Schüte-Adelmeijer120. "Den Bellaert". Woonhuis van den omverschrokken Bosschen ossenverkooper Herman de Ruijter, bekend door zijn aanslag op 't fort Loevenstein, ten jare 1570. Later eene brouwerij. In de 18e eeuw heete het huis: "De vier Heemskinderen". | 27 |
Dit huis, dat naast laatstgezegd gasthuis Marktwaarts stond, was in de tweede helft der 16e eeuw het eigendom van Herman de Ruyter, die in de Bossche troebelen van de jaren 1566 en 67, als behoorende tot de Hervormden van die stad, aldaar eene groote rol speelde en die vooral vermaard is geworden, doordien hij op Zaterdagavond 9 December 1570, als Franciscaner monnik verkleed, op last van Prins Willem den Zwijger het slot Loevestein bij verrassing innam; hij kon dat echter niet lang voor dezen behouden, want reeds op Dinsdag 19 December daaraanvolgende, des voormiddags omstreeks 11 uren, werd het stormenderhand door de Spanjaarden herwonnen en stierf hij daarbij den heldendood, niet tengevolge van het in de lucht laten springen van het kasteel, zooals de legende er later van heeft gemaakt - daarvan is toch niets
| 75 | ||||||||||||||
waar, - maar doordien de Spaansche soldaten hem doodden 1), of, zooals zijn tijdgenoot Michiel van Ysselt schreef in diens Historici sui temporis blz. 237: multitudine tandem hostium obrutas occiditur et ipse; zij sloegen hem daarop het hoofd af en namen het mede naar den Bosch, waar zij in contumeliam amicorum cognatorumque omnium het op de Markt op het schavot plaatsten, waarop het lang moeten hebben gestaan. Is het alzoo niet waar, dat Herman de Ruyter den dood voncl door het in de lucht vliegen van het slot Loevestein, evenmin is het waar, dat, zooals eenige geschiedschrijvers, o. a. van Slichtenhorst, beweren, hij uit een adellijk Geldersen geslacht gesproten zoude zijn. Hij, die slechts ossenkooper of ossenweider van zijn ambacht was, was niet van adel en evenmin van Geldersche afkomst; hij behoorde tot eene Bossche burger familie en was zelf ook Bosschenaar.
De oudst bekende van zijn geslacht was Henrick de Ruyter, welke een zoon had, ook genaamd Henrick de Ruyter, die in 1506 reeds was overleden en tot echtgenoote had Seynsa 2), dochter van Petrus Scellen (of Scellens) en Elisabeth, de dochter van Dirck Diepbeeck; als zijne weduwe deed Seynsa in dat jaar (Reg. n° 101 f. 79) afstand van tocht eener grondrente, gaande uit landerijen te Erp gelegen, aan hun beider kinderen Henrick en Elisabeth de Ruyter. Laatstgenoemde Henrick de Ruyter had tot vrouw Maria, de dochter van den bierbrouwer Wouter Koyten Wouterszoon en Aleid; hij en zijne zwagers Goyart en Wouter Koyten verkochten in 1512 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 108 f. 229) 3/4 in een huis, erf en steenen brug,
| 76 | ||||||||||||||
staande en gelegen aldaar ter plaatse genaamd die Zyle (thans geheeten Achter het verguld harnas) tusschen het huis van den timmerman Jan van Lyt, ex uno en de Dieze ex alio, aan Jan Hermanszn van den Wande, weduwnaar van hunne genoemde moeder Aleid. Deze Henrick de Ruyter was in 1531 reeds dood, daar toen zijne vrouw als zijne weduwe met hun beider zoon Henrick de Ruyter voor Schepenen van den Bosch aan de Wed. Jan van Kempen geld verklaarde schuldig te zijn (Reg. n° 141 f. 282, alsook Reg. n° 140 f. 33 vso).
