No. 34 en Nos. 32-30 Wanneer men van uit het Nachtigaalslaantje over de Judasbrug 1) de stad ingaat, dan komt men in de straat, die eerst de Wevershuls heette, doch later den naam van de Papenhuls gekregen heeft, toen daarin vele kanoniken en andere geestelijken der St. Jans-kerk hunne woonplaats vestigden 2).
Het eerste huis, dat men voorheen in die straat aan zijne rechterhand kreeg, als men van uit gezegd laantje de brug was overgegaan, was dat, hetwelk aanvankelijk een deel uitmaakte van het ten N.W. daarvan gestaan hebbend huis; deze beide huizen met hunne erven behoorden eens aan Frank van Gestel, daarna aan Jan van Gestel en vervolgens aan domicella Hadewich, dochter van Jan van den Dijck en echtgenoote van Dirck die Lu; daarna zijn zij in tweeën gesplitst. Het gedeelte van die beide huizen, dat tot het vorig jaar was het huis genummerd
| 497 |
Papenhulst 34, kwam ten slotte aan Adam die Lu Marceliszoon; hij verkocht het aan Roelof de Bever (Reg. n°. 153 f. 367), (die de zoon was van Roelof de Bever en Walburg van der Aa, zijnde laatstgenoemde Roelof wederom een zoon van Thomas de Bever, den zoon van Roelof en Sophia de Roover Dircksdochter en Willemina Dicbier); deze had van zijne vrouw Catharina of Katherijn Monicx, dochter van mr. Jan den oude, presidentschepen van den Bosch en Adriana Pylyser, o.a. eene dochter Adriana, die huwde met Henrick van Uden Henrickszn. Zij schonk hem de navolgende kinderen: Maria, mr. Roelof en Frans van Uden, aan wie voorbedoeld gedeelte 18 Januari 1507 (Reg. n°. 644 f. 113) uit de nalatenschap hunner grootouders werd toebedeeld; deze verkochten het 15 Januari 1519 (Reg. n°. 118 f. 330), als wanneer het gezegd werd te zijn: huis, erf, plaats en achterhuis, staande tusschen de Dieze ex uno en het huis van Geerlich de Roover ex alio et fine uno en strekkende cum fine anteriori tot de straat, aan Jan de Bever 3), zoon van Roelof en Katherijn Monicx voornoemd. Laatstgenoemde liet het meerbedoeld gedeelte na aan de kinderen, die hij had van zijne huisvrouw Hillegonda van Veen, zijnde: Aleid, de huisvrouw van Frans van Mechelen; Robberta,de huisvrouw van Antonius van Bruheze; Roelof; Robbert en Cornelis de Bever; dezen verkochten 17 Juni 1539 (Reg. n°. 153 f. 366) dat gedeelte aan Jan van Breugel (den zoon van Willem Thomaszoon), die daarop 6 December 1541 (Reg. n°. 160 f. 371) aan de O.L.V. Broederschap, gevestigd in het O.L.V. Koor der St Janskerk te den Bosch, eene grondrente verleende uit dit deel, hetwelk alstoen gezegd werd te zijn: huis, erf, poort, plaats en achterhuis, staande aan de Papenhulst tusschen de Dieze ex uno en het huis van Hercules van Keystergate ex
| 498 |
alio. Zijne vrouw was Margriet de Cock, dochter van Jan 4) en Barbara van Kelmis Leonardsdr; zij vermaakte 1/7 in dat goed in vruchtgebruik aan hare zuster Anna, de huisvrouw van Joost Arndszn van Oss 5) en in eigendom aan hunne kinderen, zijnde het overig 6/7 daarvan geërfd, denkelijk van Jan van Breugel voornoemd, door de overige kinderen van genoemde echtelieden de Cock- van Kelmis, zijnde: Gijsbert de Cock; Barbara de Cock, huisvrouw van Jan van den Wiel; Marie de Cock, huisvrouw van Jan, den zoon van Jan Thomaszn; Jacob de Cock; Kathelyne de Cock, huisvrouw van Erasmus Schetz en Lysbeth de Cock, huisvrouw van Jacob Looman 6). Nadat genoemde Anna de Cock afstand had gedaan van gezegd vruchtgebruik ten behoeve van de kinderen, die zij van haren voormelden man had, verkochten die kinderen, alsmede de hiervoren genoemde medegerechtigden in meerbedoeld gedeelte hetzelve den 8 Augustus 1551 (Reg. n°. 