A.F.A.M. Wetzer, 4 augustus 2007
architect: Pieter de Swart
Tussen 1984 en 1987 werd het Gouvernementshuis in achttiende eeuwse classicistische stijl gerestaureerd en kwam een eigentijdse uitbreiding tot stand. Het ontwerp voor de nieuwbouw heeft een meerledige opzet en richt zich sterk op het groene binnengebied van de museumtuin. In het verlengde van de oudbouw staat een nieuwe vleugel met een bakstenen gevel aan de waterzijde. Aan de tuinzijde staat een gevel die verspringt als een 'kamerscherm'. Een glazen verbindingsgang volgt de oorspronkelijke tuinmuur, biedt zicht op de beeldentuin en verbindt de nieuwe vleugel met een paviljoen. |
materiaal: natuursteen datering: 1768 Rijke ornamentale sculptuur aan de voorgevel in twee verticale vlakken over de eerste en tweede verdieping links en rechts op de ingangspartij en boven de deur, voorstellende wapentrofeeën: afhangende doeken met daarop loofwerk, leeuwekoppen, wapens en schild. In het fronton bevinden zich afbeeldingen die te maken hebben met overwinningen en verliezen op het slagveld: leeuwen, vlaggestokken, trommels, kanonnen en kanonskogels en in het midden een schild met een vergulde leeuw in reliëf erop. Op de daklijst aan weerszijden van het fronton en links en rechts op de uiteinden staan vier vrijstaande sculpturen, eveneens gerelateerd aan het slagveld: wapenrokken, helmen, een kanon en een zwaan. De sculptuur is vervaardigd door de meester steenhouwer/beeldhouwer George Elgin, uit Rotterdam. Het gebouw en de sculptuur is tot stand gekomen in 1768. Aanvankelijk kreeg de architect Pieter de Swart de opdracht het oude gouvernementsgebouw te verbouwen, doch dat bleek niet haalbaar gezien de bouwkundige toestand. Uiteindelijk werd het een nieuw gebouw in Louis XVI-stijl met ornamenten in dezelfde stijl. | 9 |
Zeven eeuwen historie komen samen in de wonderlijke opeenhoping van gebouwen tussen Verwersstraat, Beurdsestraat, De Mortel en Waterstraat. In het rijksmonument (sinds 1965) aan de Verwersstraat 41 is tegenwoordig het Noordbrabants Museum gehuisvest. Op de plaats van het museum richtten bogarden er in 1309 een klooster op. In 1585 kregen de zusters van Sint-Annenborch toestemming de gebouwen van het bogardenklooster te gebruiken. In 1609 vestigden zich jezuïeten in 's-Hertogenbosch. Zij kochten een fors aantal percelen in en rond de Verwersstraat. Zo ontstond in 1615 een groot jezuïetencollege, inclusief klaslokalen, tuinen en kerk voor de honderden studenten. Na de inname van de stad in 1629 door Frederik Hendrik legde de Staten-Generaal beslag op het complex. Het werd uitgeroepen tot residentie van de militaire gouverneur van 's-Hertogenbosch, bekend onder de naam Gouvernementspaleis of kortweg Gouvernement. Tussen 1767 en 1770 werd onder leiding van de hofarchitect Pieter de Swart het complex drastisch verbouwd. De natuurstenen voorgevel vertoont vroege kenmerken van de klassiek georiënteerde Lodewijk XVI-stijl: rijke, ornamentele sculptuur in twee verticale vlakken (lisenen en wapentrofeeën). In het fronton bevinden zich afbeeldingen die verwijzen naar overwinningen en verliezen op het slagveld. Aan weerszijden van het fronton staan vier vrijstaande sculpturen, eveneens gerelateerd aan het slagveld. Het interieur heeft elementen van de voor die tijd gangbare Lodewijk XV-vormgeving (rococo). In de Franse Tijd werd het Gouvernement in 1794 ingericht als militair ziekenhuis. Twee jaar lang droeg het gebouw de naam 'Hospitaal der Nationale Overwinningen'. In 1796 verloor het pand definitief zijn militaire functie. Het Gouvernement werd in gebruik genomen als zetel van het provinciaal bestuur en ambtswoning van de Commissaris van de Koning(in). De voormalige kloosterkerk van de jezuïeten werd herbouwd tot Statenzaal. De Brabantse commissaris woonde tot 1983 in het Gouvernementspaleis. In de jaren tachtig werd geopperd het gebouw een museale functie te geven. In 1985 ging de architect Wim Quist aan het tekenen. Deze voormalige Rijksbouwmeester had zich al bewezen met zijn ontwerpen voor het Kröller-Muller Museum (Otterlo), Museon (Den Haag)en Maritiem Museum (Rotterdam). Voor het Noordbrabants Museum (NbM) ontwierp Quist twee nieuwbouwvleugels, waarin de historische afdeling, expositieruimtes en depots werden ondergebracht. In 1987 betrok het NbM het monumentale complex. In 2013 onderging het museum, samen met het Stedelijk Museum 's-Hertogenbosch, een omvangrijke herindeling en uitbreiding tot Museumkwartier. | 5 |
Gouvernementsgebouw"Jesuïtenklooster", tot het jaar 1629. Daarna verblijf van den gouverneur der stad. De monumentale hardsteenen gevel is aangebracht door W.L. Landgraaf van Hessen-Philipsthal. | 68 |
Ten Oosten der Waterstraat, aan den anderen hoek der Ververstraat, staat het huis, oudtijds genaamd het Fortuin,
| 215 |
waarin in 1583 de broodbakker Antonius woonde en dat ook nu nog eene broodbakkerij is; hiernaast staat Oostwaarts het huis, genaamd de Kleine Ketel, dat de erfgenamen van den chirurgijn Peter van Borchworm genaamd Droochman 28 September 1583 (Reg. n°. 239 f. 215) verkochten aan heer Petrus, priester, zoon van Jan Leyten; 12 December 1601 werd dit huis, dat toen eene bierbrouwerij was en verkocht was door Lambrecht, zoon van Boudewijn Peymans, als man van Francyntken, dochter van Gregoris van der Meer Dirckszn. en wed. van Ard. van Werden, genaast door Maria, dochter van Reinier van der Meer Dirckszn. (Reg. n°. 267 f. 52 vso) en 29 December 1749 (Reg. n°. 565 f. 162 vso) werd het aan den Bosschen chirurgijn Pieter Chabot verkocht door mr. Antonius van der Vliert, woonachtig te Brugge, als erfgenaam zijner ouders Anthony van der Vliert en Johanna Elisabeth van Beughem, de dochter van Johan en Johanna van Susteren, die weder de dochter was van den bierbrouwer Henrick Franszn. van Susteren, (welke dit huis in 1638, toen het nog eene bierbrouwerij was, gekocht had) en Elysabeth van Zutphen. Naast laatstgemeld huis staat het Gouvernementshuis.
Zooals blijkt uit den Inventaris der oorkonden, afkomstig van het Jezuieten-collegie te den Bosch, bewerkt door mr. A.C. Bondam, was het vroegere Gouvernementshuis, op de plaats waarvan het tegenwoordige Gouvernementshuis staat, een deel van het voormalig Jezuitencollege van den Bosch, dat met zijne tuinen op zijne beurt was gekomen in de plaats van verscheidene gebouwen en erven, die stonden en lagen langs de Mortelstraat en de Waterstraat, alsmede langs de Ververstraat. Volgens de delineatio collegii Silvae Ducensis, welke zich achter gezegd werk van mr. Bondam bevindt, besloeg dat college de geheele oppervlakte, die gelegen is tusschen de gezegde straten tot aan het Oud Bogardenstraatje, dit straatje gedacht door te loopen tot aan de Mortelstraat; deze delineatio kan evenwel niet juist zijn voor wat een viertal huizen betreft die langs de Ververstraat stonden.
| 216 |
De gebouwen en erven, gelegen langs de Mortelstraat en de tegenwoordige Waterstraat, waarvoor het Jezuitencollege in de plaats kwam, heb ik hiervoren reeds zooveel mogelijk onder hoofdstuk II p. 60 en vlgd. vermeld.