Laatstbedoelde Henrick de Ruyter huwde met Christina, dochter van den bierbrouwer Jan Hermanszn van Dulmen, bijgenaamd Hensken Pladerkans (of Pleyerkans) 3) en Agatha, de dochter van Henrick Jonckers Gooswijnszn. Zijn schoonvader Jan van Dulmen zal zijn beroep van bierbrouwer uitgeoefend hebben in het huis, genaamd in den Leu(w), staande tegenover de tegenwoordige Protestantsche kerk te Berlicum, daar hij, zooals wij hieronder zullen zien, eigenaar was van dat huis, waartoe ook een brouwhuis behoorde; na zijnen dood zette zijne weduwe, Agatha Jonckers, de bierbrouwerij voort, doch stak zich daardoor in schulden, waarvoor zij op de Gevangenpoort te den Bosch gegijzeld werd; hare schoonzoons namen daarop op zich die schulden te betalen onder verplichting harerzijds van zonder hun consent geene schulden meer te
| 77 | ||||||||||||||
zullen maken, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 18 December 1528 (Reg. n° 135 f. 261), waarin staat, dat vermits Agatha wed. 4) Jans van Dulmen, die men, doen hy leefde, gemeynlick noempden Hensken Pladerkans, involveert ende gehouden is in diverssche sculden ende ter causen van denwelcken zy langen, mennigen tijt alhier opter poirten geseten heeft ende aldair oick vertheert 124 Carolus guldens ende alsoe dat dese voirs. somme met noch meer andere diversche sommen ende sculden, tsamen byeen getoigen, belopen die somme van driehondert ende vierdalven guldens, zoo zijn overeengekomen zij ter eenre en Henrick die Ruyter als man van Cristyne en Adriaen Vendicx als man van Margriet, dochters van haar en Jan van Dulmen, dat zij, Agatha, aanstonds zal verkoopen den brouwketel, door haren man achtergelaten en daarvoor een kleineren in de plaats te koopen; dat zij zal verkoopen van haar huisraad het gevoegelijkste, zooals koperen vaten, doch geene bedden, alsmede het zilverwerk, zich bevindende ten huize van Anthonis die Wael 5); dat hare schoonzoons ten haren behoeve geld zullen opnemen, maar dat zij zich daarentegen verbindt om zonder hun consent geene schulden meer te maken. Haar schoonzoon Henrick de Ruyter nam daarop geld op bij de Karthuizers te Vught. Den 21 Juni 1539 deed zij voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 153 f. 367) afstand van tocht van een: huis, erf, stal, schop, brouwhuis, plaats en boomgaard, genaamd in den Leu(w), staande en gelegen te Berlicum tegenover de kerk aldaar tusschen het erf van Sebastiaan van der Cuylen ex uno en dat van Everard Claeszn die Potter 6) | 78 | ||||||||||||||
van Brussel ex alio, zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de erven van Jan Aben Henrickszn en Roelof Henrickszn, - aan Adriaen Vendicx Petruszn als man van Margriet en Henrick die Ruyther Henrickszn als man van Cristyne, dochters van haar en haren man Jan, - waarop dezen dat goed verkochten aan Henrick, zoon van Jan Vuchs en Petrus, zoon van Roelof Janszn, die het weder verkochten aan Henrick Gijsbertszn van Rode. Genoemde Agatha wed. van Dulmen deed in 1541 (Reg. n° 158 f. 388) afstand van tocht van land, gelegen te Berlicum ter plaatse genaamd de Veedijk, aan hare dochter Margriet, de echtgenoote van Adriaen Vendicx Petruszoon, wiens naam nu gespeld is Vennicx.
Henrick de Ruyter, haar andere schoonzoon, verleende in 1540 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 159 f. 77) eene grondrente uit land, gelegen: infra libertatem oppidi de Buscoducis ad locum dictum Eynhouts inter campos ibidem, dictos die gemeyn pepers, ex uno et inter hereditatem, Eyn. houts vocatam, tendens ab aggere, communiter den Koedyck nuncupato, ad campum, dictum den Vliedert.
In 1544 kocht hij voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 165 f. 333) eene bouwhoeve, gelegen te Rosmalen ter plaatse genaamd Eijndhijnens (of Eijndhijndens). In 1548 verkocht hij voor Schepenen van die stad (Reg. n° 175 f. 183) de helft van een stuk land, gelegen op de Sporkt te Rosmalen en in 1550 deed hij dit met ander land, dat in die gemeente was gelegen. (Reg. n° 182 f. 113 vso).
