Havang, 16 september 2010
Groot pand met strenge gepleisterde gevel, vroeg 19e eeuw. Kroonlijst op klossen; brede ingang met omgekorniste kroonlijst op consoles met acanthusbladeren; bovenlicht met ovalenreeks; schuiframen. IJzeren stoeppalen, hek. |
(Nos. 2 en 4) Het inspringend huisje, thans genummerd 4, staat tusschen het huis, genummerd 6 en het Noordelijk hoekhuis; heer Henrick, priester, zoon van Herman Henrickszn, verkocht het 30 October 1503 (Reg. n°. 98 f. 108), als wanneer het gezegd werd te zijn: domus anterior et domus posterior, sibi mutuo adjacentes, staande in de Peperstraat tusschen het huis van Arnd Vuchs ex uno en dat der kinderen van Herbert Hals ex alio, aan Eva, de weduwe van laatstgenoemde. Het daarnaast staand groot heerenhuis bestond oudtijds uit twee langs de Peperstraat staande huizen, waarvan dat, hetwelk Zuidelijk stond, in het laatst der 15e eeuw toebehoorde aan genoemden Herbert Hals, die de zoon was van Roelof Janszn; het ten N. daarvan staand huis, dat alzoo, hetwelk aanvankelijk het hoekhuis was, werd in 1507 (Reg. n°. 102 f. 14) door Heylwich weduwe van Nycolaus van Deyl verkocht aan Jacob, den zoon van haren eersten man Wouter die Lu; het werd alstoen gezegd te zijn een huis met erf, staande in de Peperstraat tusschen het huis, dat voorheen was van Herbert Hals ex uno en eene straat ex alio en zich achterwaarts uit te strekken tot aan het huis van den priester Roelof Coenen; in 1536 behoorde het aan Dirckje de Roover, dochter van Geerlich de Roover, (of die Roever), den zoon van Emond, die dezelfde zal geweest zijn als Emond die Roever, welke in 1453 (Reg. n°. 50 p. 238 vso) compareerde als de bastaardzoon van Arnd, den zoon van Heer Emond die Roover, ridder; haar eerste man was Adriaan van Nispen, van wien zij reeds in 1521 weduwe was (Reg. n°. 119 f. 148); haar tweede man heette Hercules de Angia, van Edinghen
| 470 | ||||||||||
of van Engien, die heer van Kestergate was en in 1554 als burgemeester van Brussel stierf 1) en van haar had eene dochter Margaretha, die huwde met Philips van Bourgondië, heer van Amerval; na haren dood hertrouwde Hercules de Angia met Agnes van Oss Willemsdr; hij verkocht in 1536 als man van genoemde Dirckje de Roover (Reg. n°. 149 f. 182) het laatstelijk bedoeld hoekhuis aan Hubert van Malsen Robbertszn, als man van Herberta, dochter van mr. Goijart van Eyck, die toen reeds eigenares was van het daarnaast ten Z. staand huis, hetwelk daarop daarmede vereenigd werd en sedert dien daarmede ook vereenigd is gebleven. Tot laatstgezegd hoekhuis zal ook hebben behoord: medietas cujusdam domus et areae seuc amerae, sitarum in Buscoducis in vico quondam, lendente a vico Piperis versus locum, dictum die Triniteyt, inter domum et hereditatem domini Willelmi de Helden, presbyteri, ex uno et inter domum et hereditatem domicelli Huberti de Malsen, mariti et tutor legitimi domicellae Herberlae, suae uxoris, filiae quondam magistri Godefridi de Eyck, welke medietas Hercules van Angia als man van Dirckje de Roover in 1536 (Reg. n°. 151 f. 143) eveneens verkocht aan genoemden Hubert van Malsen als man van Herberta van Eyck. Genoemde Herbert Hals, die raad van den Bosch was, had van zijne vrouw Eva of Yeffe van Mulsel Gerardsdr deze kinderen:
a. Mechteld Hals, die huwde met mr. Goijart van Eyck, zoon van Gerard Goijartszn en Maria de Borchgrave Rycoldsdochter 2);
b. Elisabeth Hals;
c. Geertruid Hals, die huwde met Geerlich de Roover Emondszn en hem schonk eene dochter Dirckje de Roover, de huisvrouw van meergenoemden Hercules van Angia, wien zij het inspringend huisje ten huwelijk bracht; hij verkocht het 23 Mei 1536 (Reg. n°. 149 f. 187) aan mr. Jan van Balen, priester
