De Oude Schutsbogaard bevond zich in de richting van de Oude Huls naast het huis ven Bokhoven. Hij behoorde toe aan de Schutterij van den Ouden Voetboog, die O.L. Vrouw tot hare beschermheilige had en in dezen boogaard hare oefeningen en bijeenkomsten hield 1). Wanneer deze Schutterij, die de oudste der vier Bossche Schutterijen was en ook wel de voornaamste dier burgerwachten zal geweest zijn, daar toch Hertog Arnoud van Gelder daarvan lid was 2), in het bezit van dien bogaard
| 400 |
is gekomen, valt niet meer na te gaan, wat hieraan moet worden toegeschreven, dat deze Schutterij al reeds vóór 1349 bestond en toen ook al haren bogaard zal hebben gehad. Den naam van bogaard zal hare oefenplaats gekregen hebben van de boomen, waarmede die beplant was; daartusschen stond ten tijde, dat de Schutterij van den Ouden Voetboog deze oefenplaats bezat, het beeld van St. Joris, zijnde een geharnast man te paard, die een draak doorstak. Deze Schutterij had behalve eene oefenplaats ook nog een eigen gebouw, dat langs de St. Jorisstraat voor dat terrein stond. Van Heurn deelt in zijne Beschrijving daarover het volgende mede: De voorgevel (van dit gebouw) aan de straat was voorheen voor het grootste gedeelte een zeer oud gebouw met eenen houten gevel. Een gedeelte van hetzelve was reeds in den jaare 1618 zo oud, dat men toen besloot hetzelve te vernieuwen. De stad schonk hiertoe fl. 200. Dit gedeelte bestaat (thans) uit eenen stevigen steenen gevel naar de wyze dier tyden gebouwd. In het jaar 1767 vond de Schutterij goed het overige oude gedeelte te vernieuwen, hetwelk in het volgende jaar geschiede. Het gebouw bestaat thans uit een sierlyken gevel naar de heden daagsche bouwkunde gemaakt, twee verdiepingen hoog, in dewelke zestien schuifraamen en eene deur zijn, behalven nog een poort, door dewelke de Schutterye, wanneer die in de wapenen komt, uittrekt. Boven dezelve staan in een sierlyken blaauwen steen het wapenschild der Schutterye nevens de naamen der toenmalige officieren uitgehouwen; onder dit staat het jaar getal van 1768, hetwelk dat der vernieuwinge van dien gevel is. Het wapenschild deezer Schutterye is een rood kruis op een veld van zilver; wat de beduiding van dit wapenschild is en hoe de Schutterye daaraan gekomen is, vind ik nergens gemeld. Van Heurn deelt over de achter dit gebouw gelegen hebbende oefenplaats dezer Schutterij nog mede: Achter dit gebouw is een zeer ruime plaats met boomen beplant, die zich tot aan Stadswallen uitstrekt, waarvan zij met een steevige muur, in welke een
| 401 |
poortje is, word afgescheiden, alsook, dat in den bogaard het stadswapen stond, waartoe de stad in 1692 twintig dukatons geschonken had.
