Gerard Monté, 25 juli 2004
Affiches hangen weer in de stad. Aspirant raadsleden bereiden zich voor op wat er kan gebeuren. Er zijn Bosschenaren geweest die het verder gebracht hebben dan de gemeenteraad: zij kwamen in de Kamer terecht of werden zelfs minister. Dat gebeurde ondermeer met degene die woonde achter de voorgevel van Verwersstraat 17. Op 8 juni 1804 werd hij in 's-Hertogenbosch geboren: Jan Baptist van Son, als het zoontje van de advocaat Petrus van Son en van Elisabeth Beckers. Hij was het eerste kind van het jonge gezin. Jan Baptist deed op 10-jarige leeftijd als goed katholiek zijn eerste communie en ging een jaar later op kostschool op het kasteel Borgh bij Munster in Westfalen. Hij kreeg daar les van Franse priesters die bij de Franse revolutie gevlucht waren. Het waren drie priesters die les gaven aan 20 à 30 jongens die uit gegoede milieu's afkomstig waren. Hij kreeg er les in Grieks, Latijns en Frans, maar het accent lag op de godsdienstige vorming. Met daarbij minder aandacht voor de intellectualistische benadering, maar meer nadruk werd gelegd in mishoren, sacramenten, Mariadevotie, meditatie en gewetensonderzoek. de studie vond afgesloten van de buitenwereld plaats en zaken als muziek, dans en toneel werden totaal geweerd. Toen Jan Baptist na vijf jaar terugkeerde, leek een priesteropleiding voor de hand te liggen. Maar J. Hoogaerts, pastoor-deken van de Bossche Sint-Jan, raadde dit af. Van Son volgde toen een opleiding aam het gymnasium en studeerde later rechten in Luik. Na zijn terugkeer uit Luik kreeg hij een functie bij de rechterlijke macht in zijn geboortestad. Hij werd advocaat en later officier van justitie. Van Son was lid van de sociëteiten De Zwarte Arend en Casino. Toen deze een meer liberaal karakter kregen, verbrak hij zijn banden en richtte een eigen sociëteit op: De Katholieke Kring. In 1844 werd Van Son benoemd tot minister van r.k. eredienst. Dit bleef hij tot 1848; hij was toen 44 jaar oud. Daarna heeft hij nooit meer een openbaar ambt bekleed. Hij ging met pensioen. In 1875 overleed hij als vrijgezel, in het huis Verwersstraat 17. Tijdens zijn ministerperiode stond de grondwetsherziening centraal. Van Son was conservatief en de voorstellen van Thorbecke in 1848 zorgden ervoor dat hij ontslag nam. Hij was verheugd over het einde van zijn ministerschap en verlangde naar 's-Hertogenbosch. Van Son bracht dagelijks anderhalf uur, soms zelfs tweeëneenhalf uur per dag biddend in de kerk door. Vanaf 1853 bezocht hij dagelijks het Mariabeeld in de Sint-Jan. Hij vereerde relikwieën en droeg gewijde medailles en het scapulier. Vanzelfsprekend onderhield hij stipt de vasten. Hij bedankt eens bisschop Wiler voor een tarbot en vier tongen die hij in die periode ontving: „Met de huisgenoten ben ik, in den volsten zin van het woord, verlegen over het zoo gracieus geworden zeebanket, terwijl het gebruik daarvan in deze strengen boetetijd bijna een gewetensbezwaar opleverde.” |
Nouwens, neven den winkel1312. "'t Wapen van Cleve" anno 1610. | 68 |
(No. 17) Dit huis maakte oudtijds met het Oostwaarts daarnaast staande één geheel uit; het geheele huis behoorde toen toe aan Dirck Pels Arndszn, die het, tijdens dat hij weduwnaar was van Elisabeth, dochter van Willem Heymanszn, verkocht aan den kuiper Dirck Dabelyn, genaamd die Wael, zoon van Dirck Dabelyn van Bijns (Binche) in het Graafschap Henegouwen; het werd alstoen gezegd te zijn een steenen huis met erf en houten huis, afkomstig van Gerard Top, priester, staande tusschen het huis van dezen laatste, die dit verkregen had van zijnen broeder Jan Top, ex uno en dat van Lodovicus Top, ex alio (Reg. n°. 