Die langs de Ververstraat waren de zooeven vermelde huizen het Fortuin en de Kleine Ketel, welke echter niet het eigendom der Jezuiten waren, maar waarschijnlijk een tijd lang aan hen verhuurd zullen zijn geweest, alsmede de huizen de Groote Ketel, de Pauw en de Cluyt.
Over het huis de Groote Ketel vermeldt van Heurn in zijne Historie I p. 336 het volgende: „Een zware brand ontstak op 13 Juny 1463 in de Ververstraat in zeker huis, daar de Groote Ketel uithing, thans de stallinge der wagt van den Bevelhebber der stad, hetwelk in dien tijd een lakenverver bewoonde. Naar myne gedagten zijn daardoor alle de huizen in de Ververstraat van het huis de Ketel af marktwaards aan, in de Kolper- en Ridderstraaten, nevens die Agter het Wild Varken, een gedeelte van de Vugterstraat, de Snel- en Minderbroederstraaten met een gedeelte van de huizingen op de Groote en Pensmarkten, het Stadhuis en het Minderbroedersklooster in de assche gelegd. Wat er van zy, ik vinde aangetekend, dat er vier duizend huizen verteerd zijn en dat de schade op vijf tonnen schats gewaardeerd werd. Het grootste verlies was egter dat van het Stadhuis, omdat alle de stadspapieren en boeken, waarin zeer veel lieden belang hadden, daardoor verteerd werden”.
Arnd Janszn van Gameren, lakenverwer, kocht in 1510 (Reg. n°. 105 f. 269) van Henrick Sprengel Laurenszn het huis de Groote Ketel, (waarvan de Kleine Ketel toen wel een deel zal hebben uitgemaakt); het stond alstoen tusschen dat van Goijart Mei ..., pistor, ex uno en dat van Henrick Sprenghel van Gheel, lakenverwer, ex alio; hij kocht daarbij nog eenige huisjes, staande bij het water in de straat, waardoor men gaat, zooals het in gezegde akte heet, naar de Lombardbrug. Arnd van Gameren voornoemd had tot echtgenoote Marye, dochter van
| 217 |
Goyart Sterck, die na zijnen dood hertrouwde met Gerard van Berckel Janszn en dezen de navolgende kinderen schonk: Jan, Goijart en Ermgard; zij erfden 2/5 in het huis de Groote Ketel van hunne moeder. Den 3 Juli 1591 (Reg. n°. 246 f. 489) bekwam Goijard Francken Aerdszn 1) dat huis, (hetwelk toen gezegd werd te zijn huis, erf, tuin en achterhuis, zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze), bij ruil, door hem aangegaan met zijnen broeder heer en mr. Henrick Francken, priester en kanonik der kerk van St. Jan Ev. te den Bosch, en den 28 Januari 1606 (Reg. n°. 302 f. 159) verkocht hij het aan den messenmaker Jan, zoon van Cornelis Adriaanszn; deze verkocht 20 October 1610 (Reg. n°. 310 f. 657) dit huis aan den boekverkooper Jan Scheffer den oude, een man, die, zooals uit andere schepenakten blijkt, destijds op zijnen naam huizen voor de Bossche Jezuiten kocht; dezen richtten daarop, zooals uit voorzegde delineatio blijkt, dit huis in tot een deel van hun college. Het naast dat huis Oude Diezewaarts staand huis was de Pauw; hierover komt in eene Bossche Schepenakte van 3 Augustus 1521 (Reg. n°. 119 f. 145 vso) het volgende voor: Jan Arnoldszn Naetz verkoopt aan Frans Arndszn Paeuweter een huis met erf, dat voorheen was van Jan Kepken en toen stond tusschen het huis van Willem, zoon van Willem Arnoldszn Tielkinus ex uno en dat van Petrus Janszn, bierbrouwer, ex alio; het was door Luytgardis, dochter van Daniel, den zoon van Thomas, den zoon van Jan van der Donck, met toestemming van Henrick IJewanszn, priester, en Rutger van Meyensvoert, in hunne hoedanigheid van voogden over haar, alsmede door Henrick, zoon van Heymeric Zybertszn, als man van Margaretha, dochter van genoemden Thomas, later verkocht geworden aan genoemden Naetz en het was nu huis, erf, plaats en achterhuis, staande tusschen het huis van mr. Arnold van der Cluyten ex uno en dat van Arnd van Gameren, verwer, ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze.
| 218 |
Van voornoemden Paeuweter zal dit huis den naam van de Pauw gekregen hebben.
Zijn broeder heer Dominicus Paeuweter, priester, kocht dit huis 25 Februari 1547 bij gerechtelijke uitwinning, waarna hij het 4 October 1553 (Reg. n°. 190 f. 4) aan zijnen anderen broeder Mathijs Paeuweter verkocht. Diens weduwe Elisabeth, dochter van Jacob Corneliszn., verkocht het in 1583 aan Cornelis, die de zoon was van Henrick van den Leemputte en blijkens mr. A.C. Bondam l.c. p. 45, de echtgenoot van Catharina, dochter van genoemden Mathijs Arndszn. Paeuweter; hij verkocht dit huis op zijne beurt 10 Februari 1621 (Reg. n°. 357 f. 203) aan Arnd Peterszn. van Hees, secretaris der stad den Bosch, die het zeker ook voor de Jezuiten van die stad, al was het ook op zijnen naam, zal hebben gekocht; zij maakten blijkens meergezegde delineatio van dit huis het externaat van hun college.
Naast dat huis stond ook Oude Diezewaarts het huis de Cluyt, dat Elisabeth, dochter van Zeger van der Goederheyl, 8 Mei 1504, - als wanneer het gezegd werd te zijn een steenen huis, erf, plaats en twee achterhuizen, toebehoorende aan Arnd Monicx en staande in de Kolperstraat tusschen het Convent der Bogarden ex uno en dat van Christina weduwe van Hedel en hare kinderen ex alio en strekkende het zich achterwaarts uit tot aan de Dieze - verkocht aan mr. Arnd van der Cluyt, aan wien het daarna zijnen naam zal hebben ontleend. Diens vrouw was Hillegond, dochter van Willem Donck, die hem deze kinderen schonk: Dirck, priester; Margaretha; Johanna, echtgenoote van Jan Pels Janszn.; Catharina, huisvrouw van Arnd Knaepen, (die bij haar verwekte deze kinderen: Arnd en Dirck, priesters, en Geertruid); eerstbedoelde kinderen, met uitzondering van Catharina, voor wie bij plaatsvervulling optraden hare kinderen, verkochten dit huis 19 Juni 1506 (Reg. n°. 100 f. 374) aan hunne moeder Hillegond Donck, toen zij reeds weduwe van haren genoemden man was.
