerechtelijk verkocht. Koopster van het laatstgemeld gedeelte daarvan werd
| 102 |
toen Elisabeth van Grevenbroeck weduwe van Joost Pieck van Tienhoven, heer van Zuilichem, in Dl. I op blz. 252 reeds vermeld. Zij had van haren genoemden man o.a. eene dochter Johanna Maria Pieck, die huwde met Hendrik Willem van Baexen, heer van Westmierbeek en dit deel in den grooten huyse van Brecht van haar erfde; ten laste van die dochter, althans van eene vrouwe van Zuilichem, werd het 24 Juli 1736 (Reg. no. 557 f. 181 vso) weder gerechtelijk verkocht, nu aan genoemden timmerman Adrianus van Wolfsbergen, die het 14 September 1745 (Reg. no. 563 f. 492 vso) op zijne beurt verkocht aan zijnen broeder Wouter van Wolfsbergen, zoodat het kleine huis van Brecht en het laatstbedoeld gedeelte van het groote huis van Brecht nu weder in eene hand waren. Ook ten laste van laatstgenoemden Wouter van Wolfsbergen werden die beide perceelen, nu omschreven als: a. pakhuis met tuin; b. huis met erf en open plaats, gelegen tusschen het erf sub a en dat van J. Sartorius, gerechtelijk verkocht en wel den 25 November 1768 (Reg. no. 580 f. 295); het werd toen gekocht door Willem Huyskens, conciërge der stad den Bosch; hij schijnt op de erven van die beide gedeelten van het Huis van Brecht een huis met stal en koetshuis te hebben gebouwd, want toen zijne weduwe Willemke Pelle die gedeelten 17 Nov. 1777 (Reg. no. 592 f. 374 vso) verkocht aan Diederik Huygens, oud-schepen en raad van den Bosch, werden zij aldus omschreven: „huis met tuin, open plaats, stal en koetshuis, staande en gelegen omtrent den zoogenaamden Wolfshoek, naast het huis van Johannes Sartorius ex uno en de Keizerstraat ex alio en zich uitstrekkende tot aan de Dieze". Van Heurn deelt in zijne Beschrijving mede, dat men bij den bouw van dit huis met stal en koetshuis heeft laten staan den toren van den grooten huyse van Brecht, maar dat die in het jaar 1777 moest worden afgebroken, omdat hij twintig duim overhelde; hij zegt daar van dat huis, dat 't nog: eene bekwaame woninge was. Gezegd huis met stal en koetshuis kwam van Diederik Huygens voornoemd aan Joan Abraham van der Voort en van dezen aan Catharina van der Voort, echtgenoote van | 103 |
Reinier Otto Schrassert; het is thans het eigendom der gemeente den Bosch, die het voor eene marechaussée-kazerne aan het Rijk verhuurt. Bij den gerechtelijken verkoop van 20 November 1657, die, als voormeld, ten laste van Anna van Hambroeck geschiedde, werd het gedeelte van den grooten huyse van Brecht, dat gelegen was tusschen het aan Elisabeth van Grevenbroeck verkochte gedeelte en het huis der familie Van der Stegen, gekocht door Huybert van Berckel, schepen van den Bosch en zijne zusters Elisabeth en Maria. Van dezen erfden het hunne oom- en moeizegsters Margaretha Vermeer, echtgenoote van Jacob Snouckaert van Schauburg, heer van den Binckhorst 12); Catharina Vermeer en Justina Proost, dochter van Jan Baptist en Aldegonda Vermeer 13) en echtgenoote van Christoffel Samuel de Meyere; de beide eerstgenoemde erfgenamen, alsmede genoemde de Meijere in diens hoedanigheid van vader-voogd over zijne minderjarige kinderen, door hem bij zijne genoemde echtgenoote verwekt, verkochten 14 October 1697 (Reg. no. 482 f. 160) dit deel van het Groot huis van Brecht aan Johan Baptist Huygermans, woonachtig te den Bosch; het werd toen omschreven als volgt: eene huysinge, erve, poorte, voorpleyne, stallinge, hof ende achterhuys, gestaen achter het Wilt Vercken tusschen huys ende erve der kinderen Jans van der Stegen Nicolaeszn ex uno ende tusschen de huysinge ende erve, hiertegens afgedeylt, toecomende de vrouwe van Zuylichem, ex alio, streckende voor van de straet tot op 't water de Diese; item alnoch een andere cleyne seydelhuysinge met syne gronden, gestaen alhier achter het Wilt Vercken voors. nevens eene stallinge ex uno ende nevens erve Willems Loenisken van Wyck ex alio, streckende
| 104 |
voor van de straet tot op erve Jans van der Stegen, welcke voors. huysinge ende erve heer Huybert van Berckel, als hy leefde raet deser stadt, by coop en opdrachte vercregen heeft tegens de heer Elyas Doncquers, licentiaet in de rechten (als uitwinner natuurlijk) den 20 November 1657 ende den voors. opdraegeren daernaer aengecomen by successie van den heer Huybert van Berckel, raet deser stadt ende Maria van Berckel, henne oom ende moye respective.