Den 3 October 1549 kocht hij van Jan Smeets Peterszn, als man van Heylwig, dochter van Raese Persoons genaamd 's Graets, ten overstaan van Schepenen van den Bosch (Reg. n° 179 f. 218 vso) het huis de Bellaard, dat toen aldus omschreven werd: domus, area, ortus ac domus posterior, genaamd den Bellart, staande in de Orthenstraat tusschen een huis van het St. Geertruiklooster ex uno en het Arnts van Ouden Gasthuis ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze.
| 79 | ||||||||||||||
Hij had van zijne vrouw Christina van Dulmen, die in het jaar 1556 reeds weduwe van hem was, deze kinderen:
| 80 | ||||||||||||||
Henrick Willem Herinx als gemecht tot 's geens navolgende is uuyt crachte der machte van zeeckere procuratiebrieven van bourgermeesters, scepen ende raidt der stadt van Antwerpen enz., hem Henrick dairinne van Peetere Voirwerk, coopman van zeemeleder, ingeseten poirter der stadt voirs ende Marye Ruyters, dochtere wylen Henrix die Ruyter, zyne wittige huysvrouw, in deselve procuratiebrieven gegeven ende verleent, enz., - alle alsulcke onroerende ende erffelyke goederen, huysen, chijnsen, renten, beempden, landen ende gronden van erven, hoedanich die wesen mogen, ende alomme wair ende tot wat plaetssen die gelegen ende bevonden sellen mogen worden, enz., als die voirs. Marie Ruyters ennichsins toecomen ende verstorven mogen wesen mits die doot ende afflyvicheit des voirs. wylen Henrix die Ruyter, hairs vaders ende wylen Christynen Jans Pleyercans dochter, heur moeder, - heeft hy wittelijck ende erffelijck opgedragen meesteren Jacoppen Donck tot behoeff van Anthonissen van Erpe.
De sub a-e genoemde kinderen de Ruyter verkochten successievelijk hun ouderlijk goed. Zoo verkochten zij in 1556 land, gelegen te Berlicum ter plaatse genaamd Hasselt, nadat hunne moeder ten hunnen behoeve had afstand gedaan van den tocht, dien zij daarop had (Reg. n° 198 f. 225); zoo verkochten in 1559 (Reg. n° 202 f. 367) hunne moeder en Petrus Jonckers Corneliszn., Henrick Heeren en Gijsbert Ysebrants als voogden over hen, daartoe benoemd bij het testament van hunnen vader, voor de eene 1/2 en Jan Henrickszn. Rutten als man van Francisca en Floris, zoon van Gielis Floriszn. als man van Laurentia, dochters van Adriaen Vennicx en Margriet van Dulmen, voor de andere 1/2, aan mr. Goyart van Vechel Dirckszn een perceel weiland en een perceel bouwland, naast elkaar gelegen in de parochie van Berlicum ter plaatse genaamd de Veedijck, tusschen het erf van den kooper en dat van Roelof de Bever en verkochten in 1574 (Reg. n° 222 f. 540) Henrick, Johanna de Ruyter hvr. Antonis van Erp, Maria de Ruyter hvr. Peter
| 81 | ||||||||||||||
Voirwerck en de voogden over de hiervoren sub 1 en 2 genoemde kinderen Heeren, zijnde laatstgenoemde Henrick de Ruyter, Antonis van Erp voornoemd, Henrick Beyens en Martinus Poelmans, de voormelde bouwhoeve, gelegen ter plaatse genaamd Eyndhijnens bij de Mutse onder Rosmalen en toen verhuurd zijnde aan Roelof, zoon van Arnd Vastaerts. Ook de Bellaard werd door de kinderen de Ruyter van de hand gedaan, zooals blijkt uit de navolgende Bossche Schepenakte van 16 December 1573 (Reg. n° 222 f. 546): „Alsoe Christine naegelaten weduwe wilner Henricx die Ruyter, soone wilner Henricx die Ruyter, die tochte haer competerende in huys, erve, hoff ende afterhuys, gelegen inne 's Hertogenbossche in de Orthenstraet tusschen beyde de poorten aldaer, genoempt den bellart, tussen erffenisse des convents van Sinte Gertruyden binnen der voirs. stadt ter eene syden