179 f. 224). Waarschijnlijk hebben de kinderen van genoemden kuiper na diens dood dat geheele huis in tweeën gedeeld, daar toch de Oostelijke helft daarvan reeds in 1549 toebehoorde aan de weduwe van Jan van Baexen, terwijl de Westelijke helft daarvan in Januari 1553 (Reg. n°. 189 f. 132) door de voogden over Godefrida en Johanna, onmondige dochters van Maarten, den zoon van meergenoemden kuiper en diens eerste vrouw Anna, dochter van Jacob die Keyser, alsmede door Dirck en Reinier, zonen van deze echtelieden, verkocht werd aan Wemmar, zoon van Mathijs, den zoon van Henrick Wemmerszn. De beide helften
| 191 |
bleven sedert dien steeds van elkander gescheiden, waarvan de Westelijke, zijnde het hierbedoelde huis, in don loop der tijden den naam van Het Wapen van Kleef kreeg. Laatstgenoemde kooper verkocht het Wapen van Kleef in 1555 (Reg. n°. 198 f. 28) aan Godefridus Buysen Henricksm., welke van zijne vrouw Barbare N. deze kinderen had Goyart; Antonia huisvrouw van Reynier Potteye Reinierszn,; Mechteld huisvrouw van Gerardus Brants Gerardszn. en Leonarda huisvrouw van Christophorus Cam. Deze kinderen verkochten 7 December 1583 dat huis aan Gerard Loeckemans Petruszn. 1). Diens weduwe Agnes verkocht het 23 September 1588 (Reg. n°. 245 f. 327) weder aan Petrus van Empel Petruszn, die het op zijne beurt 1 Maart 1590 (Reg. no. 241 f. 431) verkocht aan Jacob van Rode Janszn. Later behoorde het aan a. Marcelis Andrieszn. van Orthen, die gehuwd was met 1°. Heylwich Adriaen Goyarts en 2°. Anna, dochter van Joost Hermanszn. de Bye en b. Lucretia, weduwe van Jan van den Gevel. Ida, dochter van genoemden van Orthen en diens eerste vrouw, zynde zij eerst weduwe van den kapitein Willem Brog, en nu huisvrouw van den luitenant Franchoys Chatvelt, verkocht 20 October 1640 (Reg. no. 384 f. 29) de onverdeelde helft in dit huis aan genoemde weduwe van den Gevel, die hare moei was en daarvan reeds de wederhelft bezat; het heette toen al het Wapen van Kleef. Haar zoon Hendrick van den Gevel erfde van haar dit huis, dat hij 13 November 1669, tijdens hij weduwnaar was van Anna van Ophoven, verkocht (Reg. n°. 459 f. 97) aan Maria van Hemstelroy weduwe van Jan Philipszn. de Lelye. Wouter Wouters als man van Maria Anna de Lelye en als toeziende voogd over haren broeder Johannes de Lelye, zoon van Arnoldus (die een zoon van genoemde weduwe de Lelye was) en Elisabeth Moonen (die later hertrouwde met Pieter
| 192 |
Lievens) verkocht 21 October 1704 (Reg. no. 516 f. 409 vso) dit huis aan Johan van der Burgt, wiens erfgenamen, zijnde zijne broeders en zusters Dr. Petrus, Philips, Maria, Anna en Johanna van der Burgt, het 6 October 1706 (Reg. no. 485 f. 134) verkochten aan Margriet van Bruggen weduwe van Matheus Kaathoven. In 1766 was genoemde Michiel Loutermans daarvan ook eigenaar. | 193 |
Noten | |
1. | Zijn zoon was Wilhelmus Franciscus Loutermans, koopman te den Bosch. |
1832 | wed. Francis Wilhelmus Loutermans (rentenierster)(eigenaar) |
1865 | P. van den Huijzen (schoenmaker, aanspreker en lijkbezorger) - J. de Kruijff (ingenieur der 1e kl. van den waterstaat) |
1881 | J. de Graag (Inspecteur der registratie) |
1895 | J. Cahen |
1908 | H.J. Hazeloop (klerk der posterijen) - fa. M. v.d. Heijden (confectiefabriek) - D.C. Nouwens (kopersl., loodgieter enz.) - W. de Visser (coupeur) |
1910 | H.J. Hazeloop (klerk der posterijen) - fa. M. v.d. Heijden (confectiefabriek) - W. de Visser |
1928 | mej. M.C. de Boer - mej. A. van de Griend - E.M.A.C.A. Baronesse van Lamsweerde - A.C. Merx - wed. E. van der Sluis |
1943 | B.G. van Hoorn (sigarenmaker) - E. van Hoorn (sigarenmaker) |