GAHt (Koos Post), 5 augusts 1980
Een zeer voornaam huis, met een grote inrijpoort waarvan in Den Bosch maar enkele andere voorbeelden zijn, aan de Peperstraat en de Oude Dieze, en die ook in de rest van Nederland heel bijzonder is. Een gigantisch trappenhuis, midden in de woning, al vaak gefotografeerd voor boeken en tijdschriften over architectuur. Twee burgemeesters Van Lanschot woonden in het in 1847 gebouwde huis aan de Peperstraat 14-16.
Jo Timmermans en Gerdy Wilbers kenden het huis alleen van de buitenkant, toen zij iets in Den Bosch zochten. "Ik ben opgegroeid in de omgeving en kwam vanzelf vaak in Den Bosch om te winkelen. Voor het werk hebben wij veel in het buitenland gereisd. We wilden een pand waar we ons thuis zouden voelen." De neoklassieke en 17 meter brede gevel aan de Peperstraat viel op. "Ons huis moest wel ruimte hebben, vonden we. En dit negentiende-eeuwse huis had ook nog karakter en stijl. Toen we het zagen, hebben we gewoon bij de bewoner aangebeld en gezegd dat we het wilden kopen." De toenmalige eigenaar was L. van Nispen tot Sevenaer, indertijd directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Hij wilde wel verkopen. Het huis is in 1847 in opdracht van Henricus van Lanschot (1797-1887) gebouwd op een perceel waar eeuwenlang drie huizen hadden gestaan. Henricus van Lanschot was een telg van de bekende bankiersfamilie. Het huis kwam later in het bezit van mr. Frans van Lanschot (1875-1949), burgemeester van Den Bosch van 1917 tot 1941. Diens vader Henri van Lanschot heeft er ook nog, eveneens als burgemeester, gewoond. Van Nispen tot Sevenaer beschikte over het complete bestek en de plattegrond van het huis, en heeft die met de overige huisstukken overgedragen. Het bestek is gemaakt door Arnoldus van Veggel. Deze ontwierp in Den Bosch ook de Sint-Josephkerk met redemptoristenklooster aan de Sint-Josephstraat en de Evangelisch Lutherse kerk aan de Verwersstraat. De gang achter de klassieke voordeur, die is voorzien van opvallend en prachtig koperen beslag, verdeelt het huis in een werk- en een woongedeelte: links achter de inrijpoort zijn | 275 |
het koetshuis, de paardenstal, de keuken en, aldus het bestek, het 'waschvertrek' (spoelkeuken); rechts zijn het grote trappenhuis en de voor- en achterkamers. Het bestek spreekt van een 'privaat voor het personeel', een mestbak en een 'privaatput' voor de paarden. Naast de keuken lag het genoemde 'waschvertrek' met twee tappunten die het huis van water voorzagen. Eén pomp was aangesloten op een regenwaterbak, de andere op een welput. Boven de keuken waren drie dienstbodenkamers getimmerd. De indeling is voor het grootste deel nog wel oorspronkelijk, maar met name uit het werkgedeelte is een aantal karakteristieke elementen verdwenen. De diensttrap via welke personeel de bovenverdiepingen kon bereiken is weg. De muur tussen koetshuis en stal is ook verdwenen. De hooizolder boven stal en koetshuis is er nog wel, maar de turfzolder is bij een verbouwing begin twintigste eeuw verdwenen. De keuken aan de achterkant is bij die gelegenheid uitgebouwd en gemoderniseerd. De spoelkeuken is nog wel herkenbaar. De huidige eigenaar kan nog aanwijzen waar de grote waskom zich bevond. Hendrik van der GeldTimmermans is enkele jaren geleden begonnen aan een flinke verbouwing en opknapbeurt van zijn bezit. Daarbij creëerde hij zijn eigen achterom door Oude Dieze 4 aan te kopen. Dit pand is in 1887 gebouwd als atelier voor Hendrik van der Geld (1838-1914), beeldhouwer en -snijder van de Sint-Jan. Van der Geld ging zelf op Oude Dieze 6 wonen. Een loods van Van der Geld achter deze panden grensde aan de tuin van Peperstraat 14-16. In de loods, die tot enkele decennia geleden nog in gebruik was door loodgietersbedrijf Van der Plas, is een gastenverblijf gebouwd. "Het mooie is dat we nu ook via de Oude Dieze op ons terrein kunnen komen."Timmermans heeft de werkplaats van Van der Geld helemaal laten restaureren, en zelfs mooier gemaakt. "Bij alles wat je doet of uitbreidt, moet je wel de stijl handhaven, dat vind ik belangrijk." Hij besloot om de achtergevel van het atelier te voorzien van dezelfde boogjes van mozaïek als aan de voorgevel aan de Oude Dieze. "Dat is typisch laat-negentiende-eeuws