ende tussen erffenisse eens gasthuys, genoempt Aerts van Auwen gasthuys, ter andere syden, streckende van de voirs. straet totten gemeynen water daerachter loopende, die diese genoempt, hadde wittelick opgedragen Henricken ende Hermannen, gebroederen, soonen Cristine ende wilner Henricx die Ruyter voorsr. tot behoeff van hen ende tot behoeff Anthonissens van Erpe Henricxzn, wittich man ende momber van Jenneken, sijnre huysvrouw ende Peters Voirwerck, wittich man ende momboir van Marykenen, sijnre huysvrouwe, dochteren Cristine ende wilner Henricx die Ruyter voors, ende alnoch tot behoeff Henricx ende Maryckens, onmundige kijnderen Jacops Heeren, van denselven Jacoppen ende Aleyden, sijnre huysvrouwe, dochtere Cristine ende wilner Henricx die Ruyter voirs., tsamen verweet, ende alsoo daernae die voirs. Herman die Ruyter voor hem selven ende alnoch dieselve Herman als gemechticht uuyt crachte der machte hem van Anthonissen van Erpe ende Peeteren Voirwerck in seeckere procuratiebrieven der Burgemeesteren, Scepenen encle Raedt der stadt van Antwerpen gegeven ende verleent ende Jacop Heeren, Reyner, soone wilner Peter Reynerszn, Jan Heeren ende Herman die
| 82 | ||||||||||||||
Ruyter voirs. als tutoren ende momboiren des voirs. Henricx ende Maryckens, onmundige kijnderen Jacops Heeren ende wilner Aleyts voirs. ende inne dien name gemechticht uuyt crachten der machten hen in sekere mombaersbrieven der Scepenen van 's Hertogenbossche gegeven ende verleent, opt. voirs. huys, erve, hoff ende achterhuys met synen rechten ende toebehoirten tot behoeff des voirs. Henricx, soone Cristine ende wilner Henricx die Ruyter voirs., erffelick hadden vertegen helmelinge inne manieren, inne dien gewoenlicken sijnde, gelijck inne Scepenenbrieven, wesende van der dato 19 der maent Julij 1566" 7) enz., zoo verkoopt genoemde zoon, Henrick de Ruyter n.l., 3/5 in het huis de Bellaard aan Peter van Antwerpen, zoon van wijlen Peter van Antwerpen, waarna hij ook op dienzelfden dag aan dezen nog 1/5 in dat huis verkocht, terwijl hij en genoemde Anthonis van Erp zich verbonden, dat zij hem binnen de twee eerstkomende jaren nog het laatste 1/5 zouden leveren. Laatstgemelde akte en de daarin aangehaalde akte van 19 Juli 1566 konden geen effekt sorteeren, omdat zij valschelijk waren opgemaakt ten einde ongedaan te maken, dat het huis de Bellaard, dat door Herman de Ruyter van zijnen vader geërfd was en ten zijnen laste was verbeurd verklaard, geconfisceerd bleef. Die confiscatie had in 1567 plaats gehad, omdat Herman de Ruyter, van wien de Graaf van Megen aan Margaretha van Parma schreef, dat hij un principal geulx van den Bosch was, die stad had in handen gebracht van den Prinsgezinden kapitein Anthonis van Bombergen, zooals dit o.a. blijkt uit de navolgende getuigenis van Goeswijn Pijnappel, stadhouder van van Brecht, den Hoogschout der stad en Meierij van den Bosch 8): „Herman de Ruytere, geweest hebbende een ossencoopere ende gewoent hebbende in de Ortenstraete omtrent Sinte Geertruyden cloostere, dewelcke met zijnder huysvrau te huwelicke wel gehadt heeft omtrent drie duysent gulden, maer wat hy nu heeft en weet hy, deponent, nyet; welcke Herman | 83 | ||||||||||||||