| 471 | ||||||||||
en kanonik der St. Janskerk te den Bosch; het werd alstoen gezegd te zijn: domus anterior et domus posterior, sibi mutuo coadjacentes, sitae in vico die Peperstraet inter hereditatem Herberli Hals ex uno et inter hereditatem heredum quondam Arnoldi Vuchtz ex alio, quas domum anteriorem et posteriorem praedictas magister Nycolaus Kuyst ad opus Evae, relictae quondam Herberti Hals, erga dominum Henricum, filium Hermani Henricszn, presbyterum, acquiserat. Het verkochte huisje werd echter genaast door Roelof, den zoon van genoemden mr. Goijart van Eyck en Mechteld Hals, zoodat deze daarvan eigenaar werd. Het huis, dat, als gezegd, aan Herbert Hals toebehoorde, werd geërfd door zijne dochter Mechteld, die het aan haren man mr. Goijart van Eyck ten huwelijk bracht; deze was volgens de ledenlijst der Ill. L. V. Broederschap te den Bosch receptor Domini Ducis (Brabantiae) en stierf in 1529; den 14 Juli 1526 had hij met machtiging van Erard van der Marck, kardinaal en bisschop van Luik, van mr. Adriaan van Blitterswijck, als rector van na te melden officie unius quartae missae en van Hercules van Angia als man van Dirckje de Roover aan Willem Willemszn van der Bruggen 3) verkocht huis, erf, plaats en trap, genaamd die volretrap, staande aan de Oude Dieze tusschen het huis van heer Henrick Gerardszn van den Broeck ex uno en de Dieze ex alio, welke goederen meergenoemde Herbert Hals bij zijn testament bestemd had voor una quarta missa, door hem daarbij gefondeerd in het St. Claraconvent te den Bosch (Reg. n°. 129 f. 248 vso).
Genoemde mr. Goijart van Eyck was eigenaar van eenen mansus, gelegen in de parochie van Blaarthem bij de kerk aldaar, welke in 1525 (Reg. n°. 130 f. 280 vso) aldus omschreven werd: domus, area, ortus, horreurn ovile, eorum fundi atque quondam edificium, desuper stans, dictum dat Borchiken, agri pascui, etc., en die blijkbaar alzoo was het Huis te Blaarthem.
| 472 | ||||||||||
Van zijne voornoemde vrouw had hij deze kinderen:
a. Maria van Eyck, 1538 religieuse te Herkenrode bij Luik;
b. Henrick van Eyck, heer van Blaarthem en het huis van dien naam, schepen van den Bosch, stierf kinderloos in het hierbedoeld hoekhuis, huwde Cornelia van der Dussen, dochter van mr. Floris, heer van Munsterkerk en Barbara van Boechem 4), dochter van Amelis en Hillegond, de dochter van mr. Ambrosius van Dynther; zij hertrouwde na zijnen dood met Godefridus van Brecht, zoon van Jacob en Beatrix Absalons.
c. Roelof van Eyck, heer van Blaarthem, Zeelst en Veldhoven, heer van het Huis te Blaarthem als erfgenaam zijns vaders, (die het geërfd had van zijnen genoemden zoon Henrick), schepen van den Bosch en lid der Ill. L. V. Broederschap aldaar, in eene Bossche Schepenakte van 10 Juni 1575 genoemd nobilis dominus en collalor et patronus parochialis ecclesiae Sancti Lamberli de Blaerthem, huwde Heylwich van Berckel, dochter van Geraert Geraertszn en Mechteld, de dochter van Rutger Berewout en Elsbene Dicbier Willemsdochter. Beiden werden in de voormalige kerk van Blaarthem begraven onder eene grafzerk, welke na afbraak dier kerk gelegd werd op het oud kerkhof aldaar en waarop het volgende uitgebeiteld stond:
Hier leet begraven Joncker Rodolf van Eyck, Heere
tot Blaertoum, Zeelst, Velthove.
Sterf de 7 Mert a° 1580. Ende
Jofferou Heylwich van Berckel, sijn huysvrouwe
Sterf de 3 Octob. a° 1590.
| 473 | ||||||||||
Zij lieten afstammelingen na.
d. Herberta van Eyck, huwde met Hubert van Malsen Robbertszn, wien zij schonk eene dochter Johanna van Malsen, de echtgenoote van Joost van Vladeracken.