De executeurs van haar testament, alsmede Henrick Donck, zoon van Henrick Willemszn, deze voor zich en voor zijne
| 219 |
kinderen; Catharina, dochter van Jacob Donck 2), zoon van Henrick Willemszn.; Henrick, Jacob en Catharina, kinderen van Henrick Donck, zoon van Jacob voornoemd; Willem, zoon van Peter Raeszn. als man van Geertruid, dochter van Willem Donck, zoon van Henrick Willemszn., deze ook voor zich en voor zijne vrouw en zijne kinderen; Henrick Potteye, zoon van wijlen Goyart en Baetken, dochter van Henrick Donck, den zoon van genoemden Willem Donck, ook voor zich en zijne kinderen, alsmede voor Wouter, broeder van genoemde Baetken en diens kinderen; mr. Cornelis, Mathijs, Baetken, Goyard, Willem en Margriet, kinderen van Willem Coelborner en Willemken, de dochter van genoemden Goyart Potteye, verkochten 8 April 1529 (Reg. n°. 136 f. 130) dit huis aan Johanna Bolcx Woutersdochter, weduwe van Jor. Jan van Erp Janszn. Laastgenoemde echtelieden hadden eene dochter Johanna van Erp, die huwde met Walraaf van Erp, ridder, heer van Erp en Vechel en raad van den Bosch, gestorven 27 Mei 1548; zij schonk hem een zoon, die ook Walraaf heette en eveneens heer van Erp en Vechel was; deze erfde het huis de Cluyt, waarin hij wel kosteloos zal hebben opgenomen de nonnen van het te Rosmalen gestaan hebbend klooster St. Annenborch, toen zij dat klooster omstreeks het jaar 1572 moesten verlaten, omdat de Hervormingsgezinden het in brand hadden gestoken en zij daarom elders eene schuilplaats moesten zoeken. Gezegd klooster was in het laatst der 15 eeuw op het erf van het te Rosmalen gestaan hebbend kasteel Rodenborch gesticht 3) door Arnoldus, zoon van Petrus Michiels, kanonik te Bergeik en Jan van Baexen Wolterszn. 4); nadat de nonnen het hadden verlaten is het eene bouwhoeve geworden, die door de Jezuiten van den Bosch krachtens consent van den Bisschop aldaar van den 28 Februari 1613 werd genaast. Dezen verkochten
| 220 |
ze 6 September 1629 (Reg. n°. 365 f. 378), denkelijk maar in schijn, aan Adriaan Herings Willemszn, koopman te den Bosch. De nonnen van St. Annenborch bleven in het huis de Cluyt tot het jaar 1588, als wanneer zij krachtens Pauselijk bevel het daarnaast staand klooster der Bogarden betrokken, dat toen bijna geheel was uitgestorven. Laatstgenoemde Walraaf van Erp huwde in eersten echt Catharina van Brecht, dochter van Jan, heer van Hagoort, hoog- en laagschout der stad en meierij van den Bosch, en Elisabeth van Hunenberch, en verwekte bij haar deze kinderen: Walraaf, Jan en Goyart. Den 8 Januari 1585 deed hij aan a. Jacob van Brecht, ridder, zoon van genoemden schout; b. Jor. Gooswijn van Brecht, diens broeder, voorschepen en president van den Bosch; c. heer Arnd van Eyndhouts, persoon van Oisterwijk en zoon van Jor. Adriaan, raad van den Bosch; en d. Jor. Willem van Erp, zoon van zal. Jor. Jan van Erp, allen als zijnde vier van de naaste vrienden van hem en zijne kinderen, afstand van den tocht van het huis de Cluyt ten behoeve van die kinderen, waarop genoemde vrienden hem dat huis verkochten (Reg. n°. 230 f. 175). Het was in eene Bossche schepenakte van het jaar te voren aldus omschreven: huysingen. erven, hoven, timmeragien daerop staende, gelegen in Shertogenbossche in de straet, genoempt de Verwerstraet, gemeynlicken genoempt In den Cluyt, tusschen eene poorte ofte doorganck aldaer, behorende tot den Convente van Bogarden aldaer gelegen aen d'een syde ende tusschen huys ende erve, genoempt de Pauwe, aen d'ander syde. Voornoemde kinderen, van wie Johan toen domheer te Luik was, verkochten 10 Juli 1610 dat huis, hetwelk toen omschreven werd als: een steenen huysinge, erve ende hoff, genoempt de Cluyt, staande in de Ververstraat tusschen het erf, eertijds van het Convent van de Bogarden, nu de Annenborch genoemd, ex uno en het erf, eertijds van Christina van Hedel, nu van Cornelis van den Leemput, ex alio, en strekkende het zich achterwaarts uit tot aan de Dieze, aan Guilliam van Henxthem genaamd
| 221 |
van Delft (Reg. n°. 251 f. 470 vso) Hij droeg het 28 September 1613 over (Reg. n°. 365 f. 378) aan de Jezuiten van den Bosch, van wie in November 1609 reeds vijf hunner, zijnde drie priesters, een novice en een broeder, daarin hunnen intrek hadden genomen, daartoe in staat gesteld door Aleydis Thomae, die waarschijnlijk huurster van dit huis was en door den priester Joannes Pelgrom, welke bij die Jezuiten novice was was geworden, overgehaald was om hun in dat huis eene verblijfplaats te verstrekken. Dezen hebben daarna ook van dit huis de area scholarum, poesis en rhetorica van hun college gemaakt. Naast laatstgezegd huis liep, zooals hiervoren reeds is gebleken, de gang met poort, die leidde eerst tot het klooster der Bogarden, waarin de nonnen van St. Annenborch in 1588 haren intrek namen en, daarna, nadat het college der Jezuiten was opgericht, naar hun klooster en kerk. Het klooster der Bogarden stond aan het einde van dien gang, doch aan de overzijde der Dieze en wel achter de huizen der Ververstraat, thans genummerd 45 en 47; deszelfs kerk stond ongeveer ter plaatse waar zich thans de tuinkamer van het Gouvernementshuis bevindt; toen in het jaar 1895 voor de fondadamenten daarvan werd gegraven, kwamen oude stukken muur en daar tusschen verscheidene menschelijke geraamten te voorschijn, waaruit kan worden afgeleid, dat de kloosterlingen van het Bogardenklooster in die kerk begraven zijn. De nonnen van St. Annenborch verkochten dat klooster in 1609 aan de Bossche Jezuieten, waarna de meesten harer naar Soeterbeek vertrokken; de Jezuiten braken daarop dat klooster grootendeels af, maar lieten de kerk er van in stand.
Zoo kwamen de Jezuiten achtereenvolgens, op de huizen het Fortuin en de Kleine Ketel na, die zij evenwel ten gebruike zullen hebben gehad, in het bezit van al de huizen en erven, die lagen tusschen de Verver-, de Mortel- en de Waterstraat en tusschen de huizen, thans genummerd Ververstraat 45 en 47, die zij ook wel in gebruik zullen heb-
| 222 |
ben gehad, althans dit kan uit de delineatio worden opgemaakt. Zij waren in 1609 door toedoen van Aartshertog Albert van Oostenrijk in den Bosch gekomen, omdat, zoo had hij den 9 October van dat jaar aan de Kwartierschouten der Meierij van den Bosch geschreven, hij het, zoowel tot bewaring van den Katholieken godsdienst als tot de onderrichting der jeugd, noodig oordeelde, dat er in die stad een college van Jezuiten werd opgericht; hij schreef hun daarbij nog, dat, vermits hij vermeende dat zoodanig college niet alleen zou zijn in het belang van de gemeente den Bosch maar ook van dat van het omliggende platte land, hij verlangde, dat de Meierij van den Bosch naar verhouding harer draagkracht zoude bijdragen in de kosten van de tot standbrenging van een zoodanig college; en hij verzocht hun voorts om met den Gouverneur der stad den Bosch (Van Grobbendonck) en hare Regeering overleg te plegen over de wijze waarop het best de middelen tot oprichting en instandhouding van het College zouden kunnen gevonden worden. De Kwartierschouten der Meierij hebben daarop den 20 April 1610 hierover met den Gouverneur der stad den Bosch en eenige gemachtigden harer Regeering een onderhoud gehad, waarvan het resultaat was, dat deze laatsten aan de Kwartierschouten voorsloegen, dat de Meierij drie jaren lang tot voorschreven doel jaarlijks f 16000 zoude geven, hetgeen de Kwartierschouten beloofden aan de Kwartiersvergaderingen te zullen voorstellen; van hare besluiten hierover zouden zij hun verslag doen; de Regeering der stad machtigde daarop nog op dienzelfden dag zeven leden uit haar midden, alsmede den pensionaris Reys, om ook wat voor de oprichting van het Jezuitencollege te doen. Zooals wij hiervoren reeds zagen, waren de Jezuiten al in 1609 in den Bosch gekomen; zij waren begonnen metten getale van vijf, zijnde de voornoemde drie priesters, novice en broeder, op den 5 Juni van dat jaar hun intrek te nemen in het toenmalig Bisschoppelijk paleis in de Hinthamerstraat, alwaar bisschop Masius hen herbergde totdat zij, als gezegd,
| 223 |
in November van dat jaar het huis de Cluyt betrokken. Dit huis, alsmede het voormalig klooster der Bogarden en de gebouwen en erven langs de Water en Mortelstraat, die door hen waren aangekocht, richtten zij vervolgens tot hun college in; daarmede maakten zij zooveel spoed, dat het reeds in October 1610 kon worden geopend. Het had toen nog niet zijne volle uitgestrektheid, want in 1621 moesten de Jezuiten daarbij nog het huis de Pauw aankoopen; de stad den Bosch gaf hun daartoe, zooals hieronder zal worden vermeld, geldelijken steun. Uit de rekeningen dier stad blijkt, dat hare Regeering bovendien jaarlijks fl. 1200 tot onderstand van het Jezuitencollege verstrekte; ten opzichte daarvan bepaalde zij in 1617, dat die onderstand met fl 19200 zoude kunnen worden afgelost. Toen de Jezuiten in 1614 besloten voor hun College eene nieuwe kerk te bouwen 5), gaf de Regeering van den Bosch hun daarvoor in het jaar 1615 ook nog fl 1000 en het volgend jaar, op het sterk aandringen van den Gouverneur van Grobbendonck, bovendien fl 3000 subsidie. In de volgende jaren gaf de Regeering van den Bosch aan de Jezuiten aldaar nog meer subsidies, o.a. in 1621 en 22 fl 1835 tot voltooiing van hun College, in laatstgezegd jaar nog fl 250 om daarvoor o.a. een glasraam, met het stadswapen er in, boven den ingang van hun College te plaatsen en in 1623 fl 1570 tot betaling van het huis de Pauw en fl 450 tot het bouwen van een nieuw schoollokaal, enz., zoodat de stad den Bosch voor het Jezuiten College gedurende de 19 jaren, dat het aldaar gevestigd was, in het geheel fl 30465.- bijdroeg.