den capiteyn Bombergen inne (den Bosch) gebracht heeft ende naermaels hem gedragen heeft als schouteth des voerschreven Bombergen, welcke Herman geweest is diegene, die geattesteert heeft ende den volcke van den Bossche te kennen gegeven, hoe dat hy present ende aen is geweest, daer die Prince van Oraengnen, die Grave van Hoochstraten ende die Heere van Brederode den voerschreven Bombergen last ende bevel hadden gegeven om hem alhier binnen deser stadt (van den Bossche) te vindene ende 't gouvernement derselver t'aenveerdene, ende dat de voerschreve heeren hem toegeseght hadden hem zyne commissie naer te zeyndene, gelijck 't selve eenen yegelicken notoir is, ende daeraff oick eene gemeyne fame ende gesach is," enz. Blijkens de Rekeningen der verbeurdverklaringen te den Bosch van 3 Febr. 1567/68 - 30 Sept. 1582, berustende in het Rijksarchief te Brussel, werd het huis de Bellaard, dat daarin gezegd wordt te zijn dat van Herman de Ruyter, door het Domein voor fl 50 's jaars verhuurd aan Loenis van Wyck en werd het volgens eene Schepenakte van den Bosch van 12 Juni 1581 (Reg. n° 238 f. 421 vso) door hetzelve 8 Maart 1580 gerechtelijk verkocht aan Elisabeth weduwe van Mathijs van den Wiel. Kon Herman de Ruyter alzoo zijn vaderlijk huis niet buiten de verbeurdverklaring houden, beter zal hem dit gelukt zijn met zijn roerend vermogen, want, zooals blijkt uit Prosper Cuypers t.a.p. blz. 558, kon, nadat hij den 11 April 1567 met Anthonis van Bombergen den Bosch had verlaten, de Hoogeschout van Brecht in zijn huis de Bellaard niets anders in beslag nemen dan: een houten slaepcoetsse, open met gesneden werck, dewelcke geschat was op 24 Carolus gulden. Het huis in de drie nobelen, dat in den Bosch in de Vughterstraat stond, en dat zijne na te melden vrouw hem had ten huwelijk gebracht, had Herman de Ruyter reeds in 1564 buiten het bereik van zijne tegenpartij gebracht door het den 20e Februari van dat jaar (Reg. n° 211 f. 221 vso) te verkoopen aan Jan van Eck Arndszn, den man van zijne schoonzuster Peterken Lievens van Mennen; genoemde van Eck machtigde op 13 Juli 1579 voor Schepenen van den Bosch Willem Wels Willemszn. om dit huis te verkoopen, doch mr. Jan Splinter van Voorn, rentmeester der confiscatiën in het Kwartier van den Bosch, vermeende, dat de verkoop, welke Herman de Ruyter daarvan had gedaan, maar eene schijnhandeling was geweest en legde daarom beslag op dit huis, waardoor genoemde Wels verhinderd werd het te verkoopen, ook tot zijn eigen nadeel, omdat hij op dien verkoop reeds gelden ten behoeve van verscheidene onmondigen had voorgeschoten; Wels voornoemd verzocht alstoen aan den Koning van Spanje het gelegd beslag op te heffen, dat deze toestond mits (hij Wels) doende den eedt by hem gepresenteert in zyne intendit, voir Syner Majesteits Commissaris overgegeven ende dat in handen desselfs Commissaris, die Syne Majesteit daertoe hadde gecommitteert; Wels legde daarop dien eed af, waarna de Koning genoemden Rentmeester beval het arrest op te heffen, opdat Wels uit de opbrengst van het huis zoude kunnen verhalen wat deze als momboir over verscheidene onmondigen had voorgeschoten; Wels heeft vervolgens uit kracht van de volmacht, hem door genoemden Jan van Eck verleend, den 28 Februari 1584 9) het huis, genaamd in de drie nobelen, dat alstoen werd gezegd te staan tusschen dat van den Kanonik der St. Janskerk van den Bosch, mr. Peter van den Water, Marktwaarts ex uno en dat van Jan 10), den zoon van wijlen Lieven Peterszoon van Rode, ex alio, verkocht aan Margaretha, de weduwe van genoemden Jan van Rode 11).
| 84 | ||||||||||||||
De vrouw van Herman de Ruyter was Maryken 12), de dochter van Jan (zoon van Lieven Berendszoon van Mennen) en Jutken, de dochter van den gewandsnijder Jan van Loom genaamd Nobelman, welke echtelieden behalve haar nog deze kinderen hadden.