Toen Mechteld Hals weduwe van genoemden mr. Goijart van Eyck was deed zij in 1530 (Reg. n°. 139 f. 267) afstand van den tocht van het huis, dat zooals op p. 470 vermeld is, reeds in het laatst der 15e eeuw aan Herbert Hals toebehoorde en nu gezegd werd te zijn: domus, area et ortus ac domus posterior cum suo fundo, siti in vico Piperis inter reliquam hereditatem dictae domicellae Mechteldis et suorum liberorum ex uno et inter heredidatem heredum quondam Gerlaci die Rover, ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende, zooals het verder heette, van de Peperstraat tot aan het klooster der Cellebroeders, - ten behoeve harer kinderen Henrick, Roelof en Herberta van Eyck, die daarop uit dat huis grondrenten verleenden ten behoeve van Heer Paulus, zoon van Zeger die Ruyter, in diens hoedanigheid van rector, zoo van het altaar van St. Rumoldus en Adrianus, martelaren, staande achter het koor in de St. Janskerk als van dat van den H. Naam Jezus, staande in de thans voormalige St. Annakapel te 's Hertogenbosch.
Nadat genoemde Henrick van Eyck, als gezegd, in een der hierbedoelde huizen gestorven was, werd bepaald, dat aan zijnen broeder Roelof en aan zijne zuster Herberta zoude blijven al het houtwerk in dat huis, hetwelk hij na doode zijner ouders geapprehendeerd had.
De nalatenschap van meergenoemden mr. Goijart van Eyck werd in 1537 (Reg. n°. 644 f. 555) ten overstaan van Schepenen van den Bosch tusschen diens nog in leven gebleven zijnde kinderen Roelof en Herberta verdeeld; daarbij kreeg Roelof van Eyck o.a. voor zijn deel het Huis te Blaarthem en Herberta van Eyck de hierbedoelde huizen in de Peperstraat te den Bosch, welke toen omschreven werden als volgt:
Een huys ende erve met zijne rechten ende toebehoirten,
| 474 | ||||||||||
gelegen in tshertogenbossehe in de Peperstraet, daerinne wylen meester Goyart van Eyck te wonen plach; item het hoeckhuys, staende naest den voers. huyse, met zijn rechten ende toebehoirten, betrouwelicken dat hebbende dese portie gehouden zal zijn tevreden te stellen Herculessen Keystergaete nae uuytwysen van eender cedullen daeraff, zoe zy zeeghden, gemaict zijn;
item noch allen ende 't geheell recht van een huyse ende erve, daer inne Lysbeth Hals nu ter tijt in woent.
Hubert van Malsen als man van Herberta van Eyck verkocht in het jaar 1555 5) aan Jaspar van Eyck, zoon van Goijart, de haar toebedeelde huizen, of, zooals het in de daarvan opgemaakte akte heet: tres domos diversas, videlicet unam magnam domum cum quadam porta, aream, ortum, vacuam hereditatem dictam plaetsse, domum posteriorem, sitas in Buscoducis in vico dicto communiter die Peperstraet; item quandam aliam domum retro primodictam domum sitam et in vico dicto die Triniteijt exitum habentem et adhuc unam aliam domum, aream, ortum, domum posteriorem et puteum, sitas etiam in dicto vico, die Peperstraet vocato, quae quidem dictae tres domus sitae sunt ibidem inter vicum dictum die Triniteyt appellatum ex uno et inter hereditatem magistri Goeswini van der Stegen ex alio, tendentes ab hereditate conventus Sellitarium, dictorum Celbrueders, ad dictum communem vicum die Peperstraet vocatum.