De gebouwen van dit College waren zoo groot dat zij 800 studenten konden herbergen. Daartoe behoorden ook nog eenige tuinen, waarvan er een een dierentuin was; de grond van die tuinen bestond voor een deel uit kleiaarde, die de Jezuiten uit de Bommelerwaard hadden doen komen.
| 224 |
De ingang van het College was in de Ververstraat.
Toen de Bossche Jezuiten bij het beleg van den Bosch in 1629 inzagen, dat die stad zich weldra aan Prins Frederik Hendrik zou moeten overgeven en dat alsdan alle hunne aldaar gelegen bezittingen ten behoeve van den Staat zonden worden verbeurd verklaard, hebben zij getracht daarvan voor zich te behouden wat nog mogelijk was door die goederen te verkoopen aan vertrouwde personen, aan wie zij wel zullen hebben medegedeeld wat er mede gedaan moest worden.
Van daar dat den 6 September 1629, dus kort vóór de inneming van den Bosch, de Jezuiten dier stad, gerepresenteerd door d'eerweerdige heere pater Gualterus clericus presbyter ende tegenwoirdige rectoir van den collegium der societeyt Jhesu binnen dese stadt, gemachticht door crachte der machte hem by den Eerweerdigsten Heere pater Mutius Vitellescus, Generael der voors. societeyt, binnen de stadt van Roomen residerende, gegeven ende verleendt, verkochten:
aan mr. Johan van der Ven, raad van den Bosch, huysingen, erven, hoven, nyeuwe timmeragien ende structuren, soo ende in sulcker vuegen deselve tegenwoirdelijck by den Patres van deselve Collegie worden bewoont ende gebruyckt, gestaen ende gelegen ter plaetse, genoempt over de Loeffsbrugge; een huis, staande in de Mortelstraat achter den tuin van het Jezuitencollege; twee huizen of woningen staande op den hoek van deze straat (en de Waterstraat) en twee huizen of woningen, staande in de Mortelstraat tegenover het huis van mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot, zijnde alzoo al hunne bezittingen, gelegen aan de overzijde der Dieze tusschen de Waterstraat, de Mortelstraat, enz (Reg. n°. 365 f. 375 en vlgd.);
aan Cornelis, zoon van Jan Corneliszn. den vellenblooter, het huis de Groote Ketel, afkomstig van Jan, zoon van Cornelis Adriaanszn, messenmaker, staande tusschen het huis de Pauw, ook aan het College der Jezuiten toebehoorende, ex uno en het huis de Kleine Ketel, toebehoorende aan Jan, zoon van Peter Abels, ex alio, zoomede eene andere huysinge,
| 225 |
erve, ledige plaetse off hoff, geleyen in de Verwerstraet, gemeynlick geheyten de Cluyt, staande tusschen het huis de Pauw voormeld ex uno en tusschen het erf van mr. Robbert van Voorn, schepen van den Bosch 6), eene poorte oft inganck nae den convent van den Annenborch tussen beyde liggende, ex alio, door Guilliam van Delft alias van Henxtum van de erfgenamen van Jor. Walraaf van Erp gekocht en op 28 September 1613 aan het College der Jezuiten getransporteerd. (Reg. n°. 365 f 378); en
aan mr. Theodore van Asperen, als man van Maria, eenige dochter van Arnd van Hees, den secretaris van den Bosch, liet huis de Pauw (Reg. no. 365 f. 378).
Al deze verkoopingen hadden geen gevolg, omdat de Raad van State na de inneming van den Bosch in 1629 ze slechts als schijnkoopen beschouwde en daarom al de bezittingen, die de Jezuiten in den Bosch hadden, ten behoeve van den Staat verbeurd verklaarde zonder dat het blijkt, dat de koopers dier goederen er tegen in verzet kwamen, wel blijkt dit van de Jezuiten zelven.
Zooals op te maken valt, o.a. uit eene rekening van den Rentmeester der geestelijke goederen van den Bosch van 1677, is na de inneming van den Bosch in 1629 het klooster van de Jezuiten zelven, dat tegenover de Ververstraat, aan de overzijde van de Dieze stond, door den Raad van State aan den Gouverneur van die stad tot woning gegeven, alsook het huis de Groote Ketel en twee dobbelde huyskens, anders vier woningen onder twee dacken, staende in de Mortel achter den Hoff van 't voors. clooster; de huysinge genoemt de Pauw, staende in de Verwerstraet werd door ordre van Haer Ed. Mogende tot een corps de garde gemaeckt voor den Gou-
| 226 |
verneur, alsook 't huys, genoemt de Cluyt. De woningen, die stonden ter plaatse, waar thans het Rijksarchief staat, zullen aan particulieren zijn verkocht geworden, als die ooit het eigendom van de Bossche Jezuiten zouden geweest zijn, want zij kunnen die even goed, als zulks met de huizen het Fortuin en de Kleine Ketel het geval zal zijn geweest, slechts in gebruik hebben gehad en die alleen daarom op de delineatio, als behoorende tot het Jezuitencollege, zijn vermeld geworden.
In de jaren 1768 en '69 zijn op last van den Staat het eigenlijk klooster der Jezuiten, een deel van de daartoe behoorende kerk en de huizen de Groote Ketel, de Pauw en de Cluyt geheel afgebroken en toen daarvoor in de plaats gekomen: het tegenwoordig plein van het Gouvernementshuis met de ter zijde daarvan rechts staande paardenstal en links staand wachthuis voor officieren en de militaire wacht, zoomede het Gouvernementshuis zelf, dat geheel aan de overzijde der Dieze gebouwd werd; dit huis is alstoen aan de zijde der Ververstraat versierd met den fraaien hardsteenen gevel, die er nu nog voor staat, terwijl de gewezen kloosterkerk der Jezuiten, voor zooverre die niet was afgebroken, alstoen herschapen werd in eene groote receptiezaal (de latere Statenzaal). Zooals uit de Beschrijving van Van Heurn blijkt, liet men bij deze verbouwing de gewezen kerk der Bogarden in stand; hij deelt daarover nog mede, dat zij denkelijk door de nonnen van St. Annenborch was vergroot geworden, omdat aan dat deel daarvan, hetwelk tegen het oudste gedeelte dezer kerk was gebouwd, duidelijk te zien was, dat het voor nonnen werd gebouwd. Nergens heb ik kunnen vinden wanneer deze kerk is gesloopt geworden. Ter plaatse, waar zij stond, werd in 1895 het nieuwste gedeelte van het Gouvernementshuis gebouwd.