Behalve dezen bogaard bezat de Schutterij van den Ouden Voetboog ook nog eene eigene kapel, waarover later en de visscherij in de Bossche Sloot, zijnde voorheen geweest eene vaart, waardoor turf uit de veenen van Loon op Zand met schuiten naar den Bosch kon worden gebracht; Hertogin Johanna van Brabant had in 1396 aan Paulus van Haestrecht, heer van Loon op Zand, toegestaan die te graven. Ook had deze Schutterij nog de visscherij in de Dieze van af de plaats, waar de Bossche Sloot daarin valt, tot drie worpen ver in de rivier de Maas, alsmede enkele perceelen hooiland. Verder bezat zij eenig zilverwerk, waartoe volgens van Heurn behoorden een ouderwetsch (antiek) halssieraad, dat tot halverwege de borst afhing en een ebbenhouten staf, die omgeven was van verscheidene dikke zilveren ringen; naar oude lieden aan van Heurn verzekerden was deze staf de stok van den Provoost dezer Schutterij geweest en waren de daaraan bevestigde ringen geschenken harer leden. Wijders had zij nog even zoovele koperen schutterspenningen als er schutters in een rot waren; bij het schieten werd aan elk hunner zoo'n penning, die elk zijn eigen nummer had, overhandigd om dien op de borst te dragen teneinde de orde te bepalen, waarin hij moest schieten. Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant bezit hiervan een exemplaar; het heeft eveneens het vaandel dezer Schutterij, dat waarschijnlijk nog hetzelfde is als dat, hetwelk de stad den Bosch in 1642 daaraan schonk, toen Prins Frederik Hendrik deze Schutterij evenals de andere Bossche Schutterijen weder opgericht had, na ze eerst in 1629 ontbonden te hebben. Ook heeft het Genootschap nog enkele exemplaren van de Nieuwjaarsverzen, die de tamboers dezer Schutterij op Nieuwjaarsdag aan de huizen der ingezetenen van den Bosch rondbrachten.
In het gebouw van deze schutterij, dat door haar ook
| 402 |
tot logement of wijnhuis werd verhuurd, vierde de Classis van den Bosch in 1741 haar eeuwfeest met eenen deftigen maaltijd; elk der gasten ontving toen van haar een zilveren gedenkpenning op dat feest, alsmede een gedrukt exemplaar der redevoeringen, welke tot opluistering daarvan uitgesproken waren geworden. 3) In den Ouden Schutsbogaard, zooals de bogaard van deze Schutterij placht genoemd te worden, had den 29 September 1786 een gecombineerde schiet wed strijd der vier Bossche Schutterijen plaats, waarbij jonge Bossche meisjes aan elk der schutters een eiken takje uitdeelden, nadat een harer dit versje had opgezegd:
Uw moedig vuur, hoe sterk, is minder dan den gloed,
Die in uw harten blaakt, o bloem der Bosschenaaren!
Ontvang dan van onz hand, roemwaarde wapenstoet!
Het eikenloov, van ouds geschikt voor heldenschaaren;
Gewapende! Gy zijt (hoe fel de heerschzugt woed)
De Roe der Dwinglandy en vryheidssteunpilaeren.
Waarop de luitenant mr. Jean Louis Verster 4) als volgt antwoordde: Bevallige Juffertjes, tedere maagden, Bossche burgeresjes! Hoe klopt het gevoelig hart van ieder welmenend burger niet, daar, als het ware de vrijheid zelfs door uwe onbevlekte handjes onze krijgsoeffeningen bekroont, met een op zig zelven gering, doch voor ons allen, waardigst geschenk van eikenloof, een zinnebeeld der kranssen, welken Oud-Romen schonk aan zyne burgerlyke helden, die voor de vryheid pal stonden en op de vyanden van den Staat overwinningen bevochten.
| 403 |
Ontvang door my de oprechte dankbetuigingen van alle uwe brave en rechtaarde meede burgers, welke gy voor u in order geschaard ziet, gereed om, wanneer zulks de nood mogte vereischen, hetgeen God verhoede! het dierbaar Vaderland, deze stadt met derzelver Burgerlievende Regenten, hunne vryheid, rechten en voorrechten, en beneffens dezelven hunne dierbaarste panden, hunne gaden en kroost, en onder dezelven u, hunne mede-burgeresjes, aan welken zy altoos met dankbaarheid zullen gedenken, te verdedigen.
En gy, myne waarde medeburgers, exercerende leden der vier Schutteryen dezer stad, laat deze gebeurtenis ons altoos herinneren, dat wanneer onze plicht ons mogte noodzaken het zwaard aan te gorden en het geweer te schouderen, om den vijand weerstand te bieden, wy als vrye Belgen moeten sterven of als overwinnaars leven.