werk. Alle huizen aan de Oude Dieze hebben dat." Van binnen is de werkplaats van Van der Geld tot woning verbouwd. De structuur is echter gebleven: hoge ramen aan de straatzijde - "dit was een open werkplaats, Van der Geld moest veel licht hebben" - de zolderruimte boven de poort. Nu netjes afgetimmerd, maar vroeger had de wind tussen de pannen vrij spel, vertelt Timmermans. "Dit was de droogzolder. Hout werd hier een tijd te drogen gelegd vóórdat het door de kunstenaar kon worden bewerkt." De hijsbalk is teruggebracht waarmee het hout naar boven en weer naar beneden werd getakeld. Uit "eerbetoon aan de beeldhouwer" is voorts de balustrade van het dakterras van de werkplaats met natuursteen bekleed. GastenverblijfDe oude loods achter woning en atelier van Van der Geld werd verbouwd tot gastenverblijf met een uitgang naar zijn tuin en een naar de Oude Dieze. "Het gebouwtje is voor dat doel alleen een meter hoger gemaakt. De gevel aan de tuinzijde hebben we vervangen."Ook daar, boven vier ramen en deuren, zien we nu het geel-met-zwarte tegelmozaïek van de Oude Dieze. In een muur in het gastenverblijf heeft men een verlichte vitrine laten maken om bezoekers de structuur, met een gemetselde rollaag, van de oude muur te laten zien. "Ik vind het aardig om een stukje van de oude historie van het pand zichtbaar te houden." In de vitrine staat ook een beeldje van Maria met kind. Tegen het gastenverblijf aangebouwd, achter in de tuin, is een klein atelier waarin Gerdy haar hobby's bloemschikken en edelsmeedkunst beoefent. HectiekDe brede en diepe tuin, ongeveer 1000 vierkante meter, wordt gedomineerd door een monumentale es. "Ja, het is een knoeperd van een boom, ongeveer 150 jaar oud. Dat heeft de gemeente bij een inventarisatie van de bomen in de binnenstad vastgesteld. Maar hij heeft veel dood hout. We conserveren hem zeer goed. Elk jaar wordt hij bekeken en door `de dokter' behandeld. Die zegt dat hij nog wel 15 of 20 jaar meegaat. Wij hópen 50 jaar." Gerdy heeft een dichtbegroeide Japanse tuin laten aanleggen, met kleine heuveltjes, stromend water dat door de hele tuin kronkelt, rotspartijtjes en verrassende doorkijkjes. Ook de twee torens van de Sint-Jan zijn zichtbaar. "Een tuin die rust brengt. Als tegenwicht voor de hectiek van ons eigen leven."Dit jaar is een nieuw theehuis gereedgekomen, links achter in de tuin. Direct achter het huis is een veranda met balustrade erboven gebouwd in de stijl van het huis. De veranda wordt gedragen door vijf stalen kolommen, die in natuurstenen voeten rusten en met hout zijn bekleed. Jo Timmermans: "We kunnen nu op drie plekken in de zon zitten. 's Ochtends bij het terras van het gastenverblijf, 's middags achter het grote huis en 's avonds vóór en in het theehuis." TrappenhuisHet door een groot dakraam verlichte trappenhuis midden in de woning leidt naar de eerste en de tweede (zolder)verdieping, met twee badkamers, slaap- en andere vertrekken. De slaapkamers op de eerste verdieping hebben eigen garderobes. Op de zolderkamers zijn ook de balken in het zicht gebleven. Langs de muren liggen trekstangen. "Die horen bij de constructie. Het hele huis heeft trekstangen om de zaak bij elkaar te houden."De trappenhal en het trappenhuis zelf, met zijn klassieke balustrades en sierbalken, zijn al vaak gefotografeerd. "Deze trap wordt gebruikt als toonbeeld voor de bouw van negentiende-eeuwse herenhuizen in Nederland en België. De trap staat in veel boeken." Een grote kroonluchter uit de vroege achttiende eeuw - door Gerdy met zorg uitgezocht - verlicht de hal 's avonds. De prachtige paneeldeuren zijn door de eigenaar voorzien van ronde koperkleurige knoppen en beslag, eenvoudig van vorm. "Die horen bij een klassiek huis." De dubbele deuren van de hal naar de achterkamer en voorkamers zijn maar liefst 2,70 meter hoog. "Dat moet in zo'n huis ook wel. Je moet er hoog en breed meubilair naar binnen kunnen brengen." AfdeldijstenDezelfde hoge deuren zitten in de eetkamer achter, de 'zaal' (salon) en de voorkamers. Vier dubbele openslaande deuren komen uit op het terras onder de veranda. Tussendeuren in de viereneenhalve meter hoge kamers - het huis heeft een inhoud van 4.000 kuub - zijn voorzien van kunstig gevormde afdeklijsten. De luiken