De Gouverneurs, die vanaf 1629 tot aan den val van de Republiek der Vereenigde Nederlanden eerst in het voormalig Jezuitenklooster en later in het daarvoor in de plaats gebouwd Gouvernementshuis hun verblijf hielden, waren niet, zooals de nog later aldaar geresideerd hebbende Gouverneurs, belast met
| 227 |
het hoogste administratief gezag over de provincie Noordbrabant; hun was alleen opgedragen het opperste militair gezag over de vesting den Bosch en de daaronder behoorende forten; en zoo gebeurde het, dat zij de sleutels van de poorten dier stad bewaarden en het wachtwoord uitgaven. Bij het capitulatieverdrag van den Bosch van 1629 was bedongen in art. XXIV: item, dat over dese stadt genen andere Gouverneur nog substituyt van dien en sal worden gestelt dan eenen van den huyse van Nassau ofte andere Nederlandsche Heeren ofte andere Nederlandsche Heeren afte Landtsaten. Hoewel de Regeering van den Bosch, telkenmale als een Gouverneur was overleden, op het nakomen van dit artikel aandrong, hebben de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden het bijna nooit nageleefd.
Zoodra een der voorbedoelde Gouverneurs in de stad den Bosch kwam, werd hij door hare Regeering verwelkomd, soms door al hare Schepenen, doch meestal door slechts zes hunner. Bij die gelegenheid ontving hij een geschenk in geld zoo van de Regeering dier stad als van de Meierij van den Bosch, totdat de Staten-Generaal 14 Juni 1746 bepaalden, dat zulks niet meer mocht geschieden vóór en aleer zij het bedrag der verwelkomsgiften zouden hebben vastgesteld.
Van 's Landswege ontving de Gouverneur van den Bosch jaarlijks, behalve de vrije woning, fl 5000 traktement, waarbij nog kwamen de fl 1500, die de stad den Bosch hem jaarlijks onder den naam van recognitie ter onderhoudinge van de goede vriendschap gaf; Van Heurn meende ook nog te weten, dat de Meierij van den Bosch hem jaarlijks bovendien f 5000 traktement gaf.
De Gouverneurs, die over den Bosch van af 1629-1795 gesteld waren, waren de volgende: 7)
| 228 |
1°. in 1629 Johan Wolphard van Brederode, keer van Cloetingen, Haaften, Herwijnen, eerst groot-artilleriemeester, daarna veldmaarschalk, huwde: 1°. Anna, dochter van Johan Graaf van Nassau (broeder van Graaf Willem Lodewijk, eersten stadhouder van Friesland uit het Huis van Nassau) en Magdalena Gravin van Waldeck-Wildungen; 2°. Louisa Christina van Solms; hij overleed op den huize Petershem bij Maastricht 3 September 1655. Zijn zoon uit het eerste huwelijk, Wolphard van Brederode, stierf ongehuwd 21 Juli 1679 en werd als laatste mansoir van zijn geslacht met zijn wapen te Vianen begraven.
2°. Johan van Wijnbergen, heer van Horssen en Oldenaller, eerst kolonel en kommandant van Rijnberk, daarna gouverneur van Sluys en vervolgens sedert 1655 gouverneur van den Bosch; hij was zoon van Sybert en Woltera van Brienen en huwde met Cornelia van Welderen, die hem geene kinderen schonk; hij stierf te Nijmegen 1658 en werd in het hoogkoor der St. Janskerk van den Bosch begraven onder eene grafzerk, die thans op zijde van dat koor ligt.
3°. Louys van Nassau, heer van de Lecq, Beverweerd en Odyk, (bastaard van Prins Maurits van Oranje), generaal van het voetvolk der Vereenigde Nederlanden, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1658 en overleden 28 Februari 1665.
4°. Henri Charles de la Trémoïlle, prins van Tarente
| 229 |
en Talmond, hertog van Thouars, pair van Frankrijk, ridder in de orde van den Kouseband, generaal der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden 8), zoon van Henri de la Tremoïlle, hertog van Thouars (den kleinzoon van prins Willem den Zwijger) en Maria de la Tour d'Auvergne; benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1665, legde hij in 1670 die waardigheid neder omdat hij toen tot het Katholiek geloof overging 9). Zijne vrouw was Emilia, landgravin van Hessen-Cassel, die hem o.a. schonk eene dochter Anna Maria Sylvia Brabantina, welke 29 Juni 1666 plechtig in de St. Janskerk werd gedoopt 10). 5°. John Kirckpatrick, heer van Poederoyen, sergeant-majoor en kolonel, benoemd tot gouverneur van den Bosch 1670, stierf 27 Mei 1681 en werd te Poederoijen begraven.
6°. Walraad Graaf van Nassau-Usingen, 1688 door keizer Leopold I in den vorstenstand verheven, veldmaarschalk der Vereenigde Nederlanden, eerst gouverneur van Bergen op Zoom en daarna sedert 1681 gouverneur van den Bosch; hij huwde 1°. 1678 Catharina rijksgravin van Croy-Roeux, overleden te Frankfort a/Main 20 Mei 1686; 2°. 1688 Magdalena Elisabeth vorstin van Löwenstein-Wertheim. Den 17 October 1702 stierf hij te Roermond en werd te Meurs begraven, terwijl zijn rouwbord met wapen in het hoogkoor der St. Janskerk van den Bosch werd opgehangen.
7°. Jacob van Wassenaer, heer van Obdam, enz., door den Keurvorst van de Paltz in den gravenstand verheven, ridder in de orde van den Oliphant, generaal der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1703 en overleden 24 Mei 1714. Zijne vrouw was Adriana van Raesfeld, erfdochter van Twickel.
8°. Claude graaf van Tserclaes-Tilly, generaal der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1714, bleef dit tot 1718, als wanneer hij
| 230 |
werd aangesteld tot gouverneur van Maastricht; hij overleed aldaar 10 April 1723 en werd evenals zijne vrouw in de St. Servaaskerk aldaar begraven. 9°. Arnold Joost van Keppel, graaf van Albemarle, markgraaf van Bury, baron van Ashfort, heer van Voorst, ridder in de orde van den Kouseband, generaal der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, werd in 1718 benoemd tot gouverneur van den Bosch, maar stierf reeds 30 Mei van dat jaar; zijne vrouw was Geertruid van der Duyn.
10°. Reinhardt Vincent graaf van Hompesch, heer van Stevensweert, Ohé en Laak, generaal der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1718 en overleden in 1733.
ll°. Jan Theodoor van Friesheim, generaal der Infanterie der Vereenigde Nederlanden en bevelhebber van Heusden; benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1733, overleed hij aldaar reeds in datzelfde jaar en werd in het koor der Hervormde Kerk te Heusden begraven onder eene prachtige graftombe, die hij door den beroemden Haagschen beeldhouwer Xaverye had doen vervaardigen.