Het was immers Keizer Karel zelfs, die weleer aan zynen zoon Philips den Nederlander dus kenschetste:
Het Neerlands volk bemint zijn wettige opperheeren,
Zo lang zy hunnen plicht, zijn recht en wetten eeren.
Dan - welk een hoon 't verduur, zodra 't zijn rechten raakt,
Wordt ieder Belg een leeuw, die voor zijn welpen waakt.
De naam van vryheid staat in aller hart geschreven.
Het kiest een edlen dood voor een verachtlijk leven.
En zo de dwinglandy hen immer overviel,
Elk vocht, bezweek en stierf, maar.., „met een vrye ziel.”
De Bossche Schutterijen waren dus in 1786, het blijkt ten duidelijkste uit bovenstaande toespraken, volbloed Patriot en geen wonder was het daarom dat de Staten Generaal haar 9 November 1787, ondanks het protest der Regeering van de stad den Bosch, voor goed ontbonden.
De Schutterij van den Ouden Voetboog bleef nu nog wel als een privaat lichaam bestaan, doch het mooie was er nu van af en daarom verkocht zij 4 October 1804 aan de voormelde Commissie tot de Directie van het op te bouwene
| 404 |
tuchthuis enz. haren bogaard bij eene akte, waarin gerelateerd staat: Pieter Hestor van Galen, lieutenant en rent- of bogaardmeester van gewezen Ouden Schuts Bogaard, zich sterk makende en de rato caveerende voor de overige Officieren, gemagtigd bij authorisatie van het Gemeentebestuur deezer stad, verkoopt aan gezegde Commissie het geheele locaal van den Ouden Schutsbogaard, zo daar de huizinge en stallen etc. gestaan hebben als den gezegden Bogaard zelve, alle bij den andere gelegen in de St. Jorisstraat alhier, de eene zijde de Hr Verheijen, de andere zijde de verkrijgster, strekkende voor van de straat achterwaarts tot de stadswallen. De woorden in laatstgezegde akte: zo daar de huizinge en stallen etc gestaan hebben doelden op de vernieling van het gebouw van den Schuttersbogaard door het bombardement, dat de Fransche Republikeinen onder Pichegru de vesting den Bosch in 1794 deden ondergaan. Deze vernieling alsmede die van de beide naast den bogaard staande huizen staat volgender wijze beschreven in de 's Hertogenbossche Vaderlandsche Courant van 28 October 1794: „De vlammen begonnen te woeden in den Ouden Bogaard in de St. Jorisstraat, waardoor dit gebouw 5), het logement de Plaats Royaal en nog een daar neffens staand huis geheel in den asch gelegd werden. Deeze verschriklyke brand, te akeliger omdat dezelve in den nagt en onder het vreeselijkste schieten ontstond, duurde van 's nagts ten half twee tot 's morgens te agt uuren”. 6)
Op het terrein van dezen schuttersbogaard staan thans ook de gevangenissen.
| 405 |
Noten | |
1. | Zijne vrouw was Elisabeth Hester van Adrichem, van wie hij twee kinderen had. |
2. | Men zie hare geschiedenis in de Bijdrage tot de geschiedenis der voormalige Schuttersgilden te den Bosch door Jhr mr J.B Verheven en van Heurn Historie II p. 98. |
3. | Dr C.R. Hermans Kronyken p. 13, 63 en G4. |
4. | Van Heurn Historie IV p. 60. Over eene andere gebeurtenis, die daar plaats had, zie men van Heurn Historie II p. 98. |
5. | Hij was zoon van Abraham Verster en Florentia van Woerkom, en bekleedde de betrekkingen van ordinaris-leenman der Leen- en Tolkamer te den Bosch en van drossaard van St. Michielsgestel; den 7 Januari 1745 werd hij te den Bosch geboren, alwaar hij 2 September 1793 overleed; zijne vrouw was Agnes Maria de Lepo. |