181 f. 451 vso), (als wanneer het gezegd werd een huis te zijn, dat N.W.-waarts grensde aan dat van Geerlich de Roover), aan Jan, den zoon van Everard van de Water Peterszn, wiens vrouw was Jutken, de dochter van Jan van den Wiel en Barbara de Cock voornoemd; deze verkocht het 6 Juni 1554 (Reg. n°. 190 f. 440 vso) weder aan Frans Bogart Lambertszn, die tot vrouw had Catharina van Oss, weduwe van Jacob de Cock 7) (voornoemd 4 ?); het werd alstoen omschreven als: domus, area, ortus ac domus posterior, sitae in Buscoducis ad locum, dictum den Papenhuls, inter communem aquam ibidem currentem ex uno et inter hereditatem Gerlaci die Roever ex alio. Van genoemden Bogart erfde het zijne dochter Lamberta, die met Jacob van | 499 |
Arckel huwde en hem eene dochter, Anna van Arckel, schonk, welke het ten huwelijk bracht aan haren man mr. Gerardus van Tulden Dierckszn; deze verkocht het 14 September 1595 (Reg. n°. 247 f. 392), als wanneer het gezegd werd te zijn: domus, area, vacua hereditas, porta, ortus et domus posterior, sitae in Buscoducis ad finem plateae, dictae den Papenhuls, inter aquam ibidem fluentem ex uno et inter hereditatem magistri Johannis Splinter de Vooren ex alio et fine uno, tendentes cum reliquo fine ad communem plateam, aan Henrick Franszn van Gestel, president-schepen van den Bosch, Mathijs van der Meer, raad van die stad en Dirck van Kessel, ten behoeve, naar ik vermoed, van het klooster der Arme Clarissen te Boxtel; zij zullen het daarvoor op eigen naam gekocht hebben om te ontduiken het placaat, door Philips den Goede van Bourgondië uitgevaardigd tegen den aankoop van vast goed door kloosters en godshuizen. Volgens Schutjes Gesch. van het Bisdom den Bosch III p. 361 hadden deze nonnen reeds omstreeks het jaar 1580 in het huis, staande op het reeds dikwerf genoemd gedeelte haren intrek genomen, omdat wegens den Tachtigjarigen oorlog haar het verblijf in haar klooster St. Elisabethsdaal te Boxtel onhoudbaar was geworden. Zij beschikten reeds den 11 September 1595 als eigenaressen over het zoo even bedoeld huis, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van dien datum (Reg. n°. 247 f. 390), waarbij: „d'eerbare ende devote suster Fides Janss, abdisse; suster Mariken Singels, vicarisse; suster Jenneken Henricx, discrete; suster Claerken Fabri, procuratesse ende discrete ende suster Lyntken Henricx, discrete, representerende 't convent der armen Clarissen van Boxtel, gesticht ter eeren Goits ende Sinte Elisabeth, dochtere des Coninx van Hungarien, gemechticht tot sgeens navolgende is uuyt crachte van den consente ende auctorisatie, denselven by den Eerw. Heere Gerardt Jacemnus, minister Provinciael van Neder Duytslant verleent", - aan Apolonia, dochter van Jan de Kesselaer en dezer nicht Maria van den Bogart Henricxdr, beiden geboren te Antwerpen, | 500 |
haar leven lang tegen betaling eener som van 1100 car. gulden gaven het gebruik eener kelderkamer, staande aan de poort of ingang van het huis, dat eertijds van mr. Gerard van Tulden was, met eenen daarboven gelegen zolder, terwijl zij zich verder verplichtten aan deze beiden den kost te geven, als zij ziek zouden worden. Na ruim dertig jaren in dit huis te zijn verbleven verlieten de Arme Clarissen van Boxtel het den 12 Juli 1611, alzoo tijdens het Twaalfjarig bestand, en vestigden zij zich weder in haar klooster aldaar 8). Haar huis aan de Papenhulst hielden zij evenwel nog aan; het zal na de reductie van den Bosch in 1629 ook wel ten behoeve van den Staat zijn verbeurd verklaard geworden, doch het schijnt, dat de rechtsgeldigheid dezer confiscatie destijds betwijfeld werd, want blijkens eene Bossche Schepenakte van 19 Juli 1642 (Reg. n°. 