12°. Anthoni Gunther Prins van Holstein-Beck, generaal der Infanterie der Vereenigde Nederlanden en gouverneur van Yperen; hij werd in 1733 benoemd tot gouverneur van den Bosch en overleed in 1744; hij werd aldaar in de Luthersche kerk volgens zijnen wensch zonder eenige plechtigheid begraven. Tijdens dat hij gouverneur van den Bosch was, brak in den nacht van 21 op 22 Maart 1744, daags nadat hij de Aartshertogin Maria Anna en haren gemaal Karel Prins van Lotharingen bij zich, hoewel te vergeefs, op bezoek verwacht had, in het Gouvernementshuis aldaar een felle brand uit; hij deed zich toen van zijn bed helpen, en gaf, voor zoover hij kon, de noodige bevelen tot blussching van den brand, die spoedig gestuit werd 11).
| 231 |
13°. Frederik Jacob, Landgraaf van Hessen-Homburg, luitenant-generaal der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1744 en overleden in zijn rijk 1746; zijne vrouw was Christiana gravin van Nassau-Ottweiler.
14°. Rynhard van Reede, heer van Ginkel, generaal der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, envoyé bij het Hof van den koning van Pruisen, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1746, stierf te Berlijn in 1747.
15°. Johan Karel Smissaert, heer van Sandenburg, luitenant-generaal der Infanterie, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1747, overleed reeds 28 Augustus van dat jaar.
16°. Isaac baron van Cronström, heer van de Nemelaar, generaal der Infanterie der Vereenigde Nederlanden, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1747 en gestorven 30 Juli 1751 12); hij werd te Oisterwijk begraven in de toenmalige Protestantsche kerk in eene kapel ten N. van het koor onder eene zerk van blauwen steen, waarin in wit marmer ingelegd waren het wapen van hem en zijne vrouw Anna Elisabeth barones van Tuyll van Serooskerken. 17°. Lodewijk Ernst Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, bijgenaamd de Dikke Hertog, veldmaarschalk der Vereenigde Nederlanden, kolonel van de gardes te voet, benoemd tot gouverneur van den Bosch in 1751; in 1776, toen hij 25 jaren lang die waardigheid had bekleed, deed de Regeering van die stad een zilveren gedenkpenning ter gedachtenis van dat feit slaan, waarvan zij hem 25 stuks in goud in eene fraaie doos aanbood; den 14 October 1784 legde hij al zijne waardigheden neder en gaf hij daarvan kennis aan de Regeering van den Bosch; zij verzocht hem daarop een afscheidsbezoek te mogen brengen doch dat sloeg hij op eene beleefde wijze af; in den morgen van den 16e October daaraanvolgende ten half acht uren ver-
| 232 |
trok hij van den Bosch naar Aken en eenigen tijd later van daar naar Eisenach, alwaar hij 12 Mei 1788 overleed. Tijdens dat hij gouverneur van den Bosch was, bracht de stadhouder prins Willem V in 1766 aan die stad een bezoek, waarbij hij zijn intrek nam in het Gouvernementshuis 13), en werd dit gebouw en wel in 1768 en 1769 geheel verbouwd. 18°. Egidius van der Dussen, generaal-luitenant der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, benoemd tot gouverneur van den Bosch 2 November 1784 en overleden in den Haag 6 April 1791.
19°. Willem Landgraaf van Hessen-Philippsthal, generaal-luitenant der Cavalerie der Vereenigde Nederlanden, werd 20 April 1791 benoemd tot gouverneur van den Bosch. Hij was de laatste, welke deze waardigheid bekleedde, want toen hij den 12 October 1794 de stad den Bosch aan de Fransche Republikeinen onder Pichegru had moeten overgeven, verloor hij dat ambt en is dit sedert niet dien meer vervuld geworden. Zij toch, die na hem als gouverneurs in het gouvernementshuis zetelden, waren geene militaire, maar burgerlijke gezaghebbers; hun ambtsgebied bepaalde zich bovendien niet tot den Bosch alleen, maar strekte zich over de geheele provincie Noordbrabant uit.
De Fransche Republikeinen namen, toen zij in voormeld jaar den Bosch waren binnen getrokken, het Gouvernementshuis in hun bezit, waaraan zij alstoen den grootschen naam van Hôtel des Victoires françaises gaven; zij richtten het daarop in tot een hospitaal voor hunne zieke soldaten, van welke ertoen velen stierven 14).
In 1796 werd het Gouvernementshuis met uitzondering van deszelfs receptiezaal ingericht voor bureaux, eerst van het bestuur van Bataafsch Brabant, later van het Departement Brabant; de receptiezaal werd in dat jaar merkelijk verfraaid en tot de vergaderzaal van de representanten van het volk van Brabant bestemd 15). Zijn Bestuur zelf vergaderde in de bovenzaal van
| 233 |
de tegenwoordige woning van den Commissaris der Koningin, rechts van de trap. De verfraaing dier vergaderzaal bestond o.a. hierin, dat daarin opgehangen werden de wapens van het Departement Brabant; van 's Hertogenbosch, Breda, Bergen op Zoom, Steenbergen, Willemstad, Grave, de vier kwartieren van de Meierij, de Baronie van Breda, het Markiezaat van Bergen op Zoom, Dinteloord en het land van Cuyk; zij waren geschilderd door Quirinus van Amelsfoort, lid van het Gemeentebestuur van den Bosch en F. de Groot. Enkele jaren later werden van het Gouvernementshuis nog versierd de schoorsteen, die zich bevindt in de kamer rechts van de vestibule, met eene schilderij, voorstellende de bekende geschiedenis van Curius, het Sabijnsche goud versmadende en de schoorsteen, die staat in de kamer, welke zich achter de laastgemelde bevindt en na 1796 diende tot audientiekamer van de tijdelijke presidenten van het Bestuur van Brabant, met eene schilderij, voorstellende de godin Pallas, door eenige geniën omringd; beide schilderstukken waren van de hand van genoemden kunstschilder van Amelsfoort, die ze in 1803 vervaardigde; het eerste daarvan is later gekomen op het Bossche Stadhuis, alwaar het geplaatst werd in den schoorsteen der wethouderskamer, waaruit het thans weder is verwijderd om plaats te maken voor een schilderstuk, waarvoor het in de plaats was gesteld, omdat deze schilderij destijds aan de Katholieke meerderheid van den Bosschen Gemeenteraad mishaagde.
De tuin van het Gouvernementsgehuis werd in laatstgezegd jaar tot wandelplaats van het publiek opengesteld; deze was toen aangelegd als een Engelsche tuin en versierd met eenen ronden tempel, eene Chineesche brug over de Dieze, en verscheidene koepels, zitbanken en grasperken; na den Franschen tijd werd die weder voor het publiek gesloten.