Goijart van Eyck, de vader van voornoemden Jaspar van Eyck, was niet dezelfde persoon als mr. Goijart van Eyck zooeven genoemd. Hij was een bastaard van Gerard van Eyck, die de zoon was van Goijart van Eyck, den stamvader der adellijke familie van dien naam; dat Goijart van Eyck de bastaardzoon was van genoemden Gerard van Eyck, blijkt uitdrukkelijk uit eene Bossche Schepenakte van 1518, waarbij diens zuster Catharina van Eyck, de dochter van den stamvader Goijart van Eyck en echtgenoote van Henrick van den Broeck,
| 475 | ||||||||||
eene grondrente uit hare hoeve Te Laar ouder Rixtel verleende aan Jaspar's vader Goijart van Eyck, daar zij dezen daarbij noemde den bastaardzoon van Gerard van Eyck. Goijart van Eyck, de bastaard, was eigenaar van het huis In Hispanien, staande aan den Hoogen Steenweg te den Bosch, dat hij in 1508 verkocht aan Joseph, zoon van Henrick Dirckszoon van den Stadeacker; hij huwde Heylwich Ghysels, dochter van mr. Henrick (den zoon van Ghyselbrecht genaamd Ghysels, zoon van Dirck en Katharina, dochter van Jacob Knode Janszn) en Elisabeth van Stiphout Jacobsdochter. Hunne kinderen waren: a. Heylwich van Eyck, die huwde met Henrick Gysselen Willemszoon;
b. Elisabeth van Eyck, huisvrouw van mr. Goijart van Vechel Dirckszn, rentmeester en raad van den Bosch;
c. Jaspar van Eyck, reeds genoemd;
d. Frederick van Eyck.
De sub a-c genoemde kinderen erfden van hunne ouders eene bouwhoeve, gelegen op het Beekveld onder Berlicum bij den Bosch, die bij deeling viel in het part van Heylwich van Eyck, wier genoemde echtgenoot ze na haren dood in 1563 verkocht aan mr. Goijart Lombaerts van Enckevoirt.
Jaspar van Eyck meergenoemd was rentmeester ende ontvanger van den Hoogen ende Moegenden Heer, mijnheer den Prince van Oraengien, graeve van Nassau, etc. int quartier van der Hooger Zwaluwe, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 1562, waarbij bovengenoemde mr. Goijart van Vechel Dirckszoon zich voor hem ter zake van dat ambt borg stelde. Hij was in 1567 reeds overleden, en huwde Barbara van den Stadeacker, dochter van genoemden Joseph, en Yda, de dochter van Mathijs Brugmans. Zij schonk hem deze kinderen:
a. Goijart van Eyck, die volgt;
b. Yda van Eyck, die huwde met mr. Jacob van Merssel (hunne dochter was Jacomina van Merssel);
c. Heylwich van Eyck.
| 476 | ||||||||||
Tijdens dat zijne genoemde vrouw, weduwe van hem, Jaspar, was, namen Hieronymus graaf van Lodron en gouverneur van den Bosch en de graaf van Hohenlohe achtereenvolgens intrek in diens hierbedoele huizen, hetwelk R.A. van Zuylen in zijne Stadsrekeningen aldus vermeldt:
1567/68. Torff gedragen ten huyse van Barbara wed. Jaspar van Eyck, daer die Greve van Lodron alsdoen logeerde.
1577/78. Item alsoo opten 24en October 1577 binnen deser Stadt was gecomen die Grave van Hoheloo ende dat die drie leden derselver Stadt hadden den Rentmeesteren belast Syne Genade te defroyeren, soo sijn ten selven dage ten huyse van die wed. van Eyck, alwaer Sijn Genade was gelogeert, gedroncken ende gehaelt tot Arendt van Werden 82 potten wijns etc. en tenselven dage noch gehaelt ende gedroncken een aem biers.
In Fbruari 1582 logeerde aldaar ook Desiderius van 't Zestich, kanselier van Brabant, die er door de Regeering van den Bosch was ondergebracht, zooals blijkt uit R.A. van Zuylen t.a.p. blz. 1021.
Blijkens eene Bossche Schepenakte van 1586, die evenwel in het Register, waarin zij stond (Reg. n°. 244 f. 45), is doorgeslagen, deed in dat jaar meergenoemde Barbara van den Stadeacker, ten behoeve van hare dochters Yda en Heylwich, van Eyck afstand van haren tocht op 2/3 in de hierbedoelde huizen, die alstoen omschreven werden als volgt: huysingen, erven, hoven, achterhuysen, poorten, gestaen ende gelegen binnen dese stadt van 's-Hertogenbossche in de Peperstraet, tussen de gemeyn straet, daer men nae de Triniteyt gaet, (nu de Weesstraat geheeten) ende meer ander erfenissen d'een syde ende tussen erffenisse Ghysbrechts van der Stegen, sone mr. Goeswijns van der Stegen, d' ander syde, streckende voer van de gemeyn Peperstraet achterwaerts totten erffenisse, eertijts des convents van den Celbroeders ende nu des weeshuys van den armen weeskinderen binnen deser stadt.