voor de ramen hebben die eveneens. Daar zijn ze van scharnieren voorzien waarmee de geopende luiken, in opgevouwen toestand, kunnen worden vastgeklemd. De deuren van ramen, deuren, kozijnen en stijlen zijn beige en 'Amsterdams groen' (zachtgroen) van kleur.De eetkamer heeft als bijzonderheid een ingebouwde, afsluitbare zilverkast. Achter de bewerkte deur zit een stalen plaat. Timmermans: "Dit is de voorloper van de brandkast. Gingen de bewoners voor langere tijd weg, dan borgen ze in die kast het zilverwerk op." De zaal en de kamer daarvóór hebben allebei een klassieke marmeren schouw uit de bouwtijd van het huis. Boven één van de schouwen hangt een grote ovalen spiegel van ruim 200 jaar oud. De schoorstenen zijn aan de bovenzijde gedecoreerd met stucwerk in varenmotief. Gerdy heeft de houten getimmerde vloer in de salon vervangen door parket. Achter heeft zij een okergeel textielbehang laten aanbrengen. Vóór rood-goudbrokaat. Er zijn geen naden te zien. "Die zitten er ook niet in. Het behang is in één horizontale baan aangebracht." LiftOpvallend zijn twee kroonluchters die Gerdy uit Frankrijk over heeft laten komen. In de ene zitten 70 lampen. In de andere maar liefst 122 kaarsen."Of 121, ik zou ze nog eens moeten natellen. Beide kroonluchters zijn bronsverguld en van einde achttiende eeuw, stijl Lodewijk XIV. Met kerstmis laten we de kaarsen branden. Ja, we hebben een stok om ze aan te steken en te doven." Een van de belangrijkste verworvenheden door de verbouwing die dezer dagen gereed kwam, is volgens Gerdy de nieuwe lift in huis. "Beneden is het huis groot genoeg om er een slaapkamer te maken voor als we ooit minder mobiel worden. Maar dan zouden we het huis aantasten en dat willen we niet. Met de lift kunnen we in het hele huis blijven komen. Wij willen hier met zijn tweeën graag oud worden, maar dan moet je wel maatregelen nemen..." | 279 |
Huis met monumentale gepleisterde doristische gevel uit 1846 door de Brusselse architect Henri Partoes. Stoeppalen met smeedijzeren hekken. Vensters en deuren beganegronds halfrond overtoogd met geprofileerde bogen rustend op als pilasters opgevatte muurdammen. Geblokte hoekpilasters. Zware cordonlijsten. Venster boven de ingang omlijst en met kroonlijst op voluutvormige consoles. Bovenste verdieping als mezzanino opgevat. Kroonlijst op klossen. |
Tusschen het laatstbeschreven huis en dat, genummerd 16, staan twee huisjes, waarvan, zooals wij hiervoren reeds zagen, het eerste wellicht eens toebehoorde aan Cornelis Dicbier; een daarvan behoorde in elk geval eens aan de op blz. 446 genoemde Christina Kethelaer Aelbertsdochter, weduwe van Mathijs van Tephelen.
Het daarop volgend huis, zijnde dat, thans genummerd Peperstraat 16 en 14, staat ter plaatse, alwaar oudtijds drie huizen zich bevonden.
Het eerste van die huizen werd door Jan van Berkelaer Adriaanszn als man van Barbara, dochter van Henrick 's Graets en Elisabeth van Broeckhoven Woutersdochter, c.s., verkocht aan Arnold Voegels Arnoldszn; het werd toen gezegd te zijn: huis, erf, plaats en achterhuis, staande tusschen de huizen van Henrick van Engelen Jacobszn. Genoemde Voegels verkocht het 15 Januari 1546 (Reg. n°. 173 f. 76 vso), als wanneer het gezegd werd te staan tusschen het huis van mr. Willem van den Bosch, priester, ex uno en dat van Nicolaas de Quade van Ravesteyn ex alio, aan Jeronimus, zoon van Arnold Henrickszn, die het op zijne beurt 7 Mei 1552 (Reg. n°. 185 f. 238) verkocht aan Rutger, zoon van Dirck Roelofszn; de erfgenamen van dezen en diens vrouw, zijnde: Peterken de Greve genaamd Vlemmings, weduwe van Reynier Pottey en dochter
| 449 |