Toen Noordbrabant in 1810 bij het Fransche Keizerrijk was ingelijfd, werd het Gouvernementshuis ingericht tot woning en bureaux van den Franschen Prefect; het kreeg daarvan den naam van Hôtel de la Préfecture. De Fransche Prefect,
| 234 |
die er alstoen zijn intrek innam, was Fremin de Beaumont, baron de l'Empire; zijne prefectuur heette die van het Departement des Bouches du Rhin. Keizer Napoleon I was in dat gebouw in 1810 zijn gast, toen deze in dat jaar aan den Bosch een bezoek bracht 16). Genoemde Prefect gaf daarin telken jare op St. Napoleonsdag (15 Augustus) een avondfeest; hij scheen bij de Bossche burgerij nog al in den smaak te vallen, want toen hij op 6 December 1811 jarig was, zong een koor van Bossche meisjes, geheel in het wit gekleed en hebbende in de handen guirlandes van bloemen en bouquetten, hem met muziekbegeleiding een lied toe, terwijl in den avond van dien dag de voornaamste ingezetenen van den Bosch en de officieren, die daar toen in garnizoen lagen, hem een bal aanboden. Natuurlijk was met den val van het eerste Fransche Keizerrijk het ook met de prefectuur van Fremin de Beaumont gedaan. In zijne plaats kwam toen 20 April 1814, nadat Noordbrabant te voren drie maanden lang door twee Commissarissen-generaal van den Souvereinen Vorst, zijnde mr. Marten Bowier, oud-pensionaris van den Bosch en Johannes Baptista Verheyen, oud-voorzitter van den Algemeenen Raad van het Departement des Bouches du Rhin 17), was beheerd geweest, een Nederlandsche gouverneur, die ook in het Gouvernementshuis zijnen intrek nam; deze was mr. Carl Gerard Hultman. Den 10 Juli 1752 werd hij te Zutphen geboren en hij overleed in den Bosch in den nacht van 6 op 7 Maart 1820; hij was een man van ongemeene begaafdheid en vooral van indrukwekkende welsprekendheid. Vermoedelijk zijn onder zijn bestuur achter het Gouvernementshuis langs de Waterstraat de bureaux gebouwd, die gediend hebben tot provinciale griffie. In de receptiezaal van het Gouvernementshuis beeëdigde en installeerde hij op Maandag 19 September 1814 de eerste leden der Staten van Noordbrabant, waarna hij tot hen eene toespraak hield. Op mr. Hultman | 235 |
volgden successievelijk als Gouverneurs van Noordbrabant de Vlaming mr. B.J. Holvoet; Jhr. Ewoud van Vredenburch; de procureur-generaal mr. Alexandre François Ghislain, burggraaf van der Fosse; de districts-commissaris in het Land van Waes Andreas Joannes baron van den Bogaerde van Terbrugge, heer van Heeswijk en Dinther, en de staatsraad mr. Antonius Josephus Borret; deze was de laatste gouverneur van Noordbrabant, omdat ingevolge de Grondwet van 1848 er in het vervolg geen Gouverneurs, maar Commissarissen des Konings over elke provincie zouden zijn; in de plaats van mr. Borret werd in 1856 Jhr. Mr. Paul Bosch van Drakestein commissaris des Konings in de provincie Noordbrabant en deze werd, toen hij 25 Mei 1894 was komen te overlijden, opgevolgd door den tegenwoordigen titularis mr. Arthur baron van Voorst tot Voorst. Onder het bewind van dezen laatste is van het Gouvernementshuis: in 1895 de woning van den Commissaris der Koningin voor een goed deel verbouwd en uitgebreid en enkele jaren later de Provinciale Griffie met de Statenzaal, die als gezegd een overblijfsel was van de voormalige Jezuitenkerk, bijna geheel afgebroken en door de tegenwoordige griffie met Statenzaal vervangen, zoodat er thans bijna niets meer over is van het voormalig Jezuitencollege van den Bosch. | 236 |
Noten | |
1. | Hij was gehuwd met Judith dochter van Goijart van Vlierden en Gijsbertken, dochter van Mathijs Janszn (Nederl. Leeuw XXII p. 82.) |
2. | In 1585 was een Jacob Donck secretaris van den Bosch. |
3. | Men zie over het kasteel Rodenborch Taxandria IX p. 89. Het behoorde in de eerste helft der 15e eeuw aan Arnd Heym. |
4. | Men zie over hem Dl. I blz. 389. |
5. | Men zie hierover mr. Bondam t.a.p. no. 9. |
6. | Adriaan Zegers, drost van Bruchene in het Kwartier van Antwerpen, verkocht 22 April 1655 (Reg. no. 435 f. 273), als man van Maria Anna, dochter van wijlen mr. Robrecht van Voorn, raad van den Bosch, een cijns, gaande uit een huis, staande in de Ververstraat aldaar tusschen het Gouvernement en het huis het Wit leeuwke. |
7. | Vóór 1629 waren er ook militaire gouverneurs over den Bosch, die aanvankelijk niet veel macht hadden, totdat hunne macht in 1603 aanmerkelijk werd uitgebreid: zij waren: a. Antoni van Bombergen, die van wege de Hervormingsgezinden in 1567 over het garnizoen van den Bosch het bevel voerde; b. 1567, na van Bombergen, de Koningsgezinde Bernard van Schouwenburg; c. 1567 don Gonsales de Braccamonte, die achterstallig bleef in het betalen van datgene, dat de Bossche burgerij van wege zijne soldaten te vorderen had, zooals blijkt uit eene Schepenakte van den Bosch van 1568 (Reg. n°. 217 f. 138), waarin de namen van tallooze schuldeischers staan; d. 1568 graaf Hieronymus de Lodron, in eene Bossche Schepenakte van dat jaar genoemd: gubernator et principalis capitaneus van den Bosch; e. 1568-1573 Adriaan d'Ognies, seigneur de Willerval (men zie zijne verzen in Taxandria I p. 47); f. 1574 Gillis de Sancelles, burggraaf van Aublain; g. 1578 Jan van Hornes, baron van Boxtel, aangesteld door den Prins van Oranje tot gouverneur der stad den Bosch en hare Meierij; h. 1581 Adolph van Cortenbach, heer van Helmond; i. 1594 Anthony de la Coquelle, die in 1596 tot gouverneur van den Bosch, blijkens eene schepenakte van die stad van dat jaar, subrogeerde: j. Antony Schetz, baron van Grobbendonck; deze bleef haar gouverneur tot hare inneming in 1629. |
8. | Men zie over hem Taxandria XIX p. 1 en vlgd. |
9. | Van Heurn Historie III p. 160 en 161. |
10. | R.A. van Zuylen Stadsrekeningen III p. 2050. |
11. | Van Heurn Historie IV p. 72-74. |
12. | Men zie over hem Taxandria V p. 10 en p. 207 noot 3, alwaar ten onrechte staat vermeld, dat Daniel Isaac baron van Cronström gouverneur van den Bosch was. |
13. | Van Heurn Historie IV p. 220. |
14. | Taxandria XIV p. 267. |
15. | St. Hanewinkel Gesch. en Aardr. Beschrijving p. 114, 134, en 246. Reize II. p. 182. |
16. | Men zie hierover het Tijdschrift van Sassen voor N.-B., Gesch., Taal- en Letterkunde III p. 51. |
17. | Hij is de stamvader der adellijke familie Verheyen. |
1839 |
Provinciaal Bestuur van Noordbrabant 1814-1920Staat of Inventaris van de Meubilaire Goederen sRijks Eigendom zijnde, welke zich in het Hotel van het Gouvernement bevinden (1 januari 1839).Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)
|
|
1851 |
Provinciaal Bestuur van Noordbrabant 1814-1920Inrichting Statenzaal (27 juni 1851)Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)
|
|
1895 |
Provinciaal Bestuur van Noordbrabant 1814-1920Bestek en voorwaarden wegens het verbouwen en uitbreiden der woning van de Commissaris der Koningin te 's-Hertogenbosch en verder het doen van verschillende werkzaamheden aan de bijgebouwen, enz. (30 juli 1895).Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)
|
1973 |
drs. P.Th.J. KuyerRondom en in het gouvernement. Schets van de militaire en burgerlijke ambtsdragers onder de titel van Gouverneur in 's-Hertogenbosch en Noord-BrabantMalmberg | 's-Hertogenbosch 1973 |
1398 |
De Bogarden vestigen zich in een huis op de plaats van het museum. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1609 |
