ca 1900
Lopend door de Orthenstraat denk je nog wel eens terug aan De Gruyter die hier zijn grote fabriek en kantoor bezat. Op de Hoge Steenweg is Piet de Gruyter begonnen in 1818. Zijn grote groei heeft hij aan de Orthenstraat gekend, achter de voorgevel van het tussen het Eerste en het Tweede Straatje van Best gelegen pand. Het is opmerkelijk dat dit pand niet genummerd is aan de Orthenstraat. Het was bereikbaar via het Eerste Straatje van Best. Maar, in het begin van de negentiende eeuw zal dat anders geweest zijn; toen stond er het pakhuis De Lintmolen. Piet de Gruijter had in 1818 een winkel gehuurd die hij vier jaar later voor ƒ 3.000,- kocht. Piet was grutter en verkocht er peulvruchten en zaden. In zijn zaak stond een molen die met de hand werd aangedreven. Hij draaide er tien jaar lustig op los en wilde zijn zaak graag uitbreiden. Er werd in het geheel nog niet gedacht aan een stoommachine, De Gruijter wilde 'een paarden-grut-molen'. Daar was aan de Hoge Steenweg geen plaats voor en daarom zocht hij naar een geschikte ruimte elders in de stad. Die vond hij in de vorm van een pakhuis in de Orthenstraat, staande tussen de huizen van de heren Laffertee en Perkin. De Gruijter diende een verzoek in bij het stadsbestuur om er een paardemolen te mogen oprichten. Daar maakte zijn buurman, de heer Laffertee, bezwaar tegen. Onze Piet zat in de problemen, 'vreezende de oppositie van voorn. Heer Laffertee niet te zullen kunnen overwinnen'. De grutter ging opnieuw op zoek naar een geschikt pand. Toen ontdekte hij in dezelfde straat het pakhuis De Lintmolen, 'tusschen twee vrij breede straatjes en alzoo aan geen ander eigendom van voren en terzijde belend', terwijl hij bovendien in het Eerste Straatje van Best een viertal kleine huisjes kocht; nu had hij tenminste geen lastige buren meer! In de Lintmolen kon hij met een paard granen malen en De Gruijter breidde zijn zaak uit met diverse meelsoorten: koren, gerst en boekweit. Hij had verstand van zaken en werd officieel door de stad aangesteld tot berichtgever van de graanmarkten. In 1862 kwam zijn zoon Louis in de zaak en de grutterij werd omgedoopt tot 'P. de Gruyter en Zoon'. Het waren echter vooral de twee kleinzoons Lambert en Jacques die voor een grote bloei zouden zorgen. Aan de overzijde van de Orthenstraat, aan de Haven, begonnen zij in het begin van deze eeuw met een nieuwe fabriek die zich steeds meer moest uitbreiden. Toen ook werd De Lintmolen verlaten. Het voormalige pakhuis werd afgebroken en er kwam een school voor in de plaats. Zelfs tot lang na de Tweede Wereldoorlog werd er onderwijs gegeven: door de Hogere Agrarische School. Toen deze school naar nieuwbouw ging op De Vliert, trok de studentenvereniging Gremio Uno in het pand. Inmiddels maakt het nog steeds tussen de twee steegjes gelegen pand deel uit van het grote complex van de bankiers Van Lanschot. |
Dit brede pand ligt tussen de 'straatjes van Best'. In de cijnsboeken wordt het perceel voor 24 voet (= 6,90 m) aangeslagen, iets minder dan de huidige breedte. Mogelijk is een van de twee straatjes later iets versmald. De beide straatjes zijn naar de familie Van Best vernoemd. Het klooster van Sint-Geertrui wordt als cijnsplichtige voor Jan van Best genoemd. Reeds in 1403 is deze familie in het bezit van wat dan een stenen huis genoemd wordt. In 1522 wordt het in een schepenprotocol 'mansio' genoemd. Op het achtererf naast de Binnendieze zijn bij bouwactiviteiten in 1922 door J. Mosmans zware funderingen aangetroffen, die gezien de baksteenformaten tot dit oude huis kunnen hebben behoord. De cijnsboeken maken melding van acht percelen in het Eerste Straatje van Best, zes kleine en twee grote. Eén groot perceel van 36 voet (= 10,35 m) lag aan de overzijde van de Binnendieze. Dit is waarschijnlijk het terrein tussen het verlengde van de Ruischepoort en het Eerste Straatje van Best. Hiervoor werd het Geertruiklooster aangeslagen voor Jan van Best. Het perceel grensde het aan het Refugiehuis van Mariënhage. Aan de overzijde van het water lag een van de kleine percelen 'extra portum' (buiten de poort), 'over de brugge aldaer int huys van straetken van Best'. De invloedrijke Jan Pynappel en later het klooster Mariënhage moesten de cijns betalen. Deze was in een geldbedrag uitgedrukt. Omrekening naar een breedtemaat levert een perceel van | 148 |