Van genoemden Johan Baptista Huygermans 14) kwam laatstbedoeld gedeelte van het Groot huis van Brecht aan Heribertus Huygermans, 4 Maart 1664 gedoopt als zoon van Jacob Huygermans Gerardszoon en Maria Steenbackers Arnoldsdochter en echtgenoot van Geertruid Gast; van hen vererfde het op hun eenig kind Catharina Huygermans; deze laatste huwde in eersten echt met mr. Petrus Nagelmaeckers Senior, eerder weduwnaar van Johanna Maria van den Endepoel, wien zij schonk eenen zoon mr. Petrus Nagelmaeckers, die in 1768 te Gorinchem en in 1788 te Brussel woonde en heer van den Elzenbosch onder Nuland was 15).
Catharina Huygermans hertrouwde na doode van haren genoemden man met mr. Adriaan Schoneus, advocaat te 's-Hertogenbosch, die bij haar deze kinderen verwekte: a. Albertina
| 105 |
Schoneus, welk in 1767 nog te 's Hertogenbosch woonde en b. Geertruid Elisabeth Schoneus, die toen reeds dood was en van haren man Martinus van Bommel, fabrikant te Leiden 16), vier minderjarige kinderen had nagelaten. De genoemde kinderen en kleinkinderen van Catharina Huygermans, voor zooverre zij althans toen nog in leven waren, zijnde: mr. Petrus Nagelmaeckers, wonende te Gorinchem; Albertina Schoneus, woonachtig te den Bosch en Martinus van Bommel 17), wonende te Leiden, als vader-voogd over zijne minderjarige kinderen, geboren uit zijn huwelijk met wijlen Geertruid Elisabeth Schoneus, verkochten 9 October 1767 (Reg. no. 579 f. 75 vso) laatstbedoeld deel van het groot huys van Brecht aan Johan Sartorius, koopman te den Bosch; het werd toen omschreven als: huis met erf, tuin, open plaats en koetshuis, staande in den Wolfshoek tusschen het erf van de Wed. van Adriaan van Wolfsbergen ex uno en het tot het huis der familie Van der Stegen behoord hebbend huis met erf, dat Gerard van Luynen, wonende te den Bosch, alstoen van hen kocht, ex alio. Genoemde Sartorius schijnt het laatstbedoeld deel van het groot van Brecht tot eene warmoezenierderij verbouwd te hebben, want toen hij het 9 October 1804 (Reg. no. 610 f. 389 vso) aan den in Dl. I p. 100 reeds genoemden Hendrik Christiaan Krijn, woonachtig te den Bosch, verkocht, werd het omschreven als volgt: huis en moestuin, koe- en paardstal in den Wolfshoek, begrensd ex uno door den heer Schrassert, ex alio door den heer Van Luynen; hij zal bij bedoelde verbouwing ook wel hebben afgebroken de bij laatstbedoelden verkoop al reeds niet meer bestaande poort van het Groot huis van Brecht, boven welke tijdens het leven van Van Heurn, blijkens diens Beschrijving, nog een steen stond, waarin het wapen van Van Brecht uitgehouwen was.
| 106 |
De gemeente den Bosch is thans ook eigenares van dit deel van het Groot huis van Brecht; zij brak in 1871 de daarop staande gebouwen af en bouwde daarvoor in de plaats eene Rijkskweekschool voor onderwijzers; zij heeft hiervan echter niet veel voldoening gehad, want het Rijk verplaatste in 1894 het personeel en de leerlingen van die school naar Nijmegen en liet de stad den Bosch met de gebouwen daarvan zitten, alles onder het voorwendsel, dat zij bouwvallig zouden zijn; tot dusverre bleek hiervan echter niets!