Later zijn die huizen gekomen aan hare kleindochter
| 477 | ||||||||||
Catharina van Eyck. Deze was eene dochter van den op blz. 476 sub a genoemden Goijart van Eyck, die rentmeester der contributiën en commissaris van de monstering was 6) en van Heylwich Bacx, dochter van Jacob en Anna Hack, met wie hij in 1576 gehuwd was, daar toch blijkens R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen de Regeering van den Bosch ter gelegenheid van dat huwelijk hnn den 13 Augustus van dat jaar een aam wijn schonk. Hunne overige kinderen waren: a. Anna v. Eyck, die te Heusden woonde; b. Caspar van Eyck, kastelein, dijkgraaf en drossaard der stad en lande van Heusden, gestorven op het kasteel te Heusden 3 Mei 1643, huwde Susanna de Rechtere, die hem o.a. schonk Heylwig Anna van Eyck, welke huwde met 1°. William Brogh, schepen van Heusden; 2°. mr. Justus Beelaerts Sebastiaanszn, burgemeester en president-schepen van Heusden, den stamvader der thans nog bloeiende familie Beelaerts; en c. Jacob van Eyck, de bekende Utrechtsche musicijn, over wien men zie Oud-Holland jg. 1883 p. 97 en vlgd; hij was gehuwd met Claeske Peters uit Dordrecht en werd 26 Maart 1657 te Utrecht overluid. Catharina van Eyck voornoemd huwde met mr. Maarten Fierlandts, raad en rentmeester-generaal der Domeinen van Brabant in het Kwartier van den Bosch 7). Zij werd eigenares der hierbedoelde huizen doordien Jacomina, dochter van wijlen Jacob van Merssel en IJda van Eyck, bij haar testament van 4 Januari 1615, waarbij zij den tocht er van had gelegateerd aan Heer Cherubinus Auchises, haar den eigendom daarvan vermaakte. Zij blijkt reeds in 1634 dien eigendom te hebben gehad, want alstoen verleende zij, terwijl zij reeds weduwe van genoemden mr. Maarten Fierlandts was en te Turnhout woonde, eene grondrente zoowel uit dat blok huizen als uit het huis de Fierlandtspoort in de Postelstraat.
Bij Schepenakte van den Bosch van 12 Augustus 1637 (Reg. n°. 380 f. 393) verkochten de kinderen van genoemde echtelieden Fierlandts, zijnde Jacques Fierlandts, Mathias Fier-
| 478 | ||||||||||
landts, kanonik en tresorier van de Collegiale Kerk te Condé, Maria Anna Fierlandts, echtgenoote van mr. Adriaan de Vos, Paulus Rodolf Fierlandts en Johan Baptist Fierlandts bedoelde huizen, die als nu omschreven werden als: „eene huysinge, twee poorten, middelhuys tussenbeyde de voors. poorten staende, hoff ende twee sydelcamerkens aen den hoff staende, achterhuys oft stallinghe, put ende regenback met eenen uytganck in de straet, genoempt de Triniteyt, gestaen ende gelegen in de Peperstraet tussen de voors. straete genoempt de Triniteyt ende seeckere cameren, toebehoorende de kijnderen Geraerts van Asten ex uno ende tussen huys ende erve van Jouffren Heylwich ende Elisabeth van den Stegen ex alio, streckende voor van de gemeyn Peperstraet tot op erffenisse van den Weeshuyse deser stadt," - aan Rutger Tulleken, raad van den Bosch. Deze kocht 28 Februari 1642 (Reg. n°. 385 f. 322) van Johan Gans, wethouder van die stad en Franchoys Blom daar nog bij: een huisje aan de Triniteitstraat, (thans de Weesstraat), staande tusschen het door hem gekocht blok huizen ex uno et fine uno en het huis der weduwe en kinderen Jan Adriaanszn Spil, ex alio, welke verkoopers het 21 Aug. 1641 hadden gekocht van Pieter Schuyl, als rentmeester der geestelijke goederen te den Bosch. Genoemde Rutger Tulleken had tot echtgenoote Francina de Leeuw, met wie hij 19 September 1624 in den echt verbonden was en die na hem stierf; zij had hem 13 kinderen geschonken 8).