386 f. 351) werd het op dien dag door „de Eerw. Moeder Abdisse, de Vicarisse, de Procuratesse, de Senioren ende Discreten van de Arme Clarissen tot Boxtel, representerende 't geheel corpus ende gemeynte desselven convents, die voors. Moeder Abdisse daertoe behoorlijck geauctoriseert van den Eerw. Pater Provinciaal Minister over de Minderbroedersorden in Nederduytslant, in presentie van d' Heer Pieter Schuyl, als rentmeester van de geestelycke goederen binnen dese stadt (den Bosch)", verkocht aan den reeds meermalen genoemden opkooper van zwart goed, Frans Blom. Diens weduwe Maria Sprongh, welke dit huis van hem erfde, verkocht het 8 Juli 1651 (Reg. n°. 400 p. 296) weder aan den Staatschen kapitein Alexander Bruce, wiens vrouw was Anna van Eck; het werd toen gezegd te zijn: „een groote huysinge, plaetse, poorte, hoff met een groote beqaaeme stallinge", staande naast het huis van den kapitein John Abraham. Laatstgenoemde kooper verkocht dit huis 30 November 1660 (Reg. n°. 419 f. 402) aan | 501 |
den kapitein Peyton, van wien het erfde zijne vrouw, Mevrouw Peyton. Van de erven van deze kwam het, naar alle waarschijnlijkheid door koop, aan Johan Willem baron Quadt van Wickerath, in de Bossche Schepenakten ook wel genoemd de heer van Groot Bullesheim, en diens echtgenoote Anna Elisabeth Quadt van Lanscroon; zij deden hunne wapens schilderen in het plafond van het vooruitspringend huisje van dat huis, waarin die bleven tot dat het in 1912 werd afgebroken. Van hen erfden het ook hunne op blz. 496 reeds genoemde erfgenamen, waarna van die erfgenamen, Joachim Reynhold baron van Glasenapp en zijne vrouw Anna Elisabeth Louisa van Hundt, heer en vrouw van den Holtmolen, op 24 April 1752 (Reg. n°. 565 f. 247), hetzelve, voor zooverre zij daarin niet gerechtigd waren, van hunne mede-erfgenamen kochten; het werd toen gezegd in huur te zijn bij den heer van Borssele, (vermoedelijk Gerard Theodoor van Borssele, heer van Muyswinkel en het huis Ter Aa onder Berlicum). Genoemde echtelieden van Glasenapp verkochten 27 Februari 1756, als wanneer zij op den Holtmolen woonden, gezegd huis aan Johan Peter van Raesfelt, heer van Niel, Angeren, Clarenbeck, Bruch, enz., eersten regeerings-president te Kleef. (Reg. no. 576 f. 155). Het werd toen gezegd te zijn huis met tuin, staande aan de Papenhuls, Z. de Dieze, N. de erven der heeren van der Does en Jacob van Vechel en O. de tuin van Jacob van Vechel. Hij verkocht het 1 Februari 1758 reeds (Reg. n°. 577 f. 11 vso) aan Rombout Lips, timmerman en Leonard Jan Smits, gewezen president-schepen te den Bosch; dezen verkochten het 24 September 1760 (Reg. n°. 577 f. 346) weder aan Jan van de Geevel, burger van den Bosch, die het vermaakte aan Anna Geertruy van Kranenburgh, echtgenoote van Martinus Rippens, welke dientengevolge in 1779 als eigenares daarvan optrad. Van haar erfde het haar genoemde man, en toen deze te den Bosch kwam te overlijden, werd het van hem geërfd door zijne kleinkinderen Martinus en Margaretha Rippens voor 1/3; door Francis Rippens, woonachtig te den Bosch, voor 1/3 en door mr. Quintinus van de Ven, als | 502 |