In 1609 vestigden zich jezuïten in 's-Hertogenbosch. Zij kochten een fors aantal percelen in en rond de Verwersstraat. Zo ontstond een groot jezuïtencollege inclusief klaslokalen, tuinen en kerk voor de honderden studenten. Met de inname van 's-Hertogenbosch in 1629 bezegelde Frederik Hendrik het einde van dit college. De Staten-Generaal legde beslag op het complex en riep het uit tot residentie van de militaire gouverneur van de stad. Bron: Noordbrabants Museum |
|
1615 |
Het complex werd in 1615 als Jezuïtencollege gesticht. Bron: Stegentocht 1 |
|
1629 |
In 1629 ingericht voor de gouverneur (hoogste militaire commandant) van 's-Hertogenbosch. Bron: Stegentocht 1 |
|
1768 |
Het Gouvernementsgebouw in de Verwersstraat wordt geheel verbouwd. Oorspronkelijk was dit het Jezuïetenklooster, dat in 1629 gekonfiskeerd is. Onder leiding van architect Pieter de Swart wordt het in Lodewijk XVI stijl drastisch verbouwd. Bron: ? |
|
1770 |
Nieuwe hardstenen gevel in dezelfde stijl. Bron: ? |
|
1794 |
In 1794 namen de Franse revolutionaire legers de stad in. Zij bezetten het Gouvernement en richtten het in als ziekenhuis voor gewonde en bedlegerige soldaten. Twee jaar lang droeg het gebouw de naam 'Hospitaal der Nationale Overwinningen'. Bron: Noordbrabants Museum |
|
1796 |
In 1796 verloor het pand definitief zijn militaire functie. Het voormalige Gouvernement werd ingericht met kantoren voor het gewestelijk bestuur van wat indertijd Bataafs Braband heette. Bron: Noordbrabants Museum |
|
1810 |
In 1810 voegde Napoleon Napoleon ons land bij zijn Franse keizerrijk. 's-Hertogenbosch riep hij uit tot hoofdstad van het Département des Bouches du Rhin. Het voormalige Gouvernement werd omgedoopt tot 'Hôtel de la Prefecture' en ging onderdak bieden aan de Franse prefect en zijn administratie. In 1813 bliezen de Fransen de aftocht. Een jaar later nam de gouverneur van Noord-Brabant zijn intrek in het gebouw, na zijn benoeming door de nieuwe koning Willem I. Bron: Noordbrabants Museum |
|
1814 |
Residentie van de gouverneur des Konings. Bron: ? |
|
1848 |
Woning van de Commissaris der Koningin. Bron: ? |
|
1895 |
In de loop van de negentiende eeuw bleek het pand te krap. Het moest niet alleen de woning van de Gouverneur, maar ook de bureaus van alle provinciale diensten herbergen. In 1895 ging de schop in de grond voor de bouw van de oostelijke tuinvleugel. Ook de voormalige kapel van de jezuïten - die vanaf 1818 dienst deed als vergaderzaal van de provinciale staten - werd ingrijpend verbouwd. Bron: Noordbrabants Museum |
|
1924 |
Voorgevel in 1924-1925 gebouwd door Oscar Leeuw. Bron: SA 's-Hertogenbosch |
|
1971 |
Na de Tweede Wereldoorlog nijpte het ruimtegebrek steeds sterker; de ambtelijke diensten van de provincie groeiden fors. Na de ingebruikname van het nieuwe provinciehuis in 1971 kwam een deel van het oude Gouvernement leeg te staan. Een ander deel bleef de ambtswoning van de Commissaris der Koningin. De Statenzaal werd raadszaal voor de Bossche gemeenteraad. Bron: Noordbrabants Museum |
|
1985 |
In de jaren tachtig opperde de toenmalige Commissaris der Koningin J. van der Harten om het pand een museale functie te geven. In 1985 sloeg de Rotterdamse architect Wim Quist aan het tekenen. Deze voormalige Rijksbouwmeester had zijn genialiteit al bewezen met zijn ontwerpen voor het Kröller-Muller Museum (Otterlo), het Museon (Den Haag) en het Maritiem Museum (Rotterdam). Voor het Noordbrabants Museum ontwierp Quist twee heldere nieuwbouwvleugels, waarin de historische afdeling, expositieruimtes en depots zijn ondergebracht. Bron: Noordbrabants Museum |
|
1987 |
Noordbrabants Museum. Bron: Noordbrabants Museum |
2010 |
Noordbrabants Museum / Voormalige Provinciale Staten en GriffieVerwerstraat 41Dit statige gebouw is als ambtswoning voor de militaire gouverneur in 1768 en 1769 gebouwd. De zandstenen voorgevel vertoont kenmerken van de klassiek georiënteerde Lodewijk XVI-stijl, het interieur heeft ook nog elementen uit de eerdere Lodewijk XV-/rococotijd. Het gouvernementsgebouw bevindt zich op de plaats waar in 1615 een Jezuïetenklooster stond. In de 19e eeuw werd het gebouw in gebruik genomen als zetel van het provinciaal bestuur en ambtswoning van de Commissaris van de Koning(in).De voormalige kloosterkerk werd toen verbouwd tot Statenzaal. Momenteel is het monumentale complex in gebruik als Noordbrabants Museum. Om de hoek bevindt zich de voormalige provinciale griffie uit 1898. Dit gebouw is voorzien van neogotische elementen.
Magazine Open Monumentendag (2010) 11
|
|
2015 |
Het Noordbrabants MuseumDit statige bestuursgebouw is als huisvesting voor de militaire gouverneur in 1768–1769 gebouwd naar ontwerp van de bekende hofarchitect Pieter de Zwart. De zandstenen voorgevel vertoont vroege kenmerken van de klassiek georiënteerde Lodewijk XVI –stijl. Het interieur heeft echter ook nog elementen die meer gebaseerd zijn op de voor die tijd meer gangbare Lodewijk XV (rococo) stijl. Het gouvernementsgebouw bevindt zich op de plaats waar in 1615 het College (studie-, opleidingscentrum) van de jezuïeten werd gesticht. Tijdens de 19e-eeuw werd het gebouw in gebruik genomen als zetel van het provinciaal bestuur en ambtswoning van de Commissaris van de Koning(in). De voormalige kloosterkerk van de jezuïeten werd toen verbouwd c.q. herbouwd tot Statenzaal.Het vernieuwde Noordbrabants Museum maakt deel uit van een bijzonder stukje Bossche binnenstad, het Museumkwartier. Hier komen kunst en cultuur samen onder één dak. Het Noordbrabants Museum is het startpunt voor Brabantse kunst, geschiedenis en cultuur. Het vertelt onder meer het verhaal van de provincie Noord-Brabant, maar ook van het middeleeuwse hertogdom Brabant en het 17e-eeuwse Generaliteitsland. Dat doet het aan de hand van historische objecten, schilderijen en beeldhouwwerken. Ook hedendaagse kunst en design hebben een eigen plaats. Het Noordbrabants Museum en het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch liggen ieder aan een kant van de Paleistuin en zijn verbonden door een openbare gang.
Magazine Open Monumentendag (2015) 16
|
2009 |
Monumentenvergunning voormalig gouvernementspaleis Noordbrabants MuseumHet college besluit de monumentenvergunning voor het voormalige gouvernementspaleis van het Noordbrabants Museum te verlenen. Vanwege de uitbreidingsplannen van het museum moet ook het interieur van het meest monumentale deel, het voormalig gouvernementspaleis, worden aangepast. Hiervoor is een monumentenvergunning nodig, die onder een aantal voorwaarden kan worden verleend.
B&W Besluitenlijst 29 september 2009
|
1865 | jhr. mr. P.J. Bosch van Drakestein (commissaris des konings in de provincie Noordbrabant L.r. E. go. kamerheer in buitengewone dienst van Z. M. den koning) |
1875 | jhr. mr. P.J. Bosch van Drakesteijn (G.O. Commissaris des Konings in de provincie Noord-Brabant, kamerheer in buitengewonen dienst van Z. M. den Koning) |
1881 | K.G.O. jonkh. mr. P.J. Bosch van Drakestein (commissaris des Konings in de provincie Noord-Brabant, kamerheer i.b.d. van Z.M. de Koning) - H.J. Steenbergen (concierge op het gouvernem.) |
1908 | mr. A.E.J. Baron van Voorst tot Voorst (Comm. der Koningin) |
1910 | mr. A.E.J. Baron van Voorst tot Voorst (Comm. der Koningin) |
1928 | J.P.J. Brok - Baron A.E.J. van Voorst tot Voorst |
1948 | Paleis van de Commissaris der Koningin |
1987 | Noordbrabants Museum |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 88, 91-92
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 154
Charles de Mooij en Aart Vos, 's-Hertogenbosch binnenskamers (1999) 62
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 166
R.J.P.M. (René) Vroomen Wapens in 's-Hertogenbosch, Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch (2021) 11