van Peter de Greve genaamd Vlemmings en Catharina, de dochter van Peter Nicolaaszn van Bergen; Jan Janszn als man van Jenneken, dochter van Peterken en Reynier voornoemd en Peter, zoon van laatstgenoemde echtelieden, allen als erfgenamen van Femme, dochter van Peter Nicolaaszn van Bergen en weduwe van genoemden Rutger, zoon van Dirck Roelofszoon, voor de eene helft, en Adriaan, zoon van Albert Geritszn als man van Adriana en Adriaan Lambertszn als man van Elisabeth, dochters van Dirck Henrickszn; Barbara, dochter van Henrick Dirckszn; Margaretha, dochter van Willebrord van Spaendonck en Elisabeth, de dochter van Dirck Henrickszn; Jan, Roelof en Peter, zonen van Jan Janszn van den Bichelaer en Johanna, de dochter van Jan Dirckszn; Gijsbert, zoon van Michiel Joosten en Maria, de dochter van Jan Janszn en Johanna laatstgenoemd; Johanna, dochter van Jan, den zoon van Jan Dirckszn en Christina, de dochter van Gerard van den Putte en Adriana, de dochter van Jan Dircksz, allen als erfgenamen van meergenoemden Rutger, den zoon van Dirck Roelofszn, voor de andere helft, verkochten 25 Mei 1583 (Reg. n°. 239 f. 175) dit huis aan mr. Peter van den Bosch, priester. Van hem erfden het Johanna, dochter van Dierick, den zoon van Henrick Dierickszn en haar man Maarten van Emmerick Janszn, die het 13 Februari 1626 verkochten aan heer en meester Andries Toelincx, priester en beneficiaat der St. Janskerk te den Bosch, zoon van Roeland Aartszn, kramer en koopman aldaar en Anneken Vos Jansdr: van dezen erfden het zijne zusters, zijnde: a. Jenneken Toelincx, echtgenoote van Jan van Niel, den zoon van Quirijn en Emerentiana van Ludick Andriesdochter en b. Elisabeth Toelincx, huisvrouw van Frans Joostzn Custers, alsmede zijn broeder Jan Toelincx; deze laatste transporteerde 3 April 1634 het door hem geërfd één derde deel aan zijnen genoemden zwager Jan van Niel, die daarop 26 Februari 1639 (Reg. n°. 375 f. 86 vso) met zijnen zwager Frans Custers, deze zoo voor zich en als vader over zijne onmondige kinderen, dat huis, hetwelk alstoen gezegd werd te grenzen Oude | 450 |
Diezewaarts aan het huis van Anna van Hambroeck en Kerkwaarts aan het na te melden, verkocht aan mr. Cornelis van Cuyck, toen wethouder van den Bosch, later advocaat-fiscaal bij den Raad en Leenhof van Brabant te den Haag. Het tweede der hierbedoelde huizen werd 4 November 1541 (Reg. n°. 352 f. 410) door heer en meester Henrick Loeckemans, priester en beneficiaat der St. Janskerk te den Bosch, zoon van mr. Henrick Corneliszn; door Wouter, zoon van Dirck Janszn en door Jan van Berkelaer Adriaanszn, in hunne hoedanigheid van executeurs van het testament van Catharina, dochter van wijlen Jan van der Leest Gijsbertszn en huisvrouw van Henrick van Engelen Jacobszoon, verkocht aan Nicolaas de Quade, zoon van wijlen Jan van Ravesteyn 1). Van dezen erfden het zijne kinderen Margriet en Aerd de Quade van Ravesteyn, welke laatste als erfgenaam zijner zuster daarvan ten slotte de eenige eigenaar was. Hij schijnt dit huis tot woning zijner dienstmeiden te hebben doen strekken, vermits het in eene Bossche Schepenakte van 3 Augustus 1626 heet het huys der maechden van Ravensteyn.
Aerd de Quade van Ravesteyn voornoemd deed dit huis 2 September 1626, als wanneer hij te Vlijmen woonde (Reg. n°. 352 f. 409 vso), verkoopen door Assuerus of Sweder van Wjmbergen, die in tweeden echt gehuwd was 2) met zijne dochter Elisabeth, geboren uit zijn huwelijk met Hesther van der Stegen, dochter van Nicolaas van der Stegen Senior, raad van den Bosch, den zoon van mr. Jan. Kooper werd toen mr. Everard van Ravesteyn, priester, officiaal van het Bisdom van den Bosch en kanonik graduaal der St. Janskerk aldaar.
| 451 |
Deze was de zoon der echtelieden Jan Everardszn van Ravesteyn en Adriana Suerincx Boudewijnsdochter, die een huis, het Gulden Klaverblad genaamd, staande in de Vischstraat te den Bosch, bezaten 3) en behalve hem deze kinderen hadden (Reg. n°. 316 f. 99):
a. Gatharina 4), de huisvrouw van 1° Peter Willemszn van Heeswyck; 2° Balthasar Donckers, lakenkoopers te den Bosch;
b. Geertruid, de echtgenoote van Anthonis Herincx.
c. Henrica, die stierf 1615; zij huwde met Jan van Velpe, geboren te St. Michielsgestel uit het huwelijk van Thomas Wouterszn en Maria van Boecop (de dochter van Theodorus en Catelijn van den Gevel), welke laatstgenoemde echtelieden te St. Michielsgestel in de kerk begraven werden. Hij stierf Januari 1630 en had van zijne genoemde vrouw deze kinderen: 1. Thomas, geboren te den Bosch 1598, h. 1624 Anna Pottey 5), dochter van Philip en Anna van Bladel; (zij hertrouwde na zijnen dood met Andries van Beugen Janszn, die daardoor stamvader werd van de Bossche van Beugen's en van Emmerick's); 2. Jan; 3. Dierck, die huwde met Margriet van Vechel Joostdochter; 4. Gijsbert; 5. Boudewijn; 6. Geertruid en 7. Catharina van Velpe.
