M. Bimmel en A.G. Oldenmenger, 27 mei 2004
In de 14de eeuw behoorde dit perceel tot het 73 voet brede terrein dat, zoals bij het vorige pand vermeld, in de tweede helft van die eeuw verdeeld werd in twee bijna even grote percelen. Het rechter gedeelte was 85½ voet (= 24,59 m) | 254 |
diep. Het linker perceel liep erachter door tot aan het terrein van het klooster. Mogelijk was er tussen de beide panden een gezamenlijke poort om het achterterrein met een stenen kamer te bereiken. Nadat het brede perceel in drie delen was verdeeld, is op het middelste gedeelte het onderhavige pand gebouwd. In 1414 is dit reeds het geval als Aart Dicbier bezitter wordt van twee kamers die tussen Pensmarkt 8 en 12/14 stonden. In de cijnsboeken wordt het brede perceel van 73 voet nog vermeld. In 1520 betaalt Bruysten 'die cremer' voor beide delen, daarna zijn zwager Jan vanden Wiel. Diens schoonzoon Jan vanden Water is in het midden van de 16de eeuw bezitter. Hij is zeepzieder en oefent dit beroep in het achterhuis uit. In 1553 moet hij voor vier schouwen, één bakoven en één zeepketel betalen. Hij blijkt in 1569 ook het buurhuis 'De Cuyp' te bezitten. Zijn zoon verkoopt het huis met achterhuis, zijnde een zeephuis, aan de zeepzieder Jan Goijartsz. Niet duidelijk is of de zeepziederij in het hoofdpand of in het losse achterhuis gehuisvest was. Het hoofdpand is het eerste huis vanaf de Minderbroedersstraat dat de tijd heeft weten te trotseren, hoewel het sterk is verbouwd. De kelder, die gezien het baksteenformaat uit de 14de of begin 15de eeuw zal dateren, is voorzien van insteekgewelven. In het eerste gewelf aan de rechter zijde zijn sporen van een stookplaats waarneembaar. Bij de haardentelling wordt geen gewag gemaakt van een stookplaats. De straatkelder en de kelderingang aan de Pensmarkt waren niet met een hertogcijns belast. Mogelijk was de kelder ook vanaf het achtererf toegankelijk. In de rechter zijmuur bevindt zich op tweederde van de diepte van het pand een sprong die niets met de indeling van het huis van doen heeft. Is dit een bouwspoor van de vroegere situatie toen het pand nog met zijn rechter buur verbonden was? Of is hier de osendrup tussen de twee huizen verdeeld? De indeling van het pand is onzeker. Er waren samengestelde balklagen met vier balkvakken. Hoewel er twee balklagen zijn aangetoond, zal het huis, gezien de hoger doorlopende rechter zijmuur, drie bouwlagen gehad hebben. Mogelijk was er halverwege het pand een dwarsmuur. De rookkanalen lijken tegen de rechter zijmuur gelopen te hebben. | 255 |
BeschrijvingAlgemeen:Het pand is gelegen aan de westzijde van de Pensmarkt binnen de eerste ommuring van de stad ‘s-Hertogenbosch. Pensmarkt 10 heeft een middeleeuwse oorsprong en heeft heden ten dage een rechthoekige plattegrond. In 1578 wordt het huis omschreven als een huis met een achterhuis. Het pand stond bekend als ‘Het Molenijser' (1653) en later ‘De (Gulden) Zwaan' (1653). In 1751 is geschreven dat Pensmarkt 10 bestaat uit een huis met achterkeuken, stal en kelders. Op de kadastrale kaart van de stad (1832) is te zien dat het perceel in de vroege negentiende eeuw uitstrekte achter de huizen Pensmarkt 12 en 14. Het achterterrein is in de twintigste eeuw voorzien van een bebouwing onder een plat dak.Het pand omvat een kelder, een begane grond en twee verdiepingen. Van de historische structuur, de indeling van een voorhuis met een vast achterhuis, is in het interieur weinig zichtbaar. Deze indeling komt enkel nog in de kelders naar voren. De kelder onder het achterhuis is op basis van de baksteenformaten 12,5 x 7 en een vijflagenmaat van 43 centimeter, vermoedelijk vijftiende-eeuws. De kelder heeft een