| 86 | ||||||||||||||
De genoemde kinderen der echtelieden Jan Lievens van Mennen en Jutken van Loom, alsmede de voogden over de sub g genoemde minderjarigen verdeelden 23 Juni 1563 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 649 f. 311) dezer nalatenschappen, waartoe behoorden de voorzegde huizen in de drie nobelen (dat bij de deeling der nalatenschap van den gewandsnijder Jan van Loom genaamd Nobelman in 1530 voor Schepenen van den Bosch gepasseerd tusschen diens kinderen Wouter 13) en Jutken, Reg. n° 644, aan laatstgenoemde was toegescheiden) en de Witte Leeuw; daarbij kreeg de toen nog minderjarige Maryken, de latere huisvrouw van Herman de Ruyter, het huis in de drie nobelen voor haar deel, terwijl het huis de Witte Leeuw, dat door den erflater Jan Lievens van Mennen was gekocht van Elisabeth weduwe van Henrick 14) Huybertszoon de Ruyter, en eene bierbrouwerij was, vermits er een brouwgetouw in aanwezig was, aan hare zuster Peterken werd toegescheiden.
En nu nog iets over de verdere lotgevallen van de Bellaard, nadat dit huis, zooals reeds is gemeld, was verkocht aan Elisabeth weduwe Mathijs van den Wiel. Zij verkocht het 12 Juni 1581 aan Adam van den Laer Mathijszn (Reg. n° 238 f. 421 vso), die het 15 Juli daaraanvolgende weder verkocht aan den bierbrouwer Goyart, zoon van Rutger Anthoniszn van Boxmeer (Reg. n° 229 f. 183). Deze, die zich nu noemt Goyart, zoon van Rutger Lombaerts genaamd van Boxmeer, bierbrouwer, deed 13 Juli 1619 (Reg. n° 355 f. 472) als weduwnaar van Geertruid 15), dochter van | 87 | ||||||||||||||
Gerard Hermanszn van Herpen en als haar testamentaire erfgenaam, afstand van den tocht van dit huis, dat thans gezegd wordt te zijn: huys, erve, hoff, coickhuys, afterhuys off brouwerye metten brouwgetouwe daerinne staende, te weten twee cuypen, 't coelvat, etc, genoempt den bellaert, staande tusschen het erf der Zusters Regularissen Convent van St. Geertruid, ex uno en het Aert Aben Mannengasthuis, ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, - aan zijne kinderen: Anthonis, mr. Gerard, mr. Jan, Rogierken, Anneken huisvrouw Jan Fabri en Catharina 16), huisvrouw Huybrecht Anthony van Lent, schout van het Kwartier van Maasland, waarna de helft van dit huis werd toegescheiden aan genoemde Anneken en de wederhelft aan genoemde Catharina, wier gezegde man deze helft den 26 October 1624 (Reg. n° 350 f. 21) verkocht aan hare zuster, Anneken voornoemd, de huisvrouw van Jan Fabri. Den 10 Mei 1667 (Reg. n° 447 fol. 269) verkochten Mechteld, dochter van wijlen Jor Johan Pol gezegd van Osch en Rogierken, dochter van Goyard Lombaerts; haar broeder Jor Nicolaas van Osch; eerstgenoemde nog als zich sterk makende voor haren afwezigen broeder Jor Goyard van Osch; de voogden over de onmondige kinderen van laatstgenoemde; hare zusters Geertruid en Hendrina van Osch; Reynier Gast als man van Maria, dochter van genoemden Goyard Lombaerts; de voogden over de onmondige kinderen van Jan Aelberts en Margriet, de dochter van wijlen Anthony, den zoon van Goyard Lombaerts voornoemd; Caspar Eechoff als man van Jenneken, dochter van Goyard Lombaerts voornoemd; de voogden over de onmondige kinderen van Matheus Cierneels en Geertruid, dochter van Anthony Lombaerts voornoemd; Jacob van den Achter, zoon van Joost Gysbertszoon, als man van Antoinetta, dochter van wijlen Rogier, den zoon van Anthony Lombaerts voornoemd, allen als erfgenamen van Anneken, de dochter van genoemden Goyard Lombaerts, eerst weduwe van Jan
| 88 | ||||||||||||||