gehuwd met Margaretha Rippens, ook voor 1/3; zij verkochten het 5 Maart 1798 aan genoemden Francis Rippens, wiens echtgenoote was Johanna Louisa Ragotski (ook wel genaamd Rogatsnik); van deze echtelieden werd dat huis, zijnde later genummerd 34, geërfd door hunnen zoon Joannes Josephus Rippens, officier van gezondheid, gedoopt te den Bosch 15 Februari 1804 en aldaar overleden 29 October 1883. In 1912 is bet geheel gesloopt. Het huis, dat N.W.waarts naast het zooeven beschrevene stond en als gezegd aanvankelijk daarmede een geheel uitmaakte, zijnde dat op welks erf thans het Zieken gasthuis der Duitsche Broeders staat, genummerd Papenhulst 32 en 30, kwam na de splitsing van dat geheele gebouw aan Jan die Lu junior, den zoon van de hiervoren op blz. 497 genoemde echtelieden Dirck die Lu - van den Dijck. Hij verkocht het in 1431 aan zijnen zoon mr. Andries die Lu, als wanneer het gezegd werd te zijn: een huis met erf, afkomstig van Jan van Gestel en staande achter de straat de Papenhuls nabij de Dieze, alsmede een gedeelte van eene plaats, gelegen vóór dat huis in de richting van gemelde straat tusschen de Dieze eenerzijds en het erf van Henrick van Broeckhoven anderzijds. Genoemde mr. Andries die Lu legateerde 1/4 in dat huis met erf en plaats aan Jan van Herssel, die het als huwelijks-medegave schonk aan zijne dochter Katherina ter gelegenheid van haar huwelijk met Dirck Voss; van haar erfde dat 1/4 weder hun zoon Jan Voss, die het 14 Maart 1502 (Reg. n°. 97 f. 346 vso) verkocht aan den op blz. 470 reeds genoemden Geerlich de Roover Emondszoon. Eenige der overige aandeelen in gezegd huis met erf en plaats kocht hij successievelijk en wel:
10 Januari 1509 (Reg. n°. 104 f. 319 vso) 1/4 van Goijart Reinierszn van de Graft als man van Hadewich, dochter van Willem Reeuwe en Heylwich, de dochter van genoemden Dirck die Lu, zijnde door zijne genoemde vrouw het door hem verkocht aandeel geërfd van voornoemden mr. Andries die Lu; en de 1/2 in 1/4 van Willem van Gerwen Janszn als man Elisabeth, dochter van Emond de Roover;
| 503 |
30 Januari 1509 (Reg. n°. 104 f. 492) van Gerrit, zoon van Henrick Dirckszn en Mechteld, de dochter van Jan Grotell en Hadewich, de dochter van Jan van den Kelder en Oda, de dochter van meergenoemden Dirck die Lu; alsmede van Lucas Barniers als man van Johanna, de dochter van Jan Grotell en Hadewich voornoemd; zoomede van IJda, de dochter van laatstgenoemde echtelieden;
terwijl 29 Maart 1510 Hadewich, dochter van Nicolaas Meliszoon en Hadewich, de dochter van genoemde echtelieden Grotell, ten zijnen behoeve afstand deed van al het recht haar en hare moeder competerende op het overige gedeelte van meergezegd huis met erf en plaats, dat door haar geërfd was van mr. Andries meergenoemd en welk huis met erf en plaats in laatstgezegde akten gezegd werd te zijn: huis met erf, plaats, achterhuis en andere gebouwen, staande aan de Papenhuls tusschen het erf der erfgenamen van Roelof de Bever eenerzijds en dat van Petrus de Ruyter, kanonik der St. Janskerk te den Bosch anderzijds en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze.
Van Geerlich de Roover erfde het thans hierbedoelde huis zijne dochter Dirckje de Roover, hiervoren op blz. 470 ook reeds genoemd; zij bracht het ten huwelijk aan haren tweeden man Hercules van Edinghen, heer van Kestergate, welke bij haar verwekte eene dochter Margaretha, die het op hare beurt erfde en het ten huwelijk bracht aan haren echtgenoot Philips van Bourgondië, heer van Amerval; diens lasthebbers Roelof van Eyck en Joost van Berckel verkochten 2 September 1556 (Reg. n°. 194 f. 409) dat huis, dat alstoen in huur was bij mr. Gerardus van Gameren, priester en kanonik der St. Janskerk te den Bosch en omschreven werd als huis met erf, plaats, brouwhuis en poort, staande aan de Papenhuls tusschen het erf van Frans Bogart Lambrechtszoon ex uno en den Heerenkelder (penuarium) en twee huizen van het Kapittel van gezegde kerk ex alio, - aan Henrick de Heusch Arndszoon.