Genoemde mr. Everard van Ravesteijn verkocht 12 December 1636 (Reg. n°. 374 f. 40) het hierbedoeld huis aan zijne zuster Catharina, die het reeds 19 Mei 1638 (Reg. n°. 374 f. 507), als wanneer het werd omschreven als: „eene huysinge, erve, ledich plaetsken ende twee sydele achterhuysingen," weder verkocht aan genoemden mr. Cornelis van Cuyck; deze maakte van dit en het eerstgezegd huis één enkel huis, dat hij 30 October 1643, na zijne benoeming tot advocaat-fiscaal, (Reg. n°. 388 f. 58); verkocht aan Thomas van Roye, meester en rector van het Groot Ziekengasthuis te den Bosch; deze kocht 24 October
| 452 |
1647 (Reg. n°. 394 f. 21) nog bij dat huis, zoogenaamd om het te vergrooten, van Pieter Schuyl in diens hoedanigheid van rentmeester der geestelijke goederen te den Bosch: Het derde der hierbedoelde huizen, hetwelk was een huisje, dat vóór de reductie van den Bosch in 1629 had toebehoord aan de Beneficiaten der St. Janskerk aldaar, doch na die reductie, als zijnde geestelijk goed, door den Staat was geconfisqueerd en daarna door denzelve ter bewoning was afgestaan, eerst aan den Hervormden predikant Lemannus, daarna aan den Hervormden predikant Kuchlinus. Het werd bij den verkoop van 1647 gezegd te zijn: seecker geestelijck huyshen, daer den voorleser inwoont, staande tusschen het voorschreven tweede huis en seecker ander geestelijck huysken.
Van Thomas van Roye voornoemd werden de beide laatstbedoelde door dezen gekochte huizen geërfd door zijne dochter Catharina van Roye, echtgenoote van Rutger Tulleken, schepen van den Bosch (zoon van Rutger en Francina de Leeuw). Na hun overlijden werden die 24 November 1702, bij scheiding en deeling hunner nalatenschappen, welke alstoen ten overstaan van den Bosschen notaris Theodorus van Asten plaats had (p. 299 van zijn Protocol) toebedeeld aan hunnen zoon, ook Rutger Tulleken genaamd; deze was kolonel in Staatschen dienst en, na de verovering van Gibraltar door de Nederlanders en Engelschen, kommandant van het Nederlandsche garnizoen van die stad, alwaar hij stierf en bij den berg Jupiter begraven werd. Hij huwde met Maria Mechteld Elisabeth van Laer, dochter van Joan en Johanna Maria van Eenschaete tot den Oldenhof, welke hem deze kinderen schonk: Rutger Tulleken, kolonel der Infanterie en Louisa Christina Tulleken, de vrouw van Louis François Bosc de la Calmette, kolonel der Infanterie en majoor-kommandant van Deventer; deze kinderen verkochten 28 September 1733 (Reg. n°. 556 f. 209) de beide laatstbedoelde huizen aan Hendrik van Lidth de Jeude, heer van Gansoyen en luitenant-kolonel; zij werden toen omschreven als huis, erf en tuin met zomerhuisje, staande in de Peperstraat, thans bewoond door den
| 453 |
kapitein Mackay en een klein huisje daarnaast, zijnde die beide huizen begrensd ex uno door het huis der erven Theodorus Storm en ex alio door het huis van Dr. Cornelis van Blotenburg; blijkbaar zijn die daarop door laatstgenoemden kooper tot één verbouwd, omdat, toen zij ten laste van dezen gerechtelijk werden verkocht, zij reeds één gebouw vormden. De eerste vrouw van Hendrik van Lidth de Jeude was Agneta Knips; zij overleed in 1726, hem nalatende deze kinderen: a. Dymphna, geboren te Bergen op Zoom 29 Juli 1717; b. Jan, geboren te Bergen op Zoom 17 November 1719, stierf als cadet in 1735; c. Cornelis, geboren te Dongen 29 December 1720; d. Thomas, burgemeester van Delft, geboren te Dongen 25 November 1725, liet slechts dochters na; e. Johanna, geboren te Dongen 8 December 1726, huwde met Frans Rigail.
Hij hertrouwde in 1731 met Adriana Lydia van Hamel, op blz. 430 reeds genoemd, weduwe van mr. Mathias de Vlamingh, oud-schepen van den Bosch; zij schonk, evenmin als aan haren eersten, aan haren tweeden man kinderen.