Toen zij in een der hierbedoelde huizen, in tegenstelling met de overige, het groot huis genaamd, was overleden, werd 2 September 1687 hare nalatenschap ten overstaan van den te den Bosch gevestigden notaris Jacobus de Bye verdeeld (Protocol 1686-88. f. 192). Hierbij werd toebedeeld:
a. het huis, thans genummerd Peperstraat 6, zooals wij op blz. 468 reeds zagen, aan de kinderen van mr. Henrick Ruysch, secretaris van een Bosch en diens echtgenoote Alletta Tulleken.
| 479 | ||||||||||
b. het daarnaast staand, in het huis, hierna vermeld sub c, inspringend huisje, thans genummerd Peperstraat 4, en toen verhuurd aan de Juffrouwen Rachel en Christina van Cregtingen, aan de kinderen van Jacob Focanus, in leven president-schepen van den Bosch en raad en ontvanger-generaal van de beden over het Kwartier der stad en Meierij van die stad 9), en Helena Tulleken, met namen Jacob, Francina Elisabeth, Sara, huisvrouw van Maurits Biben, Rutger, raad van den Bosch, François en Assuerus Focanus, welke beide laatsten alstoen uitlandig waren; aan deze twee laatstgenoemden schijnt later bij onderverdeeling dit huis te zijn toegescheiden, want zij waren later daarvan de eenige eigenaren.
c. het daarnaast staand huis, waarin de erflaatster was overleden en dat nu gezegd werd te zijn: het groot huis, met eene groote poort uitkomende in de Peperstraat, erf en tuin en de halve stal, achter dit huis staande, aan mr. Bartholomeus van Segwaert, schepen van Dordrecht en gecommitteerde in het College van de Admiraliteit op de Maas en zijne zuster Francina van Segwaert, kinderen van Meinart, burgemeester van Dordrecht en Wilhelmina Tulleken.
d. het daarnaast staand hoekhuis, staande, zooals het in deze akte heet, op den hoek van de Peperstraat en de Triniteit, met tuin en de andere helft van voormelden stal, zijnde dit huis toen begrensd door gezegd groot huis ex uno en het volgend huisje ex alio, en zijnde toen bewoond door na te noemen weduwe van Assuerus Tulleken en het laatstgezegd huisje, staande aan de Triniteit tusschen het gemeld hoekhuis ex uno en het huis, dat toen was van Maria van Doren, ex alio, aan de kinderen van wijlen Assuerus Tulleken, in leven schepen en raad van den Bosch en Aleida van Twiller, zijnde Rutger, mr. Evert en Margaretha Aleida Tulleken.
| 480 | ||||||||||
De curator over François en Assuerus Focanus voornoemd verkocht 29 November, toen zij nog uitlandig waren, het huisje sub b 29 November 1687 (Reg. no. 504 f. 192) aan Cornelis Verheyen Corneliszoon, burger van den Bosch 10); het werd alstoen omschreven als een huis met erf, tuin, galerij en plaatsje, staande in de Peperstraat naast het huis, toebehoorende aan de kinderen van wijlen mr. Hendrick Ruysch, secretaris van den Bosch, ex uno en het huis, genaamd het Groot huis, toebehoorende eertijds aan Mevr. Tulleken, nu aan Bartholomeus van Zegweert en zijne zuster, ex alio en zich uitstrekkende tot aan dat Groot huis. Deze verkoop had echter geen gevolg, omdat Catharina Tulleken, weduwe van Marcus de Bye de Montfort en zuster van Helena Tulleken voornoemd, het verkochte vernaderde. Na deze naasting hertrouwde zij met Hendrik Peereboom, ritmeester; dit huwelijk bleef evenals haar eerste kinderloos; dientengevolge werd van haar voorzegd huisje geërfd door genoemden mr. Evert Tulleken, die raad en griffier van den Bosch was; deze huwde in eersten echt met Johanna Cornelia van 's-Gravesande Dircksdochter, van wie hij had Aletta Willemina Tulleken, echtgenoote, eerst van Bartram Swaen, kapitein en vervolgens van Melchior Joost baron van Someren van Vryenes, heer van Stiphout en Croy 11); zij erfde het voorbedoeld huisje van haren vader; na haren dood werd het door den executeur van haar testament 18 September 1786 (Reg. n°. 602 f. 130), als wanneer het gezegd werd te staan tusschen het huis der gezusters Jannette ex uno en dat van Philip de Bergh ex alio, verkocht aan Jacob Martyn, woonachtig te den Bosch.
