Dit pand is door oorlogsgeweld verwoest in 1944. Hierdoor kunnen we de oude situatie op deze straathoek, die toch al niet zo duidelijk was, niet nader onderzoeken. Het pand stond met de linker zijmuur op de oude stadsmuur en grensde aan de achterzijde aan het hiervoor beschreven pand. Beide panden zullen gelijktijdig zijn gebouwd na de ontmanteling van de stadsmuur. Dit moet tussen circa 1360 en 1432 hebben plaatsgevonden. Het pand wordt in 1434 'steenen ghevel' genoemd. Achter het pand lag een klein erf waarop gebouwd mocht worden. Het was daarbij toegestaan de balken in het stenen huis op te leggen. Er is ook sprake van een 'eenen sekeren wech aenden Rinck daer een poerten aen (hangt)'. Deze steeg was overbouwd en bevond zich tussen het pand en het rechter buurpand nummer 27/29. In de 16de-eeuwse cijnsboeken ontbreekt op deze hoek één post. Dergelijke lacunes komen ook op andere plaatsen naast de stadsmuur voor. Uit een akte uit 1368 weten we dat er naast de stadsmuur een onbebouwde hof lag. De hertogcijnzen zijn hier niet in Bossche voetenmaat aangegeven maar in 'penningen', wat een precieze lokatie moeilijk maakt. Voor de reconstructie van de 16de-eeuwse situatie gaan we ervan uit dat het onderhavige perceel niet in de cijnsboeken voorkomt. Mosmans geeft het de naam 'Het Klaverblad van vieren', maar dit is een vrij jonge (18de-eeuwse?) benaming. Het achterhuis noemt hij 'De Kleine Ring', een naam die verband zal hebben gehad met een groot perceel, 'De Gouden Rinck' dat hier op het achterterrein gelegen heeft. Het achterhuis zal deze naam na afsplitsing van het hoofdpand hebben gekregen. Het pand had aan de linkerzijde en aan de voorkant een kelder onder de straat. De straatkelder aan de zijkant zal de in het cijnsboek vermelde, in 1565 aangelegde kelder zijn. Voor de straatkelder onder de Visstraat is geen hertogcijns in rekening gebracht. Onder het huis bevond zich volgens bouwdossiertekeningen een kelder met tongewelf. Deze strekte zich uit onder het voorhuis en het eraan vastgebouwde achterhuis. De kelder was even breed als het omgerekende cijnsbedrag (9 'penningen' = 22 voet), maar smaller dan het pand. De inpandige gang aan de rechterzijde was dus niet onderkelderd. Deze gang zal het achtererf van 'De Gouden Rinck', waarop meerdere panden stonden, onder andere het huis 'De Rooie Poort', toegankelijk hebben gemaakt. Uit een foto van de oorlogsschade uit 1944 (GAHt) blijkt dat de linker zijmuur gemetseld was met grote bakstenen in Vlaams verband, hetgeen op een bouw in de eerste helft van de 14de eeuw (of vroeger) wijst. Dit kan gekoppeld worden aan de ontmanteling van de stadsmuur in circa 1360. Uit de foto blijkt ook dat het grote pand voorzien was van een houtskelet. De samengestelde balklagen die hierbij hoorden zijn nog aangegeven op een bouwtekening uit 1912. Met behulp van deze tekening, de aantekeningen van J. Mosmans en het archeologisch onderzoek uit 1986 is de loop van de stadsmuur ter plaatse van de linker zijmuur gereconstrueerd. | 460 |