Den 12 September 1735 ging hij in de Capucijnenkerk te Meersel met zijne kinderen Dymphna en Cornelis tot den Katholieken godsdienst over; hij nam om die reden zijn ontslag uit den Staatschen dienst 6) en vestigde zich daarna te Antwerpen metterwoon. Hun overgang tot de Katholieke Kerk werd door de Protestansche Overheid op de Bossche Katholieken gewroken door hun bedehuis In de Boerenmouw, dat door Capucijnen bediend werd, te sluiten; te vergeefs wendde de Landvoogdes der Zuidelijke Nederlanden, Maria Elisabeth, namens den Keizer van Oostenrijk, zich tegen die sluiting tot de Staten Generaal; haar verzoek tot opening werd toch bij hunne Resolutie van 19 October 1736 gewezen van de hand, evenals dat van den Staatsraad te Brussel, die zijne bemiddeling had aangeboden 7). Maar ook Hendrik van Lidth de Jeude
| 454 |
moest voor zijne geloofsverandering boeten en wel door den verkoop van zijn huis in de Peperstraat, zooals blijkt uit den navolgenden inhoud eener Bossche Schepenakte van 13 Dec. 1737 (Reg. n°. 557 f. 376): Ingevolge accoord, gesloten tusschen Dina van Alphen wed. Johan Knips, wonende te Leiden, als grootmoeder-maternel van de onmondige kinderen, nagelaten bij wijlen hare dochter Agneta Knips, verwekt door Hendrik van Lith de Jeude, geweest zijnde luitenant-kolonel, impetrante van executie en gijzeling ter eenre, en den curator aangesteld om te representeeren genoemden Hendrik van Lith de Jeude, zich thans ophoudende te Antwerpen, geëxecuteerde en gegijzelde ter andere zijde en door den gemachtigde van Dina van Alphen wed. van genoemden Johan Knips wordt verkocht aan Thomas Coets, drossaard der heerlijkheid Berlicum: „een op nieuws getimmerde moderne huysinge, stal, coetshuys en tuyn, sijnde te voren geweest twee huysen, staande aan de Peperstraat, zuyd huys van Theodorus Storm ex uno, Noord huys der erven Dr. Blotenburg, ex alio, zich uitstrekkende enz., den voors. Lith de Jeude in eigendom gecompeteert hebbende”. De Staten van Brabant en de Schepenen van Antwerpen hebben daarop het verlies, dat van Lidth de Jeude wegens zijnen overgang tot de Katholieke kerk kwam te lijden, vergoed door op 26 Juni 1736 de navolgende besluiten te nemen: Myne Heeren geinformeerd zijnde, dat sekere heer van Lidth de Jeude, gewesen lieutenant-colonel van dragonders in dienst der heeren Staeten van Holland, dezelve zyne charge geabbandonneerd heeft om te amplecteren de roomsche catholique religie met zyne familie, ende alsoo alles ter dier oorsaecke geabbandonneerd hebbende, alhier is commen nederslaen met zijn kinderen, hetwelck door de heeren Staeten van Brabant geconsidereert sijnde, soo is 't dat deselve heeren Staeten tot volherdinge van zijn loffelijck voornemen aen hem vergunt hebben een pensioen van ... Ende myne heeren burgmeesteren ende schepenen niet minder in aendacht nemende de vervoorderinge van de roomsche catholycke religie, hebben op het bovenstaende exempel aen | 455 |
hem insgelijkx tot zijne subsistentie toegevoeght een pensioen van hondert gulden 's jaers, uit de vierhondert ter dispositie van mijnheere jaarlijckx staende ende dat deze betalinghe soo lange zal geschieden tot wederroepen toe. Dymphna van Lidth de Jeude voornoemd trad in 1736 in de orde der Ursulinnen te Antwerpen en overleed in het klooster dier orde aldaar in 1788; haar broeder Cornelis huwde in die stad Johanna Francisca Lis en werd daardoor stamvader van den Katholieken tak der van Lidth de Jeude's, die 26 Maart 1856 door den Koning van België in den adelstand verheven werd.