Deze was gehuwd met Martha, dochter van Zeger van
| 504 |
Hedel (den zoon van Jan Goijartszoon van Hedel), welke hem de navolgende kinderen schonk: Arnd; Zeger; Jan; Aleid, de huisvrouw van Jan van Herzeele; Elisabeth, de huisvrouw van Everard van de Water Janszn en Elsken, de huisvrouw van Jacob Sanders van Oss. Toen deze kinderen in 1573 (Reg. n°. 651 f. 229) hunne ouderlijke nalatenschappen onder elkander verdeelden kreeg Elsken laatstbedoeld huis voor haar deel; het heette alstoen te zijn: een geel poerte, huys, ledige erfenisse, brouwhuys met syne getouwe, hoff, stallinge, staande tusschen het erf der erven van Jacob van Arckel ex uno en den Heerenkelder ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze. Ricardus Rubbens, als daartoe ten overstaan van Schepenen van Hedel gemachtigd door Jacob Sanders van Oss, dezen als man van Elsken (Elsbene) de Heusch, verkocht 22 April 1580 (Reg. n°. 242 f. 109) dat huis aan Everard van de Water 9) Janszoon als man van zijns lastgevers schoonzuster Elisabeth de Heusch. Deze verkocht het 12 December 1585 (Reg. n°. 240 f. 298) weder aan mr. Johannes Splinter van Voorn, redditarius regius majestatis, die het 29 December 1611 op zijne beurt verkocht aan Apollonia, de dochter van Petrus Rademaker van Aken (d.i. afkomstig van Aken, want zij verleende uit dit huis eene grondrente aan het St. Blasiusgasthuis te Aken). Zij verkocht het 30 September 1617 (Reg. n°. 318 f. 552 vso) aan Johan Buckelius van Helmond, priester te Luik; deze liet het in 1627, als wanneer hij priester en kanonik te Brussel was, opnemen door drie paalmeesters van den Bosch, zijnde: Dierck Dierckszoon van Erp, Gijsbert Anthoniszoon Bosch en Jan Jacobszoon van Lier en uit het daarvan door hen opgemaakt rapport blijkt, dat de indeeling van dit huis toen was als volgt: in den iersten eene poorte voor aen de straete ende ledige erffenisse; item een spreeckhuysken ende daerachter eenen grooten viercanten hoff ende ganck, rontsomme beheympt met eenen grooten, stercken ende bestandigen muere; daerachter | 505 |
de oude huysinge; dan was er eene nieuwe huysinge oft den grooten sadel met twee solders boven malcanderen ende neffens den grooten sadel eene ledige plaetse oft hoff ende daeraen een brouhuys, zijnde de plaetse achter voor d'meestendeel beheympt met eenen muere, opgetrocken uut den water. Johan Buckelius verkocht dit huis op zijne beurt 19 September 1630 (Reg. n°. 332 f. 447 vso) aan mr. Symon van Breugel, zoon van mr. Johan, president-schepen van den Bosch en Joanna van de Water (de dochter van mr. Symon en Catharina Scellens). Genoemde mr. Symon van Breugel huwde met Catharina van Horenbeeck Arndsdochter, bij wie hij zes kinderen verwekte, van welken Arend van Breugel huwde met Adriana Le Lion; de voogden over die kinderen verkochten het hierbedoeld huis 27 Maart 1641 aan den ritmeester Anthony van Soemeren, het werd toen omschreven als een huis met erf, tuin, ledige plaats, brouwhuis, poort en voorhuisje, staande aan de Papenhuls bij den Heerenkelder, tusschen dien kelder en andere huizen van het Kapittel van St. Jan te den Bosch Hinthamerstraatwaarts, ex uno en het huis en erf van het klooster der Arme Clarissen te Boxtel Diezewaarts, ex alio en zich uitstrekkende van af de Papenhuls tot aan de Dieze. Genoemde van Soemeren had van zijne vrouw Anthonetta van Beuningen: a. eene dochter Elisabeth, welke huwde met Jor. Henryck Wylde, kapitein eener Compagnie Engelsche Infanterie; b. eene dochter Margriet, welke trouwde met Maurits van Lintdorp en hem eene dochter Christina schonk; gezegde Wylde en voorts mr. Anthony van Outheusden, griffier van den Bosch, in diens hoedanigheid van curator over Christina van Lintdorp voornoemd verkochten dit huis 16 Februari 1644 (Reg. n°. 388 f. 279 vso) aan John Abraham, kapitein eener compagnie Engelsche voetknechten; de procureur Maurits Biben verkocht het vervolgens bij gerechtelijke uitwinning 11 Maart 1686 (Reg. n°. 478 f. 187 vso) aan den luitenant-kolonel Thomas Suljard 10); het werd toen gezegd te zijn huis met stal, | 506 |