Fabri, daarna van Aert Jaspar Thielemans, zijnde te Hilvarenbeek overleden, - aan Anthony van Brouanen, dit huis, alsnu omschreven als: „huys, erve, hoff, coochuys ende achterhuys, gemeynlic genoemt den Bellaert, staende op 't Ortheneynde ontrent den Convente van S. Geertruyd ende tussen erve desselffs Convents ex ano ende tussen erve van Aert van Avenne Mannengasthuys aldaer ex alio, streckende van de gemeyne straet achterwaerts totte Diese," hebbende genoemde Jan Fabri het verkregen bij deeling voor de helft en bij koop van Huybert Antonissen 17), schout van Maasland, als man van Catharina, dochter van Goyard Rutgers Lombaerts alias Boxmeer 18), voor de wederhelft. Den 28 April 1674 kocht mr. Herman Willemse bij gerechtelijke uitwinning de Bellaard ten behoeve van de ouders van Wouterina en Anna Geertruid van Beest 19), welke beide laatstgenoemden dit huis 16 Sept. 1729 (Reg. n° 544 f. 154 vso) weder verkochten aan Maria van der Helst, woonachtig te den Bosch; zij huwde met Gerardus Haverkamp, professor en predikant te den Bosch, en schijnt kinderloos overleden te zijn, want van haar erfden dit huis bij versterf: Gezula en Maria van der Helst, kinderen van Jeronimus en Adriana de Zwart, wonende in den Haag; Anna Gezula van der Helst weduwe van Willem Vonk, predikant te Amsterdam; Jacoba van der Helst weduwe van Joseph van der Putt en Gezula van der Helst weduwe van Matheus Houtkamp, ook wonende te Amsterdam en Maria Zwaan weduwe van den kapitein-luitenant George Kemmera, wonende te Heusden; dezen verkochten dit huis 14 Mei 1753 aan Johannes van Alphen, predikant te den Bosch, wiens vrouw was Jacomina van Zwyndrecht; zij erfde het van hem, waarna zij het 19 April 1765 verkocht aan Maria Lucia Sam, weduwe van Arnout Walraven, die de Bellaard den
| 89 | ||||||||||||||
16 September van dat jaar overdroeg aan haren zoon Aldert Walraven, med. doctor te den Bosch ; deze verkocht dit huis 7 Juni 1788 aan Cornelis Theodorus Hoevenaar, die huwde 1e Emilia Eckringa van Sprangh; 2e Elisabeth Schouw; hij verkocht het 10 Januari 1797 weder aan Francis Arend, wonende te den Bosch. De Bellaard is thans een modern heerenhuis.
| 90 |
Noten | |
1. | Dr. J. Acquoy Herman de Ruyter blz. 48 en Dr. C.R. Hermans. Verzameling van Kronijken blz. 307. |
2. | Zij was in eersten echt gehuwd geweest met N. Ponthenier genaamd Kepkens, uit welken echt geboren werd een zoon Willem genaamd. In 1502 deed zij voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 96 f. 304) afstand van tocht van een huis op het Hinthamereind te den Bosch aan genoemden zoon, alsmede aan hare dochter uit haar tweede huwelijk, Elisabeth de Ruyter geheeten; deze laatste verleende daarop eene grondrente uit de helft van een huis en erf, staande in gezegde straat, door haar geërfd van haren grootvader Henrick de Ruyter. |
3. | Jan van Dulmen, zoon van Herman Sceellren, verleende 1515 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 111 f. 218) eene grondrente uit een erf, gelegen te Berlicum tegenover de kerk, alsmede uit een 1/3 in een huis met erf, staande achter het Minderbroederklooster te den Bosch en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, welk 1/3 hij had verkregen door zijn huwelijk met Agatha, de dochter van Henrick, den zoon van Gooswijn Jonckers; hij en zijne medegerechtigden verkochten 28 Jan. 1515 (Reg. n° 111 f. 279) dit huis met erf, dat toen was huis, erf, ledige plaats en gang, staande tusschen het huis van Alexander die Goutsmit en den Nobel, toebehoorende aan Nicolaus van Delft Janszn., ex uno en het huis van Willem Janszn. Moei, ex alio, aan dezen laatste. Dezelfde Jan van Duimen als man van Agatha Jonckers verleende 1519 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 116 f. 189) eene grondrente uit huis, erf, stal en andere gebouwen en plaats, gelegen tegenover de kerk te Berlicum. |