Thomas Coets, die, als gezegd, door koop eigenaar was geworden van het hierbedoeld huis, had tot vrouw Maria Thyssen weduwe van Francis Velters, griffier van 's-Hertogenrade, die haar had geschonken een kind, Daniel Velters geheeten. Na haren dood verkochten hij en de voogden van dit kind den 29 Mei 1742 (Reg. n°. 563 f. 73) dat huis aan mr. Willem Cornelis Ackersdyck 8), die, zooals wij hiervoren blz. 338 noot 2 reeds zagen, zoon was van mr. Henrick, raad van den Bosch en Maria Chatvelt, welke echtelieden met elkaar in 1690 gehuwd waren. Hij was schepen van den Bosch en aldaar in 1725 getrouwd met Maria Adriana van Eck, welke van hare ouders geërfd had het Pastoryehuys, staande bij de Hervormde kerk te Berlicum (bij den Bosch) midden in het goed der Douairière van Borssele; haar man verkocht het 20 Januari 1731 voor Schepenen van den Bosch aan de gemeente Berlicum om te dienen tot eene pastorie voor den Hervormden predikant aldaar. Zijne vrouw schonk hem deze kinderen:
a. Hendrik Jacob Ackersdyck, gedoopt te den Bosch 19 Februari 1727, stierf aldaar ongehuwd 21 Juli 1788;
b. Mr. Cornelis Lambertus Ackersdyck, gedoopt te den
| 456 |
Bosch 19 October 1728, huwde aldaar 1756 Anna Maria Emilia Mobachius Quaet; c. Maria Elisabeth Ackersdyck, gedoopt te den Bosch 18 Maait 1733, stierf ongehuwd, erfde van haren vader het hierbedoeld huis;
d. mr. Willem Cornelis Ackersdijck, president-schepen van den Bosch, gedoopt aldaar 7 Jan. 1735, stierf aldaar in 1796. Hij schreef in verschillende tijdschriften verscheidene bijdragen over oudheidkundige onderwerpen, o.a. over de valkenjacht te Valkenswaard en Waalre. Zijne vrouw was Anna Francken, dochter van Pieter en Agatha de Gyselaer, die hem o.a. schonk:
1°. mr. Willem Cornelis Ackersdyck, advocaat te en secretaris van den Bosch, geboren aldaar 12 December 1760, werd in 1794 tengevolge van de verandering van de Regeering der stad den Bosch uit zijn ambt van secretaris dier gemeente ontzet, bleef sedert dien ambteloos burger aldaar tot het jaar 1806, als wanneer hij naar Utrecht verhuisde, alwaar hij in 1813 vrederechter werd. Hij schreef tal van verhandelingen over Noordbrabant's Geschiedenis, o.a. over de rivier de Dommel; het nageslacht van den Mentzischen boekdrukker Scheffer; Henricus Agylaeus; Jacobus Focanus, in de 17e eeuw leeraar der Hervormden te Vught; de benamingen van Bergen op Zoom en Someren; de ontdekking van een kampleger of begraafplaats te Deurne; de onbebouwde gronden in N.Brabant; Fughte en Rumelo; Herman de Ruyter; Bladel; Taxandria; Lommel; het privilegium Trinitatis; de Rederijkerskamers te den Bosch; de gruit, enz.; ook maakte hij tal van aanteekeningen op het werk van Steph. Hanewinkel Geschied- en Aardrijksk. Beschrijving der stad en Meierij van 's Bosch 9). Hij stierf te Rotterdam 6 Februari 1843. Zijne vrouw was Maria Cornelia Bowier, die hem schonk:
a. Anna Ackersdyck, gedoopt te den Bosch 5 Sept. 1784;
b. Willem Cornelis Ackersdyck, gedoopt alsvoren 4 Juli 1787;
| 457 |
c. mr. Jan Ackersdijck, hoogleeraar in de staathuishoudkunde, eerst te Luik en daarna te Utrecht, geboren te den Bosch 22 October 1790, stierf 1861; zijne vrouw was Maria Anna Walterthum, die hem twee dochters schonk, van welken Maria Josephina huwde met professor mr. G.W. Opzoomer en Maria Cornelia met den kapitein Henri Ferdinand Borel;
d. Henrietta Maria Ackersdyck, gedoopt alsvoren 9 Mei 1792, huwde met mr. Adam Schadee.
2°. Petronella Johanna Ackersdijck, die hieronder volgt;
3°. mr. Hendrik Jacob Ackersdyck, secretaris van den Bosch, gedoopt aldaar 15 Januari 1773, overleed aldaar 7 Januari 1827; hij huwde Anna Maria Gerbade, gedoopt aldaar 23 September 1774, dochter van Hermanus en Agatha van Heurn.
Petronella Johanna Ackersdijck, hiervoren sub 2° vermeld 10), gedoopt te den Bosch 25 Maart 1770, erfde het hierbedoeld huis van hare voornoemde tante Maria Elisabeth Ackersdijck; haar man was mr. Lodewijk Willem Ernest van Heurn, advocaat te den Bosch, die het 5 Augustus 1807 verkocht aan Maurits Jan Willem de Milly kapitein in garnizoen te den Bosch, alwaar hij in 1833 stierf en aan diens echtgenoote Alexandrine Marie Jeanne Sophie barones de Jaussaud de Grand Clary 11); zij was erfdochter van den Grooten Ruwenberg en dochter van Paul Scipion en Antonia Erbervelt, welke laatste 23 December 1802 tijdens zijn huwelijk met hem dat adellijk goed gekocht had. Antonia Erbervelt voornoemd zal de dochter geweest zijn van Daniel Jakob en Margaretha Nolthenius, de dochter van mr. Anthony Nolthenius en Catharina Nagelmaeckers.