koetshuis, erf, tuin en poort. Deze laatste verkocht het 6 Jan, 1687 (Reg. n°. 504 f. 2 vso) weder aan Johan van Leefdael, heer van Deurne en Liessel en raad van den Bosch, die het 9 Februari 1706 (Reg. n°. 485 f. 211) op zijne beurt verkocht aan Wilhelm Schuyl de Walhorn, president-schepen van die stad; het werd toen gezegd te zijn: een schoon ende welgelegen huys, stallinghe, coetshuys, erve, hoven ende poorte op den Papenhulst, begrensd door het huis der erven van Mevr. Peyton eertijds, nu des HWGeb. Heers van Bulsheym, walwaarts, ex uno en door het huis en erf der erfgenamen en kinderen van den kapitein Kerweer en Mevr. Schuyl van Walhorn, ex alio en zich uitstrekkende tot aan de Dieze. Laatstgenoemde kooper was zoon van Pieter Schuyl de Walhorn 11), rentmeester der geestelijke goederen in de stad en Meierij van den Bosch en president-schepen van diezelfde stad, overleden 5 Juni 1666 en van diens tweede vrouw Anna Stas.
Hij overleed kinderloos 12 November 1713 en alstoen werd het laatstbedoelde huis van hem geërfd door zijne zuster Maria Schuyl de Walhorn, welke 18 Februari 1651 geboren was en 25 Mei 1739 te den Bosch overleed; zij huwde met 1° te den Bosch 15 April 1671 Jan van der Does, kapitein der mariniers, geboren te Amsterdam 6 Mei 1645, overleden te Brussel 6 Augustus 1674; 2° Hans Jurriaan baron van Baltwein van Tweebrugge, heer van Callenfelts en Eckersweiler, generaal-majoor der Cavalerie, overleden aan zijne wonden, bekomen in den slag van Oudenaarden, 8 Maart 1710. Zij schonk haren eersten man een zoon mr. Johan Hendrik van der Does, schepen van den Bosch en proost der Ill. L. V. Broederschap aldaar, geboren te den Bosch 25 April 1672. en gestorven aldaar 12 Mei 1744.
Zijne vrouw was Hester Sengwaart, dochter van Wolphaard, professor in de wijsbegeerte te Leiden; zij stierf 25 September
| 507 |
1716; haren man schonk zij o.a. deze zonen: mr. Willem van der Does, schepen van den Bosch en proost van de Ill. L. Vr. Broederschap aldaar 12), geboren te Leiden 13 Februari 1706 en mr. Johan Hendrik van der Does, secretaris van politie der stad Utrecht en proost van gezegde de Ill. L. V. Broederschap, geboren te Leiden in 1709; zij verkochten 6 December 1752 (Reg. n°. 571 f. 219) het hierbedoeld huis aan Dr. med- Daniel Mobachius Quaet, oud-schepen van den Bosch en professor aan de Ill. school aldaar en aan Jacob van Vechel, architect te den Bosch; het werd toen omschreven als een schoon, groot en aanzienlijk modern huis met schoone, royale beneden- en bovenkamers, eetzaal, keukens, stalling, koetshuis, open plaats en tuinen, staande aan de Papenhuls tusschen de erven van den baron van Glasenapp, ex uno en de erven van verkoopers, ex alio, en achterwaarts zich uitstrekkende tot aan de Dieze. Reeds den 17 Januari 1754 (Reg. n°. 575 f. 248) verkocht Dr. Daniel Mobachius Quaet zijne helft in dit huis aan Jacob van Vechel voornoemd. Van dezen erfde het zijne weduwe Maria Hulshout; de executeur-testamentair harer nalatenschap verkocht het 30 September 1799 (Reg. n°. 607 f. 398 vso) aan Adriaan van Selst, woonachtig te den Bosch; het werd toen gezegd te zijn een huis en hovenierswoning met een moestuin, staande en gelegen aan de Papenhulst, genummerd C n°. 238.