Het zoogenaamd Groot huis, zijnde dat, hetwelk op blz. 480 is vermeld onder c, werd door mr. Bartholomeus
| 481 | ||||||||||
van Segwaert en diens zuster Francina van Segwaert 6 Juni 1693 (Reg. n°. 481 f. 16) verkocht aan den kapitein Maurits de la Rivière; het werd toen omschreven als een huis met groote poort, erf, tuin en stal, staande aan de Peperstraat tusschen het huis van Catharina Tulleken wed. Marcus de Bye, ex uno en dat van Alyda van Twillaer, weduwe van Assuerus Tulleken, ex alio en zich uitstrekkende tot aan het Weeshuis. François Alexandre de la Rivière, Joseph de la Rivière als gehuwd met Aemilia Johanna de la Rivière en Anna de la Rivière, kinderen van genoemden Maurits de la Rivière, erfden van dezen dit huis, dat zij 23 Juni 1708 (Reg. n°. 527 f. 151 vso) verkochten aan Anna Maria van Proyen, echtgenoote van den reeds meermalen vermelden Herman Cremers. Diens kinderen, zijnde: Johanna Cremers, weduwe van Johan Hubert; mr. Abraham Hubert als gehuwd met Maria Elisabeth Cremers; Françoise Marie, Helena Johanna en Jacob Diederik Cremers, voor welke drie laatsten, als zijnde zij toen nog minderjarig, hunne voogden optraden, verkochten dit huis 31 October 1721 (Reg. n°. 540 f. 110 vso). aan Mary Martyn, wed. van Jan de Gast 12). Hunne dochter Maria Anna de Gast, huisvrouw van Pierre Vautravers, secretaris onder de Zwitsersche garde te den Haag, verkocht 11 November 1756 (Reg. n°. 572 f. 292) dit huis weder aan Maria Anna Jannette, woonachtig te den Bosch. Van deze erfde het hare zuster Louisa Maria Jannette, die het 16 Januari 1790 verkocht aan Abraham Hendrik Jannette, secretaris van Vught.
Het hoekhuis en het daarnaast in de Weesstraat staand huisje, op blz. 480 onder d vermeld, kwamen ten slotte aan den meergenoemden mr. Evert Tulleken alleen en van dezen aan diens dochter Aletta Willemina Tulleken, die toen echtgenoote was van Melchior Joost baron van Someren van Vryenes voornoemd; de executeur van haar testament verkocht het hoekhuis 18 September 1786 (Reg. n°. 602 f. 139 vso) aan Petrus Isaacus de Fremery, pre-
| 482 | ||||||||||
dikant te den Bosch (alwaar hij als zoodanig 30 October 1774 bevestigd was), zoomede professor aan de Doorluchtige school aldaar; het werd toen gezegd te zijn huis, erf, tuin en achterhuis, staande tegenover de Paradeplaats tusschen het in de Peperstraat staand huis der gezusters Jannette en een huisje, dat ook tot de nalatenschap van genoemde Aletta Willemina Tulleken behoorde en grenzende 0.waarts aan een huis van het Burger Weeshuis (nu het Gereformeerde). Al de sub b, c en d omschreven huizen kwamen later weder in één hand; zij werden toch allen het eigendom van den rijksontvanger Augustinus Theodorus baron van Ryckevorsel van Kessel 13), wien daarop de hooge eer te beurt viel van daarin van af Nov. 1831 - Juni 32 Prins Frederik der Nederlanden te mogen logeeren. Thans behoort dit blok huizen aan zijnen kleinzoon Jhr. Albert van Rijckevorsel van Kessel.