In 1846 werd het onderwerpelijk huis gekocht door Henricus van Lanschot, die het in het volgend jaar geheel deed verbouwen door den Brusselschen architect Partous; na
| 458 |
zijn kinderloos overlijden erfde het zijn oomzegger mr. Henri van Lanschot, burgemeester van den Bosch, van wien het wederom erfde diens zoon mr. Frans van Lanschot, griffier bij het Kantongerecht te den Bosch, die het thans nog bezit. Het huisje, dat thans nog naast voorbedoeld huis staat, is afkomstig van den kanonik Aert van Aecken, die daarvan eene geestelijke stichting maakte en daarom werd het na de reductie van den Bosch in 1629 geconfisqueerd. Den 1 April 1681 verkocht Rogier baron van Leefdael, heer van Deurne, als rentmeester der episcopale en andere geestelijke goederen in de Stad en Meierij van den Bosch het aan Johannes van Irrhoven en den 28 Mei 1757 werd het ten laste van Hendrik van Onna gerechtelijk verkocht aan Gerardus van Ceulen, mr. lintwerker te den Bosch, van wien het erfde diens dochter Catharina van Ceulen; in 1807 behoorde het aan Jan de Bergh, secretaris en notaris te den Bosch.
Het huis, dat naast laatstgezegd huisje stond en in 1909 door Mevr. de Wed. van Zinnicq Bergmann-Verheyen afgebroken en door een ander vervangen is, was het huis genummerd 10.
| 459 |
Noten | |
1. | Jan, de zoon van Marcelis de Quade van Ravesteyn; Marcelis, zoon van Petrus, den zoon van genoemden Marcelis; Jan, zoon van Wouter Janszn, als man van Adriana, dochter van Willem, den zoon van meergenoemden Marcelis, droegen in 1538 voor Schepenen van den Bosch (Reg. no. 153 f. 236 vso) aan de dochters van den dikwerf genoemden Marcelis en diens huisvrouw Heylwich, dochter van Petrus Hacke, zijnde Margaretha en Mechteld, huisvrouw van Dirck de Haen Janszn, over de goederen, door hen geërfd van genoemde echtelieden Marcelis en Heylwich. |
2. | In eersten echt was hij gehuwd met Johanna van der Stegen, weduwe van Frederick van Herlaer en dochter van Nicolaas v. d. Stegen Jr. |
3. | Henrick Gerardszn van de Grave had het aan bovengenoemde Adriana Suerincx vermaakt (Reg. no. 316 f. 99 en vlgd.). |
4. | In andere schepenakten wordt zij gezegd de dochter van Anthonis Herincx te zijn. |
5. | Zij zijn de stamouders der Bossche van Velpe's. |
6. | Had hij het niet gedaan, dan had hij wegens zijne geloofsverandering zijn ontslag gekregen, zooals blijkt uit J.C.A. Hezenmans 's Bosch p. 387. |
7. | J.C.A. Hezenmans s Bosch p. 380. |
8. | Zijn broeder mr. Herman Ackersdijck, advocaat te den Haag, alwaar hij 28 Juni 1728 ongehuwd overleed en die in Februari 1664 in den Bosch geboren was, vermaakte het grootste gedeelte van zijn vermogen aan de Hervormde Diaconie aldaar. Een ander broeder van hem was mr. Cornelis Ackersdijck, advocaat te den Bosch, die in 1679 huwde met Maria van Blotenburg. |
9. | Zie blz. V der Voorrede van dat werk. |
10. | Over de familie Ackersdijck zie men verder Annuaire Généalogique des Pays Bas 1875 p. 9 en vlgd. |
11. | Zij hadden vijf kinderen, van welke Jhr. mr. Paul de Milly, die geboren werd te den Bosch 22 November 1807 en stierf te Zuidlaren 5 Februari 1890, door zijn huwelijk met Maria gravin van Heiden Reinestein zijn geslacht voortzette. |
Peperstraat 14-16 is in 1846 ontworpen door de Brusselse architect Henri Partoes. Het pand heeft een gepleisterde voorgevel en halfrond gesloten venters op de begane grond. Aan de linkerzijde bevindt zich de inrijpoort van het koetshuis. | 37 |
2003 |
Wim HagemansBurgemeestershuis met achterom - Peperstraat 14-16Bossche Pracht 12 (2003) 275-279 |
1910 | mr. F.J. van Lanschot (advocaat en procureur, secretaris Tiendcommissie) |
1928 | Koetshuis |
1865 | H.J. van Lanschot (grondeigenaar) |
1875 | H.J. van Lanschot (grondeigenaar) |
1881 | M. Bessem (onderwijzer) - H.J. van Lanschot (grondeigenaar) |
1908 | mr. F.J. van Lanschot (advocaat en procureur) |
1910 | mr. F.J. van Lanschot (advocaat en procureur, secretaris Tiendcommissie) |
1928 | mr. F.J. van Lanschot |
1943 | A. Huijsmans (chauffeur) - J.J. van Lanschot (bankemployé) - mr. Fr.J. van Lanschot |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 75-76