Later behoorde ook het hierbedoeld huis aan den officier van gezondheid Rippens, hiervoren op blz 503 genoemd, zoodat de beide in deze afdeeling beschreven huizen, na gedurende eenige eeuwen van elkander te zijn gescheiden geweest, nu weder in één hand waren. Hij maakte er een particulier krankzinnigengesticht, alsmede een verbeterhuis van. Later werden die beide huizen het eigendom van de zoogenaamde Duitsche broeders,
| 508 |
of beter gezegd van de „Vereeniging tot verpleging van zieken, genaamd broeders van barmhartigheid van Johannes de Deo", die het laatst beschreven huis, genummerd 32-30, tot een ziekenhuis hebben verbouwd, terwijl zij het eerst beschrevene, als gezegd, in 1912 afbraken om er een tuin voor hun ziekenhuis van te maken. | 509 |
Noten | |
1. | Deze brug werd voor het eerst gebouwd in 1422. Dr. C.R. Hermans Kronijken p. 87. Zij heette reeds in 1619 de Judasbrug. |
2. | Huls zou volgens sommigen eene hoogte beteekend hebben. |
3. | Aan dezen was bij gezegde scheidingsakte uit de nalatenschappen zijner ouders toebedeeld: domus, area, ortus, ager etc, siti in parochia de Berlikom in loco, dicto Beecvelt, quas hereditates Dominus Rodolphus de Bever erga Dominum Petrum die Lodder, tanquam rectorem pro tempore altaris beatarum Mariae et Katharinae, virginum, siti in ecclesia parochiae de Berlikom, emendo acquiserat. Dit goed heette later Vredendael. |
4. | Volgens Dumont Fragmens Généal. in voce Schelz was hij een de Cock van Opynen. |
5. | Hunne dochter Johanna van Oss huwde met Wouter Scellens Dirkszn, raad van den Bosch, wien zij schonk eene dochter Catharina Scellens, die trouwde met mr. Symon van de Water. |
6. | Cathelyne en Lysbeth de Cock zullen in eersten echt respectievelijk zijn gehuwd geweest met Jan Sadorvilll en Jor. Vyth Herel. Zie Dl. I. p. 73. |
7. | Hun zoon Jor. Jacob de Cock wordt in 1587 vermeld. |
8. | Dit klooster is later ten behoeve van den Staat verbeurd verklaard en 19 Mei 1728 door den Rentmeester der Geestelijke goederen verkocht aan Jan Louis Verster, notaris en procureur te den Bosch (Reg. no. 543 f. 203 en vlgd). Zie verder over dit klooster Reg. no. 578 f. 228. |
9. | Zijne moeder was Jutken van den Wiel Jansdochter. |
10. | Hij was gehuwd met Johanna van Leefdael, dochter van Rogier, heer van Deurne en Liessel en Esther van Leefdael. |
11. | Deze was zoon van Wilhelm Schuyl von Walhorn, raad en rentmeester te Dalheim en Falkenburg en Anna van Panhuys. Macco Aachener Wappen und Genealogien Bd. II p. 142. |
12. | Van zijne vrouw Johanna Margaretha Orrock, dochter van Jeremias en Joanna Margaretha van Heurn, had hij één zoon Jhr. mr. Johan Hendrik van der Does, hiervoren op blz. 348 genoemd. |
1908 | Broeders van Barmhartigh. van den H. Joannes de Deo - H.P. v.d. Sande (overste) |
1910 | Broeders van Barmhartigh. van den H. Joannes de Deo - H.P. v.d. Sande (overste) |
1865 | J. van Maaren (mr. timmerman) - P.J. de Zutter (gepensionneerd architect dezer gemeente) |
1875 | J. van Maaren (mr. timmerman en aannemer) |
1881 | J. van Maaren (mr. timmerman en aannemer) |
1908 | C. des Bouvrie Jr. (directeur telegraafkantoor) |
1910 | C. des Bouvrie Jr. (directeur telegraafkantoor) |
1865 | H. Klerks (agent van politie) |
1875 | wed. G. van Spijk (bleekster) |
1881 | wed. G. van Speijk (bleekster) |
1908 | L. van Veggel-Maas (wasch en strijkinrichting) |
1910 | L. van Veggel-Maas (wasch en strijkinrichting) |