Dit pand is in 1339 van het Broodhuis afgescheiden. Het grensde aan de tweede Lakenhal, die hier aan de noordzijde omstreeks 1400 tegenaan gebouwd is. Later is er een verbinding tot stand gebracht tussen de beide gebouwen. In het begin van de 16de eeuw is Gerard van Deventer vermoedelijk in bezit van beide buurpanden en van twee aangrenzende 'Corte Cameren' aan de achterzijde. Het pand Pensmarkt 11a lijkt in die tijd uit twee kameren te bestaan, die afzonderlijk worden aangeslagen. Voornoemde Gerard moet twee keer 20 'schellingen' betalen. In het cijnsboek van 1573 komt ook een hertogcijns voor van 10 stuivers in verband met een kelder onder de straat en een put. Waar deze put zich bevond is onduidelijk, mogelijk in de straatkelder. De post voor het andere deel van het huis bevat ook 10 'stuivers'. Niet duidelijk is waarop deze kleine aanvullende hertogcijns betrekking heeft. De archiefgegevens over de kelders worden nog onduidelijker door een vermelding in het archief van de Brabantse Rekenkamer uit 1616, waarin sprake is van een vergunning voor een kelder vóór het huis, genaamd De Molen, aan de Markt 'achter de Kameren'. Deze kelder is 16 voet lang en even breed als het huis. Er mag ook een rooster van ijzeren tralies boven gemaakt worden. De reeds aangelegde waterput wordt in de vergunning meegenomen. Is hier sprake van een vergroting van de straatkelder, die immers op de kadastrale minuut groter staat aangegeven dan de nu nog aanwezige straatkelder? In het verdwenen gedeelte van de straatkelder kan de put gesitueerd zijn geweest. | 293 |
In het cijnsboek van 1573 worden verschillende cijnsplichtigen vermeld. De kramer Joost Verweyder moet dan als bezitter betalen voor het deel met de kelder, (de begane grond?). Hij wordt ook aangeslagen voor twee schouwen. Voor het andere gedeelte (de verdieping?) betaalt Goyaert Potteye, die we ook kennen van Pensmarkt 13. Zijn weduwe wordt in 1553 afgerekend voor twee schouwen. Aangezien het pand in de 18de of vroege 19de eeuw grotendeels verbouwd is, weten we niet waar deze schouwen zich bevonden. Bij deze verbouwing is de rechter zijmuur, de noordgevel van het Broodhuis, gehandhaafd. De natuurstenen goot op deze zelfstandige zijmuur is bij het bouwhistorisch onderzoek in 1884 teruggevonden. Voor de reconstructie van het huis zijn we aangewezen op het schilderij van het Schermersoproer. Dit geeft een huis met houten gevel weer, bestaande uit drie bouwlagen met kap. De pui met kelderingang en een centrale deur met aan weerszijden een kruisvenster, wijst op een handels- of bedrijfsfunctie. | 294 |
Achteruit Meijer1482. "De molen". | 75 |