slechts 4,6 voet ( = 1,32 m) op. Meerdere van deze kleine percelen worden voor hetzelfde lage bedrag aangeschreven, enkele voor het dubbele. Waarschijnlijk betrof het kleine kameren waarvoor een laag bedrag berekend werd. Jan Pynappel wordt aangeslagen voor drie van deze erven, die hij van de rijke familie Van Hedel had overgenomen. Voor één van de kleine percelen 'in vico de Best in suo fine' (aan het eind van het straatje van Best) moet in 1573 de speldenmaker Jochim Wouters cijns betalen. Uit deze ingewikkelde percelering valt af te leiden dat er een drietal grote eigendommen in handen van belangrijke burgers zijn. Er stonden kameren die afzonderlijk verhuurd werden. Verder hebben aan de overzijde van de Binnendieze het klooster van Sint-Geertrui en later het klooster Mariënhage grote percelen in bezit. Deze waren via de straatjes vanaf de Orthenstraat toegankelijk. Over het water lagen vermoedelijk openbare bruggen, aangezien er geen cijns op rustte. Naast de brug aan het eind van het Eerste Straatje van Best bevond zich een watertrap. Van de ongetwijfeld grote huizen die hier op het achterterrein gestaan hebben, is niets meer over. Alleen het Refugiehuis van Mariënhage is nog aanwezig. Een uitvoerige beschrijving van dit pand is in een afzonderlijke publicatie op schrift gesteld, zodat die hier achterwege kan blijven. Het pand tussen de beide straatjes van Best is in 1905 geheel gesloopt en vervangen door een schoolgebouw. Het afgebroken pand, dat gezien oude foto's en bouwtekeningen, uit twee kleinere huizen bestond, dateerde vermoedelijk uit de 18de eeuw, zodat we geen bouwhistorische informatie bezitten over de oudere situatie. Uit de foto's blijkt dat het voorhuis een kelder bezat die vanaf de straat toegankelijk was. | 149 |
Nieuwe Zusterschool139. "De Lintmolen". Vroeger twee huisjes waarvan de één "De Lintmolen" heette.Supplement XDe Lintmolen, wordt echter in Reg. 994 afwisselend Lintmolen en Lintworm genoemd. | 27 |
(Tweede straatje van Best n° 1) Ter plaatse, waar zich thans de kapitale school dei- parochie St. Pieter bevindt, stond eertijds tusschen de beide straatjes van Best 1) een gebouw, dat een tijdlang den naam van de Lintmolen had. Catharina, eenige dochter en erfgename van mr. Jan Lantfort van Turnhout 2) en weduwe van Huybrecht van den Leemputte, verkocht 10 Januari 1625 (Reg. n° 350 f. 111 vso) dit huis, dat haar vader bij gerechtelijke uitwinning had gekocht, aan den schoenmaker Andries Willemszn.
| 142 |
van Affelen. Eene kleine eeuw later en wel in 1707 verkochten Authony de Vlieger 3), postmeester te den Bosch, als gehuwd met Eleonore Marguerithe Hubert, eerder weduwe van Maurits van Eelde, in leven commies ter recherche te den Bosch, die dit huis 22 Dec. 1598 gekocht had van Anna Catharina Pappers c.s., alsmede de erfgenamen van genoemden van Eelde, op hunne beurt dit huis en wel aan Johannes van der Linden, koopman te den Bosch. Genoemde Anthony de Vlieger was in 1606, evenals Johan Crabbe, Samuel Fabre en Coenraed Cuper van Holthuysen, post- en bodenmeester van den Bosch op Holland enz.; zijne vrouw was de dochter van Thomas Hubert en Catharine Tiecquet. Later behoorde dit huis aan de echtelieden Martinus van Someren en Hendrina Theresia van Venroy, hiervoren op blz. 141 reeds genoemd; hunne dochter Adriana Mechtilda van Someren, huisvrouw van Marinus van Heylerhof, wonende te Maastricht, verkocht het 23 Augustus 1771 aan haren broeder Henricus van Someren, factoor te den Bosch; het werd als toen omschreven als: twee huizen onder een dak, genaamd de Lintmolen, sedert eenige jaren ingericht tot een pakhuis en staande tusschen de twee straatjes van Best.
De naam lintmolen duidt aan, dat in dit huis oudtijds eene lintfabriek gevestigd was. Voorheen waren er in den Bosch vele van die fabrieken, waar men het zoogenaamde Bossche band maakte, dat een goeden naam in den lande had. Ten tijde van van Heurn was deze tak van industrie in den Bosch reeds in verval 4) en thans is er in den Bosch maar één lintfabriek meer. Van Heurn vermeldt nog, dat toen in den Bosch het lintwerken begon te vervallen, de twijnerijen aldaar toenamen en die ten zijnen tijde aldaar eene voorname nering uitmaakten;
| 143 |
er waren er alstoen wel tien en daaronder meer dan eene, waarin met vijf of zes molens gewerkt werd; de garens, die men voor de Bossche twijnerijen bezigde, werden van inlandsen vlas zoo binnen den Bosch als in de nabijheid daarvan gelegen dorpen gesponnen, hetwelk wel aan twee duizend spinsters zoo binnen als buiten de stad een bestaan opleverde; ook de Bossche garens hadden een goeden naam in den lande. | 144 |
Noten | |
1. | In eene Bossche Schepenakte van 1522 wordt vermeld: mansio olim Johannis de Best, dicta 't straetken van Best. In 1530 bezat Arnold van Best Willemszn. een huis in de Orthenstraat te den Bosch (Reg. n° 139 f. 280). |
2. | Deze als man van Heylwig, dochter van Jan Colen Henrickszn. van Helt, c.s. verkocht in 1590 aan Huybrecht van den Leemputte Henrickszn een huis, staande in de Verwerstraat tegenover de Beurdschestraat. |
3. | In 1771 werd voor Schepenen van den Bosch een gedeelte in een aldaar staand huis verkocht door Judith van den Oudenhof weduwe van Johannes de Vlieger, zoon van Carel en Agneta Kies (eigenlijk genaamd Kisch). Men zie over deze de Vliegers De Wapenhernut 1909 p. 62 en vlgd. |
4. | Dit was het gevolg van den invoer hier te lande van goedkooper band uit Elberfeld. |
1994 |
Henny MolhuysenAchter de voorgevel : Geen buren voor PietBrabants Dagblad donderdag 13 januari 1994 (foto) |
???? | Anna Catharina Pappers |
1824 | ? () bron |