| 107 |
Noten | |
1. | In Reg. no. 517 f. 242 vso wordt sub anno 1459 genoemd vrouwe Margriete Hubrechts weduwe wijlen Heeren Jans, doe hij leefde, Heer van Helmond. |
2. | Men zie over hem Taxandria VI blz. 99. |
3. | R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen I blz. 661. |
4. | In eene Bossche Schepenakte van 1678 heet hij Marcelis Carolus van der Sluys van Heusden, in leven med. doctor. |
5. | In deze akte staat duidelijk, dat zijne vrouw den voornaam Elisabeth had; in eene Bossche Schepenakte van 15 November 1680 wordt haar echter de voornaam Helena gegeven. In 1764 was Adrianus Gijsbertus Biedyck landsschrijver te Megen. |
6. | R.A. van Zuylen de Stadrekeningen II p. 1050. |
7. | Zijne dochter Margaretha van Brecht en zijne kleindochter Josina Maes verkochten het 3l Maart 1609 aan Hendrick van der Aa Christiaansz. |
8. | Men zie over hen Dl. I blz. 296. |
9. | De inventaris der roerende goederen, behoorende tot de nalatenschappen van deze echtelieden, voor zooverre die in het Groot Huis van Brecht aanwezig waren, staat in het Schepenregister van den Bosch no. 384 fol. 667. Daarin worden verschillende kamers van dat huis vermeld. |
10. | Dit huis, dat in 1647 omschreven werd als: eene steenen huysinge ende neerhoff, optreckende brugge mitt twee graften omgraven, Pasbogaert genaemd, werd door haar in 1658 verkocht aan Isaack Battum, rentmeester der geestelijke goederen in Peelland (Taxandria III, blz. 249). |
11. | Johan van Hambroeck was drossaard van Heeswijk en zoon van Jor. Peter van Hambroeck; hij had van Elisabeth van Brecht twee kinderen: Jan en Anna, van wie Jan het eerste stierf. (Reg. no. 402 f. 86) |
12. | Hij behoorde tot den R. Katholieken tak der familie Snouckaert en was zoon van Jacob, heer van den Binckhorst en Anna van Paeffenrode; hij huwde driemaal: 1° Magdalena de Perponcher de Maison |
. | Neuve; 2° Mechteld Adriana van Renoy; 3° Margaretha Vermeer, die 26 April 1725 stierf. |
13. | De drie bovengenoemde dames Vermeer waren de dochters van Vermeer, secretaris van Hoogstraten en Margaretha van Berckel, de zuster van Huybert, Elisabeth en Maria van Berckel bovengenoemd. |
14. | Hij was vermoedelijk een zoon van Jacob Huygermans Gerardszoon en Maria Steenbackers, want 19 Mei 1662 werd te den Bosch een zoon van deze echtelieden met den voornaam Jan gedoopt. Men zie over de familie Huygermans Taxandria I, p. 20. |
15. | Mr. Petrus Nagelmaeckers verkocht in 1788 den Elzenbosch voor Schepenen van den Bosch aan mr. Guillielmus Josephus Venantius van Hagens, wonende aldaar, zoon van Johan Willem, die te Sittard geboren werd en te Keulen woonde en Maria Theresia Huygermans (dochter van Josephus en Anna Maria van Doorn). Mr. Petrus Nagelmaeckers had dit goed blijkens akte van boedelscheiding, 3 November 1759 verleden ten overstaan van den Bosschen notaris de Cassemajor, geërfd van Anna Maria Pelgrom de Bye douairière van Maximiliaan Antony de Ghistelles, welke laatste dit slotje in 1729, als wanneer het gezegd werd te zijn een steenen slotje in zyne grachten liggende, gekocht had van Abraham van Mil. Den 8 November 1669, toen het nog eene bouwhoeve was en bewoond werd door Gerard Croon, drossaard van Nuland, was het tegelijk met de heerlijkheid Nuland door Lamoraal van der Noot, heer van Risoir, Nuland enz., voor Schepenen van den Bosch verkocht aan Cornelis Gans, ontvanger der gemeene middelen en schepen aldaar. |
16. | Zij was in 1756 met hem gehuwd. |
17. | Hij werd te Tilburg geboren en was zoon van Michiel van Bommel, (den zoon van Jan van Bommel, die te Terheyden woonde). Diens overige kinderen waren: Joanna Catharina van Bommel, echtgenoote van mr. Johan Jacob van Riethoven en Jacoba Catharina van Bommel, echtgenoote van Cornelis Dubbelmuts; al deze kinderen verkochten in 1763 land, gelegen te Loon op Zand, dat zij van hunnen vader hadden geërfd. |
Jacq. J.M. Heeren, 'Het huis Van Helmont of Van Brecht te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1926) 18-19
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 93-94