gemetseld tongewelf met de kruin loodrecht op de voorgevel. De kelder is aan zowel de linker- als de rechterzijde voorzien van drie forse steekgewelven. In het achterhuis zijn restanten van de constructie van de eerste- en de tweede-verdiepingsvloer behouden gebleven in de vorm van een zwaar gedimensioneerde (30x45) moerbalk en een strijkbalk. Van de oorspronkelijke kap met zadeldak zijn geen restanten bewaard gebleven. Na 1927 is de kapconstructie gesloopt waarna het voorhuis werd voorzien van een met pannen gedekte dwarskap. De aangebrachte kapconstructie bestaat uit grenen schaarspanten met kreupele stijl en blokkeels. Het achterhuis is voorzien van een plat dak. Voorgevel:Deze bepleisterde lijstgevel is, op basis van de ornamentering van de lijst en de zware dimensionering van de raamkozijnen, vermoedelijk omstreeks het jaar 1800 gerealiseerd. De gevel heeft vier vensterassen en is op de begane grond voorzien van een moderne winkelpui die in 1992 is aangebracht. De vensteropeningen hebben een hardstenen onderdorpel en bevatten T-vensters met kwartrond geprofileerde kozijnen die met toognagels gezekerd zijn en stolpramen. De stolpnaald is afgedekt met een lat die voorzien is van een profilering. De geprofileerde bakgoot wordt gedragen door vier consoles. De vlakken tussen deze consoles zijn gesierd met een ruitvormig paneel. De dakschild van de dwarskap is aan de straatzijde voorzien van een eenvoudige dakkapel onder een plat dak en voorzien van een venster met twee draaiende, vierruits ramen | 1 |
Linkerzijgevel:De linkerzijgevel bevat muurwerk dat vijftiendeeeuws of mogelijk nog ouder is.Rechterzijgevel:De rechterzijgevel bevat muurwerk dat vijftiendeeeuws of mogelijk nog ouder is.Achtergevel:De achtergevel is aan de buitenzijde, vermoedelijk in de twintigste-eeuw, voorzien van een beklamping. De achtergevel bevat bakstenen met een formaat van 7 x 12,5 en een vijf-lagenmaat van 43 centimeter en heeft een dikte van maarliefst 63 centimeter inclusief klamp. De muur heeft een veertiende- of vroeg vijftiendeeeuwse oorsprong. Opvallend is dat in de moderne beklamping op het niveau van de tweede verdieping twee negentiende-eeuwse vensters zijn opgenomen.Interieur:Het interieur maakt geen deel uit van dit onderzoek.Redengevende omschrijvingHet pand Pensmarkt 10 heeft monumentale waarde vanwege de gevels, de bouwstijl, de bouwmassa en de stedenbouwkundige situering. Tevens heef thet pand monumentale waarde vanwege de aanwezige balklagen, de kapconstructie, de aanwezige structuurbepalende kelder, de interieurindeling en interieurelementen. Het pand heeft historische waarde en is representatief voor de ontwikkeling van de stad ‘s-Hertogenbosch. | 2 |
Kelder eind 16e eeuw zeker aanwezig. |
(Ledig)23. "Het Molenijser", anno 1638. Later "De (gulden) Zwaen anno 1653. | 22 |
Nos. 8 en 10 Het naast het Groenhuis staand huis heette aanvankelijk het Molenijzer. In het jaar 1552 behoorde het toe aan Judith van den Wiel, dochter van Jan Mathijszoon en echtgenoote van Jan van de Water Everardszn, als erfgenaam haars vaders; deze verleende toen daaruit eene grondrente, als wanneer het gezegd werd te staan tusschen het huis van Jacoba weduwe van Christoffel van Amstel ex uno en dat van Heylwich, dochter van Ambrosius van den Hanenberch, ex alio en achterwaarts zich uit te strekken tot aan het Minderbroedersklooster. Van genoemde echtelieden van de Water werd dit huis geërfd door hunnen zoon Everard van de Water, die het 10 Januari 1578 (Reg. n° 227 f. 175 vso) verkocht aan den zeepzieder Jan, zoon van Petrus Goijartszn; het werd toen omschreven als een huis met een achterhuis, zijnde een zeephuis, staande tusschen het huis de Kuip en het huis de Doornen kroon. Den 22 Januari 1648 (Reg. n° 394 f. 289) werd het, als wanneer het gezegd werd