4. | Zij was toen reeds hertrouwd met Jacob Pauwels, daar zij toch 19 Dec. 1528 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 133 f. 593) met machtiging van dien tweeden man aan Johan van Vladeracken, heer van Geffen, als man van Anna, verhuurde twee stukjes land, gelegen te Berlicum in den Cloot in het goed tot het Personaatschap van Berlicum behoorende, alsmede een daaraan gelegen weideveld. |
5. | Anthonis die Wael genaamd Jonckers bezat het huis de Zwarte Arend, staande aan de Markt te den Bosch. Hij was zoon van Petrus en Aleid, de dochter van Gooswijn Jonckers. |
6. | De naam Potter was oudtijds eene afkorting van het woord pottenbakker. |
7. | Reg. n° 214 f. 347. |
8. | Prosper Cuypers-van Velthoven Documents, blz. 300. |
9. | Reg. n° 238 f. 358. |
10. | Dit huis, toen genaamd de Witte Leeuw, had deze 21 Augustus 1564 gekocht van genoemden Jan van Eck Arndszn., als man van Peterken Lievens van Mennen. |
11. | Haar zoon Jan van Roye (of Rode) had tot vrouw Margriet Geubels, die toen zij weduwe van hem was het huis in de drie nobelen den 2 Mei 1594 verkocht aan Nicolaas Janszn. Donckers; diens erven verkochten het in 1635 aan Gerard Lievens, koopman in wollen lakens. Den 15 Juli 1658 verkochten de executeurs van het testament van Hesther van Griensven dit huis, dat toen gezegd werd te staan tusschen de huizen de Engel en de Rollewagen, aan Hendrik Peterszoon van Bergen, wiens erven het 16 Maart 1680 verkochten aan Johan van der Meulen, koopman te den Bosch. De kinderen van Henricus van Doorn, zijnde Jacobus Jan van Doorn en Maria Catharina van Doorn te Rotterdam, zij tevens als erfgenamen hunner tante Maria Anna du Tromp weduwe van Christianus Antonius van Velsen, verkochten 13 October 1806 het huis in de drie nobelen aan Hendrica Verhellouw weduwe van Johan Versfelt, woonachtig te den Bosch. Haar zoon Samuel Johan Versfelt verklaarde in 1804 voor Schepenen aldaar te willen huwen met Jacoba Arnoldina Beverly, woonachtig te Arnhem. |
12. | Hunne afstammelingen staan vermeld in Mr. W.C. Ackersdijck Geschiedk. onderzoek omtrent Herman de Ruyter. |
13. | Diens vrouw was Maria, dochter van Henrick Oems. (Reg. n° 155 f. 185 vso) |
14. | Deze Henrick de Ruyter was een zoon van Huybert de Ruyter genaamd van Lyebergen, die weder een zoon was van Paulus de Ruyter, welke behalve hem nog een zoon Zeger de Ruyter had, wiens kinderen |
. | waren Catharina, Adriaan en Paulus de Ruyter, priester. |
15. | Hij was 16 Sept. 1580 met haar gehuwd in de voormalige St. Peter en Pauluskerk te den Bosch. |
16. | Zij was 9 Dec. 1590 gedoopt in de voormalige St. Peter en Pauluskerk den 's Bosch. |
17. | Zijn familienaam was van Lent. |
18. | Hij was dezelfde als de op blz. 87 genoemde Goyart, zoon van Rutger Anthoniszoon van Boxmeer. |
19. | Haar broeder was Cornelis van Beest. |
15?? | Herman de Ruyter |
1765 | Maria Lucia Sam |
1765 | Aldert Walraven |
1788 | Cornelis Theodorus Hoevenaar |
1797 | Francis Arend |
1875 | A.G.J. Henkelmans (opzichter bij de waterstraat) |
1881 | A.G.J. Henkelmans (opzicht. bij 's rijks waterstaat) |
1908 | J.H.G. Schute (koopman) |
1910 | J.H.G. Schute (manufacturen en leder, en gros) |
1928 | wed. J.H.G. Schute |
Varia Historica Brabantica III (1969) 251