De straten, welke van af voorschreven hoekhuis langs zijnen Zuidelijken gevel naar de straat de Oude Dieze loopen, hadden aanvankelijk slechts één naam, namelijk dien van de Triniteit, welke naam later verbasterd werd in Trierentraai. Zij zullen in den beginne wel niet meer dan uitwegen geweest zijn, omdat schuins tegenover de Lange Putstraat daarvoor eene poort stond en zij in hoofdzaak alleen dienden tot uitgang voor het Groot Begijnhof en het klooster der Cellebroeders. Blijkens de notulen der Regeering van den Bosch van 20 Augustus 1640 (Register Gans) is deze poort in dat jaar is afgebroken om tusschen het Begijnhof en het toenmalige Weeshuis eene straat aan te leggen, welke straat toen den naam kreeg van de Weesstraat, terwijl die, welke van af die straat naar de Oude Dieze loopt, den naam van de Triniteit behield.
| 483 | ||||||||||
Aan de Weesstraat stond het klooster der Cellebroeders, die den regel van den H. Augustinus volgden; het was eerst gevestigd in een huis aan de Hinthamerstraat tegenover de St. Jacobsstraat, vervolgens in het huis de Notenboom, dat aan diezelfde straat tegenover de Schilderstraat stond en daarna, omstreeks 1470, in een gebouw aan de tegenwoordige Weesstraat; bij dat gebouw is toen eene kapel gebouwd, welke werd toegewijd aan de H.H. Augustinus en Alexius, alsmede aan de Allerheiligste Drievuldigheid of Triniteit; van daar dat de tegenwoordige Wees- en Triniteitstraten alstoen den naam van de Triniteit 14) bekwamen 15).
| 484 |
Noten | |
1. | Taxandria XVIII p. 52. |
2. | Genoemde Rycold de Borchgrave had ook nog een zoon Peter de Borchgrave, wiens zoon Peter huwde met Zumborch van der Dussen. |
3. | Zijne kinderen Jan en Stephana, geboren uit zijn huwelijk met Geertruid, dochter van Jan van Herssel genaamd van Oerle, verkochten het door hem gekochte 3 November 1542 aan Arnd, zoon van Wouter van der Rullen. |
4. | De andere kinderen dezer echtelieden van der Dussen waren: Jan van der Dussen, heer van Munsterkerk; Hillegond van der Dussen, huisvrouw van den ridder Henrick de Corteville, baljuw van Rijssel en Maria van der Dussen, huisvrouw van Jan die Jode, heer van Hardinxveld. |
5. | Reg. No. 192 f. 398 vso. |
6. | Hij voerde het volle wapen der adellijke van Eyck's. |
7. | Deel I p. 216. |
8. | Herald Bibliotheek 1881 p. 85. |
9. | Zijn eigenlijke naam was Fokkens; hij was zoon van Jacob Focanus, predikant te Vught en Sara de Witt Jacobsdochter, welke echtelieden behalve hem nog een zoon Franchois Focanus hadden, den reeds meermalen genoemden landdrost der Meierij van den Bosch. |
10. | Zijne zuster Maria Verheyen huwde met Johannes de Bruyn, predikant te Babiloniënbroek. |
11. | Melchior Joost van Someren van Vryenes kocht 18 Juli 1740 Stiphout en Croy van mr. Willem Dekker, heer van Ursem, wonende te Gouda, die deze heerlijkheid in 1737 had gekocht van mr. Lucas Dekker. (Registers Nos. 547 f. 365 en 548 f. 296) |
12. | Zij was geboren te Sedan en huwde in 1686 te den Bosch met Jan de Gast. |
13. | Augustinus baron van Ryckevorsel van Kessel werd 1783 te den Bosch geboren en stierf op het door hem aangelegde buiten Reeburg onder Vught 12 Nov. 1846. Zijne vrouw was Jonkvr. Everarda Half Wassenaer van Onsenoort. |
14. | In eene Schepenakte van den Bosch van 26 Oct. 1508 wordt gesproken van eenen frater Gerardus de Daventria, prior pro tempore fratrum Cellitarum, commorantium in Buscoducis ad locum dictum den Triniteyt. |
15. | J. van Oudenhoven l.c. p. 119. |
1865 | mr. F.G.J. baron van Rijckevorsel van Kessel (raadsheer in het provinciaal geregtshof) |
1875 | jhr. mr. E. van Rijckevorsel van Kessel (advocaat) - mr. F.G.J. baron van Rijckevorsel van Kessel (raadsheer in het provinciaal gerechtshof van Noordbrabant) |
1881 | douairr. mr. F.G.J. van Rijckevorsel van Kessel (partikuliere) - jonkh. W. van Rijckevorsel van Kessel (partikulier) |
1908 | jhr. A.J. van Rijckevorsel-van Kessel |
1910 | jhr. A.J. van Rijckevorsel-van Kessel |
1928 | jhr. A.J. van Rijckevorsel van Kessel |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 74