| 508 |
te staan tusschen de huizen de Pastey en de Rozenkrans, door (denkelijk den voornoemden) Cornelis van Heeswijk, die een zoon was van Jaspar van Heeswijk, den zoon van Willem AdriaanszD, gekocht van Gerard Govertszn van den Ven, als weduwnaar van Jennekeu, dochter van Wouter, zoon van Sander Dirckszn van Horssen, welke Wouter van Horssen het 23 Maart 1612 (Reg. n° 283 f. 357) gekocht had van Goyart Henrickszn, zeepzieder te Maastricht en van diens vrouw Jutken, dochter van eerstgenoemden zeepzieder Jan, den zoon van Petrus Goijartszn; het was alstoen, althans het werd daarop een logement onder den naam van de Gulden Zwaan; daarin logeerde in 1661 een Prins van Parma en den 10 September 1694 een Prins van Brandenburg, wiens broeder dienzelfden dag in het hiervoren vermeld hotel de Gouden Leeuw zijnen intrek nam. Den 18 Januari 1689 (Reg. n° 479 f. 190) verkocht Willem van Heeswijk als curator over den boedel van Willem van Eist dit logement aan Adam van Heeswijk; diens vrouw was Hendrina van den Broek, die na zijnen dood hertrouwde met Pieter de Lorge; deze kocht, voor zooverre zijne vrouw daarin al niet reeds gerechtigd was, van a. Henricus van Heeswijk, zoon van Adam voornoemd; b. Isabella van Heeswijk, echtgenoote van Adriaan van Woensel en c. Cornelia van Heeswijk, huisvrouw van Gijsbert van Engelen, het hierbedoeld huis de Gulden Zwaan.
Van genoemde echtelieden de Lorge werd het geërfd voor een 1/4 door hunnen zoon Adam Franciscus de Lorge, die de overige parten daarvan in 1751 (Reg. n° 570 f. 171) kocht van zijne halve zuster Elisabeth van Heeswijk, weduwe van Hendrik van Mierlo, woonachtig te den Bosch, van zijnen halven broeder Jacobus van Heeswijk, wonende te Breda en van de minderjarige kinderen zijner halve zuster Margaretha van Heeswijk, die gehuwd was geweest met Jacobus van Franken; het werd toen omschreven als een huis met erf, plaats, twee pompen, achterkeuken, stal en kelders, genaamd de Swaen, staande op de Pensmarkt tusschen de huizen van
| 509 |
Adriaan van Boxtel en Johan Esser en achterwaarts zich uitstrekkende tot aan het gewezen Minderbroedersklooster. De executeur van het testament van genoemden Adam Franciscus de Lorge, tevens als voogd over diens minderjarig kind Petronella de Lorge, gesproten uit diens huwelijk met Allegonda Gunst, verkocht 20 Februari 1766 (Reg. n° 590 f. 185) dat huis aan Leonardus Bogaerts, woqnachtig te den Bosch, die gehuwd was met Catharina Teulings; de uitvoerder van het testament van deze laatste verkocht op zijne beurt 15 Augustus 1785 (Reg. n° 602 f. 41 vso) 3/5 in dit huis aan hare kinderen Constantinus Bogaerts en Clasina Bogaerts, echtgenoote van Theodorus Princen, welke als erfgenamen van hunnen vader daarin reeds 2/5 bezaten. Thans is in dit huis eene suikerbakkerszaak gevestigd. | 510 |
1865 | F. Cieremans (1e luitenant 5 reg. inf.) - C.P. Cikot (koopman in manufacturen, mr. kleermaker) - wed. Rappard (particulier) - wed. J.K. ridder van Rappard (gepensionneerde) |
1875 | C. Douay van den Bergh (fabriekant van witte goederen, uitrustingen voor N.I.) - A.C.J. Verspeijck (beëdigd vertaler en huisonderw.) |
1881 | W.F. van den Bergh (koopman in granen) - wed. J.F. Douay van den Bergh (partikuliere) - A. Douay (firma C. Douay van den Bergh, fabriek van overhemden en magazijn van heerenartikelen) |
1905 | M. Simons (behangerij, stoffeerderij) |
1908 | wed. A. Vos (winkelierster) |
1910 | Firma wed. A. Vos (koloniale waren) |
1928 | C. Gips - J.T. Vos - wed. A. Vos |
1943 | C. Gips (winkelier) fa. wed. A. Vos, handel in koloniale waren |